grassenfamilie
- (IPA in voorbereiding)
- gras·sen·fa·mi·lie
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | grassenfamilie | grassenfamilies |
| verkleinwoord | grassenfamilietje | grassenfamilietjes |
de grassenfamilie v
- (bloemplanten) een van de soortenrijkste plantenfamilies (Gramineae
of Poaceae
- bamboe, beemdgras, doddengras, dravik, dwerghaver, fakkelgras, gierst, gierstgras, hardgras, kanariegras, kortsteel, kransgras, kropaar, kweekgras, kweldergras, lampenpoetsergras, langbaardgras, liefdegras, maïs, naaldaar, nardus, parelgras, raaigras, reukgras, rijst, slijkgras, smele, sorghum, struisgras, struisriet, tarwe, trilgras, vaste dravik, veldhaver, vossenstaart, windhalm, witbol
- Argentijns vingergras, bastaardvlotgras, beemdlangbloem, blauwgras, bochtige smele, bosgerst, boszwenkgras, buntgras, Canadees vlotgras, citroengras, draadzwenkgras, drienaald-geitenoog, duinzwenkgras, dunstaart, dwerggras, Esparto, Europese hanenpoot, fijn schapengras, fijn vedergras, gekielde dravik, gerst, getand vlotgras, gewone glanshaver, glad vingergras, goudhaver, grindstijfgras, groot schapengras, handjesgras, hard zwenkgras, harig vingergras, haver, hazenstaart, helm, hoge dravik, hondstarwegras, ijle dravik, Japans bloedgras, kalkzwenkgras, kameelgras, kamgras, kautere, kikuyu-gras, klein fakkelgras, knolglanshaver, kromstaart, kruipertje, kwispelgerst, liesgras, mannagras, motwortel, ongelijkbladig schapengras, oot, palmarosa, pampasgras, parelgierst, pijlriet, pijpenstrootje, prachtriet, reuzenzwenkgras, riet, rietzwenkgras, rijstgras, rogge, rood zwenkgras, ruig schapengras, Spaanse dravik, Spinifex, stekelkamgras, stomp vlotgras, suikerriet, tandjesgras, triticale, trosraaigras, vedergras, veenreukgras, veldgerst, vetiver, virginiagras, watergras, wilde gerst, wilde haver, wilde rijst, zandhaver, zeegerst, zinkschapengras, zwarte bamboe, zwenkdravik
- Het woord 'grassenfamilie' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.