www.fgks.org   »   [go: up one dir, main page]

Leesfragment Missie toverheuvel

Page 1

DESNELWEG

WegomdeToverheuvelheen 25kmtot aanhetbouwterrein

Ruïne opde

DESNELWEG

WegomdeToverheuvelheen 25kmtot aanhetbouwterrein

Hoge klif gedoofde vulkaan

Ruïne opde

Hoge klif gedoofde vulkaan

Bouwterreintunnel

Naardesnelweg

Bouwterreintunnel

Idyllische vijver

Zinkgat

Zinkgat

De rivier

Idyllische vijver

De rivier

Waternimf

OMA’S HUISJE

Slaapkamer Badkamer Logeerkamer

Waternimf

Keuken Voorkamer

Naar de snelweg

OMA’S HUISJE

Slaapkamer Badkamer Logeerkamer

Mol

Keuken Voorkamer

Vleermuis Meerval

Beer Gezicht met gespleten tong Arend

Mol

Vleermuis Meerval Beer Gezicht met gespleten tong Arend

DE STAD

Naar de openbare grotten Uitkijkpunt

De boombrug

ST re grotten U

Oma’s huisje

Klein zinkgat

Klein inkgat

Naar het meer

Het dorp

Saga ’ sboerderij

Naar het meer et dorp

Saga ’ sboerderij

N
Z O
N Z O W

Het huisje onder het overhellende bos

Alfred bleef staan op het tuinpad, vertraagde zijn hartslag en concentreerde zich op onzichtbaar worden. Hij dacht aan zijn spijkerbroek die het verbleekte, afgebladderde bruin van de poort achter hem aannam. Hij focuste op zijn T-shirt, dat een massa door de zon gekuste bladeren moest worden. En hij stelde zich voor dat zijn donkere slordige krullen de twijgen werden van een kronkelende hazelaar. Maar zijn trucje werkte dit keer niet. Het gevoel dat hij in de gaten werd gehouden, ging er niet mee weg.

Voor hem huppelde zijn vader naar de rode deur van oma’s huisje. Hij vermeed de barsten in de tegels met het speelse gemak en de zorgeloosheid van een kind.

Alfred deed de poort dicht en keek op naar de steile, kalkstenen klif die achter het huisje oprees. Boven op de rotswand leunden hoge bomen over de rand, met takken die uitstaken boven het rieten dak. Boomwortels trokken diepe lijnen in de rotswand. Ze zagen eruit als scherpe tanden, klaar om het huisje in één grote hap op te slokken.

9 1

Alfred huiverde. Misschien kwamen al zijn nachtmerries over donkere bossen hiervandaan. Het was hier nog griezeliger dan hij zich herinnerde van zijn bezoek van vijf jaar geleden. Hij kon zich maar één keer herinneren dat hij hier had gelogeerd, maar hij wist natuurlijk dat hij in dit huis was geboren en er de eerste paar maanden van zijn leven had gewoond, waarna zijn vader hem had meegenomen.

De afgelopen twaalf jaar hadden zij tweeën in tien verschillende steden gewoond, in zes verschillende landen, op drie verschillende continenten. Een hele rits aan oppassers had Alfred ieder hun eigen taal geleerd. Een nog grotere rits aan pestkoppen had die talen gebruikt om hem te treiteren. Oma was op bezoek gekomen op elke plek die ze thuis hadden genoemd.

‘Kom op, Alfie,’ zei zijn vader vanaf het stoepje. Hij deed de deur open en riep: ‘Ma, we zijn er!’

Er kraste een kraai. Twee zwarte vogels stegen op van het dak en zoefden naar beneden, op Alfred af. Ze kwamen zo dichtbij dat hij wegdook. De granieten tegel waar hij op stond wiebelde. Hij zette de voet van zijn langste been op de volgende steen.

Er scharrelde iets rond onder de doornhaag.

‘Heeft oma een kat?’ riep hij, maar hij kreeg geen antwoord. Om ervoor te zorgen dat hij zijn evenwicht niet verloor, ging Alfred voorzichtig op zijn hurken zitten en hij gluurde onder de doorntakken.

‘Een kat? Die daar noemt ons een kat, Vadertje,’ zei een hoge piepstem.

‘Is hij het, Moedertje? Hij is het, hè?’ reageerde een iets minder piepende stem.

10

‘Hallo,’ zei Alfred. ‘Wie is daar?’ Hij dacht twee ogen te zien die het licht reflecteerden. Er hing een geur van rozen vermengd met een vreemd, muf luchtje.

‘Praat hij tegen ons?’ vroeg de eerste stem, die Moedertje werd genoemd.

‘Dat is niet belangrijk. We moeten het Haar onmiddellijk vertellen, Moedertje.’

Wat onder de doorns verstopt zat, maakte zich uit de voeten. Blaadjes bewogen en er dwarrelden witte bloemblaadjes naar beneden.

Alfred kwam weer overeind en strekte zijn nek uit. Aan de andere kant van de haag was een groen weiland vol met klaprozen en paardenbloemen. Het lange gras zwiepte zigzaggend heen en weer. Wolken donzige bolletjes vlogen de lucht in en waaiden weg.

Konden het kleine kinderen zijn geweest? Ze klonken niet als kleine kinderen, maar het gras was niet hoog genoeg om volwassenen te verbergen, en hij kon zich niet voorstellen dat iemand zo snel weg zou kunnen kruipen. Pratende dieren misschien? Hij rolde met zijn ogen. Het was waarschijnlijk allemaal verbeelding.

Op de een of andere manier kreeg Alfreds fantasie altijd vleugels wanneer hij zich buiten de stad bevond, omringd door natuur. Hij had vaak het gevoel dat hij in de gaten werd gehouden. Een paar keer had hij gedacht vaag een soort vreemde wezens te zien. Toen hij een keer in zee zwom, had een lelijke meerval hem gewaarschuwd voor een onderstroom bij de kust. Dat had hij in elk geval gedacht.

De kat, of wat het ook was wat hij net had gezien, verdween in de richting van de bomen.

11

Alfred probeerde niet omhoog naar het bos te kijken, terwijl hij van steen naar steen stapte. Hij concentreerde zich op het vermijden van de barsten en liet zijn blik niet boven het huisje uit komen. De rode deur stond open. Hij kon de stemmen van zijn vader en zijn oma horen. Maar het leek wel alsof zijn blik omhoog werd getrokken naar de halve cirkel met glazen ruitjes boven de deur.

Alfred schrok. Een klein gezicht daarboven staarde naar hem. Hij bleef abrupt staan, probeerde zijn snelle hartslag tot rust te brengen, onopvallend te worden, niet bespeurbaar, onzichtbaar. Het werkte nog steeds niet.

Het gezicht was onnatuurlijk lang. Zwarte, diepliggende ogen werden samengeknepen. Er flitste een tong naar buiten – een gespleten tong.

In Alfreds hoofd kwamen al zijn nachtmerries tot leven. Zijn ademhaling werd oppervlakkig. Dit was precies het gezicht dat zo vaak zijn dromen was binnengedrongen waardoor hij gillend wakker was geworden. Hij had niet geweten waar het vandaan kwam. Hij had het zich niet herinnerd. Maar het kwam hiervandaan, van oma’s huisje.

Snel speurden zijn ogen de geruite ramen aan beide kanten van de deur af. Daar trof hij twee van zijn andere nachtmerriefiguren aan. In het ene raam stond een uit hout gesneden beer met zijn neus in de lucht, alsof hij snuffelde. Zijn kop had bijna iets menselijks. In het andere raam stond een uit hout gesneden vliegende arend, zijn vleugels wijd gespreid. Zijn ogen waren duidelijk menselijk, en de koude blik waarmee hij naar Alfred keek, bezorgde hem kippenvel.

Alfred verschoof zijn blik weer voorzichtig naar boven de deur. De oude ramen vervormden het beeld waarschijnlijk

12

net als lachspiegels, want nu was de gespleten tong roerloos, de oogkassen leeg, en was het gewoon een vreemd gezicht dat uit een klein blok hout was gesneden.

Hij vroeg zich af of zijn moeder de houten beeldjes ook eng had gevonden. En of ze het hier fijn had gevonden...

Hij vroeg zich vaak dingen af over zijn moeder. Wie was ze geweest? Leek hij ook maar een beetje op haar? Hij vroeg zich voornamelijk af of ze net als zijn vader was geweest: iemand die makkelijk in de omgang was en zich moeiteloos overal thuis voelde. Of dat ze zoals hij was geweest: een vis op het droge, altijd een buitenbeentje.

De hoop om meer over haar te weten te komen was de enige reden dat hij ermee akkoord was gegaan om in het huisje te logeren.

Zijn oma liep langs zijn vader het stoepje op. Een lok lang donker haar die was losgekomen uit haar knotje bungelde voor haar voorhoofd. ‘Alfred,’ riep ze. Ze rende niet naar buiten om hem te omhelzen of van die gebruikelijke dingen te zeggen als hoe fijn het was om hem weer te zien en hoeveel hij was gegroeid sinds kerst. In plaats daarvan keek ze met een bezorgde frons omhoog en naar links en naar rechts. ‘Blijf daar niet buiten staan. Kom naar binnen!’

‘Waarom?’

‘Niet zo treuzelen.’

Licht hinkend nam Alfred de laatste tegels.

Op het moment dat Alfred het huisje binnenging en de drempel over was, ging er een fluistering door de bomen ver erboven, en achter hem vielen fladderende blaadjes, als groene sneeuw.

13

De verboden houten beeldjes

Zijn

oma omhelsde hem. Alfred was nu bijna net zo lang als zij. De linkerkant van zijn lichaam dan. De rechterkant, zijn rechterbeen, was 5,3 centimeter korter.

Nu de voordeur dicht was kwam het voornaamste licht in de kleine hal van het halve cirkelraam boven de deur.

Op de witgeverfde muur achter zijn oma leek de schaduw van de rechthoekige vorm met zijn gespleten tong de lucht te likken. Maar de spanning die hij buiten in de tuin had gevoeld was weg. Nu was het gewoon een stuk houtsnijwerk.

‘Weet je de weg in mijn kasteel nog?’ Zijn oma liet hem los en wees naar de kamer met de houten beer. ‘Keuken.’ Ze ging met de klok mee verder en wees naar de vier overgebleven deuren. ‘Mijn slaapkamer. Dat is de badkamer. De logeerkamer. En tot slot de voorkamer.’

Alfred keek in de voorkamer, langs de arend die hij vanaf het tuinpad had gezien. Achter een zachte leunstoel bevond zich een raam aan de zijkant van het huis met nog een houten beeldje. Vanwaar hij stond kon hij niet zien wat het was.

14 2

‘Ik zal je koffer halen,’ zei zijn vader.

Zijn oma riep zijn vader iets na door de voordeur, maar Alfred luisterde niet. Het voelde alsof hij aan een haak geslagen was en naar het verste raam werd getrokken. Hij stapte de voorkamer in, zijn ogen op de vloer gevestigd zodat hij niet naar de arend hoefde te kijken. Maar hij kon niet voorkomen dat hij de donkere V-vormige schaduw zag die de vleugels op het tapijt bij de bank maakten. Toen Alfred er dichterbij kwam, wapperde de schaduw. De V-vorm werd smaller en weer wijder, alsof de arend met zijn vleugels sloeg.

Alfred bleef staan en staarde naar de achterkant van de vogel. Vanaf de standaard – een platte schijf die door de klauwen werd vastgegrepen – tot de bovenkant van de geheven vleugels had het hele houten beeldje de omvang van een kleine kat. Het bewoog niet.

Vastberaden om het houtsnijwerk nu van de voorkant te bekijken, pakte hij de standaard vast zodat hij de vogel zelf niet hoefde aan te raken. Hij draaide de arend om en zijn blik gleed van de gladde, puntige klauwen langs de poten naar de veren op de borst. Elke veer afzonderlijk was zo precies uitgesneden dat ze wel echt leken. Erboven glinsterde de snavel in een straal zonlicht. De ogen doorboorden hem. Ze leken helemaal tot in zijn ziel te kijken.

‘Niet aankomen,’ gilde zijn oma, waardoor zijn gedachten onderbroken werden. Ze rende de kamer in en wurmde zich langs Alfred. ‘Dat is geen speelgoed!’

Net als Alfred hield ze alleen de standaard vast toen ze de arend omdraaide tot hij weer naar het raam en de tuin gekeerd stond. Ze zorgde ervoor dat ze hem precies

15

zo neerzette als hij had gestaan voor Alfred hem had aangeraakt.

‘Sorry,’ mompelde Alfred, en hij ging snel de hal weer in.

Zijn oma volgde hem en zei: ‘Speel alsjeblieft niet met mijn houten beeldjes. Ze zijn... een soort van speciaal.’

Alfred wilde zeggen dat hij niet met de arend had gespeeld, dat hij geen klein kind meer was dat met speelgoed speelde, en dat hij de vogel alleen beter had willen bekijken. Maar hij kreeg de kans niet.

Zijn vader kwam de logeerkamer uit en schoof langs hem en zijn oma. ‘Doe je andere schoenen aan, Alfie,’ zei hij terwijl hij zich bukte om de keuken in te gaan.

‘Heb je in de auto naar de radio geluisterd?’ Zijn oma volgde zijn vader. ‘Weer iemand verdwenen.’

Zijn vader deed de keukendeur dicht, maar Alfred hoorde zijn gedempte stem vragen: ‘Is het er meer dan een?’

Na nog een blik op de arend ging Alfred de logeerkamer in. Zonder naar de vensterbank te kijken ging hij op het smalle bed zitten, haalde zijn schoenen voor binnen uit de koffer en deed ze aan.

In een hoek van de kamer stond een ladekast en achter de deur een kleine hangkast. Het enorme weefgetouw van zijn oma, bedekt met een wit laken, nam verder het grootste deel van de ruimte in. Hij kon het houten frame en de pedaal zien. Boven het bed hing een van haar veelgeprezen wandkleden. Het was een abstract werk, maar hij was er zo goed als zeker van dat het een rivier voorstelde die door een bos liep. Een vriendelijk bos. Er leek licht te schijnen uit de blauwgroene draden van het water.

Hij kon zich niet herinneren dit kleed te hebben gezien

16

tijdens haar expositie in Tokio, maar hij vond het mooi. Had het hier al gehangen toen zijn moeder in deze kamer sliep? Had zij het mooi gevonden?

Zachtjes opende hij een voor een de laden van de ladekast. Ze lagen vol met wol in alle kleuren van de regenboog. In de kast vond hij alleen maar opgerolde kleden en kleine probeersels. Er lag niks onder het bed. Hij tilde zelfs de spiegel op de ladekast op om erachter te kijken. Maar daar lag niks. Nergens in de kamer was een spoor van zijn moeder.

En waarom zou dat ook?

Het was meer dan twaalf jaar geleden dat ze hier was geweest. Meer dan twaalf jaar geleden dat ze hier was gestorven, een paar weken na zijn geboorte. Alfred kon niet anders dan zich afvragen of zijn vader die dag ook een beetje was gestorven. Waarom had hij anders alles van Alfreds moeder uit zijn hoofd gewist en haar tot een onderwerp gemaakt waar niet over gesproken mocht worden? Als haar naam maar werd genoemd stopte hij elk gesprek en begroef zich nog dieper in zijn werk.

Wanneer zijn oma op bezoek was meed ze het onderwerp ook, maar Alfred had van haar een paar kleine details losgekregen. Ze had een keer laten vallen dat zijn groene ogen precies dezelfde kleur hadden als die van zijn moeder – en zijn oma had meer kijk op kleur dan wie ook. Een andere keer had ze hun olijfkleurige huid vergeleken, die zo anders was dan de bleke tint van die van haarzelf en zijn vader. En als ze hem zag zwemmen, zei ze altijd dat zijn moeder zo trots zou zijn geweest.

Zijn moeders naam was Nereida – dat wist hij, zonder zich te herinneren wie hem dat had verteld. Soms zei hij

17

de vreemde naam hardop voordat hij ging slapen. Dat was een avondritueel geworden sinds zijn vader had gezegd dat ze weer thuis gingen wonen.

Thuis. Dat was zo’n raar woord om te gebruiken voor een plek die hij zich niet kon herinneren. Alsof dit de plek was waar ze thuishoorden.

Alfred kon het niet langer uitstellen. Hij stond op om te kijken wat voor monster er op de vensterbank stond. Zonder het kleine houten beeldje aan te raken leunde hij eroverheen. Net als de andere figuurtjes stond het naar buiten gekeerd, bijna alsof het op wacht stond. Hij kon zich de kleine mol niet herinneren uit zijn nachtmerries. De kleine ogen en oren waren kleine knoesten in het hout aan weerszijden van een grote snuit. De voorpoten waren supergroot. Elk gewricht en elke rimpel op de twaalf tenen die voor het beestje uitstaken waren zichtbaar. De puntige nagels leunden tegen het glas.

Toen hij de kamer uit ging hoorde hij de luide stemmen van zijn oma en vader door de dichte keukendeur. ‘Ik heb het je al gezegd. Hij zou hier niet moeten zijn,’ zei zijn oma.

‘Ik kan het weefgetouw verplaatsen.’

‘Het gaat niet om het weefgetouw. Je weet dat ik in de zomer te druk ben met wol verven om te kunnen weven. Bovendien zal ik de meeste dagen op de markt staan.’

‘Ma, toe... Ik moet dag en nacht werken. En je nam mij altijd gewoon mee naar de markt.’

Alfred ging de badkamer in. Toen hij de deur achter zich dichtdeed, kon hij ze niet meer horen. In het pikkedonker zocht en vond hij het lichtknopje. Tegen de koele buitenmuur geleund pakte hij zijn telefoon om een filmpje te kijken dat hem kon afleiden. Maar zijn

18

telefoon maakte geen verbinding. Hij kon ook geen enkel wifinetwerk vinden.

Er was geen raam in de badkamer, die vast pal tegen de steile kalkstenen klif aan stond. Zou de muur van het huis uit de rots gehouwen zijn, of zou er een smalle ruimte tussen zitten?

Hij probeerde zich voor te stellen hoe het er buiten uitzag. Alles om maar niet te hoeven denken aan wat hij net had gehoord. Maar het had geen zin. Zijn oma wilde hem hier niet. Nu hij erover nadacht was het vreemd dat hij hier sinds hij een baby was maar één keer op bezoek was geweest.

Als zij hem hier niet wilde, wilde hij al helemaal niet blijven. Hij zat zich liever de hele dag in een hotelkamer te vervelen terwijl zijn vader aan het werk was, dan hier te blijven. Het was belachelijk geweest om te denken dat hij een spoor van zijn moeder in dit huis zou kunnen vinden. Waarom zou dat zo zijn? Zijn vader had niet eens een foto van haar.

Hij sloeg de badkamerdeur hard dicht zodat ze hem konden horen aankomen. Toen hij de keuken binnenkwam, zaten zijn oma en vader aan de ronde tafel te bespreken of het wel of niet zou gaan regenen.

19

Niet zomaar een tunnel

‘Wehebben net afgesproken dat je de komende twee weken hier blijft logeren, Alfie. Naast oma’s telefoon heb ik een briefje neergelegd met mijn nieuwe nummer en het nummer van het hotel. Je zult de vaste telefoonlijn moeten gebruiken. Er is hier geen bereik. Ook geen internet.’

‘Weet ik,’ mompelde Alfred.

Zijn oma knikte en glimlachte, maar Alfred zag zorgelijke rimpels rond haar ogen en een diepe frons boven haar bril.

‘Ik zal op zoek gaan naar een appartement voor ons, zodat we een plek hebben wanneer het nieuwe schooljaar begint.’

Ze hadden dit allemaal al besproken en het leek wel alsof zijn vader gerepeteerde zinnen opzei uit een toneelstuk voor school. Alfred kreeg pijn in zijn buik bij de gedachte om weer op een nieuwe school te beginnen. ‘Mag ik wat melk?’ vroeg hij.

Zijn oma sprong op en schonk een glas voor hem in. ‘Help me herinneren dat ik straks melk buiten zet voor

20 3

de...’ Ze schraapte haar keel. ‘Voor de egels.’

Misschien waren het egels geweest die hij onder de doornstruiken had gehoord. Maar egels konden toch niet zo hard rennen? Of praten?

‘Alfie, luister je wel? Oma praat tegen je.’

‘Ik zei alleen dat het gerenoveerde sportcomplex vlak naast je nieuwe school is. Het heeft een paar keer in de krant gestaan.’ Zijn oma gaf hem een bord met gegrilde kip, aardappelpuree, jus en doperwten.

‘Dat weet hij al, ma. Toch, Alfie? Ik had je verteld over het 50-meterbad dat ze hebben. Daarom hebben we die school gekozen, weet je nog?’ Zijn vader stak zijn hand uit over de tafel en woelde door Alfreds haar. ‘Ze hebben echt een goed team, ma. Zijn tweede geworden bij de regionale kampioenschappen. Met Alfie erbij kunnen ze voor de nationale kampioenschappen gaan.’

‘Ik wil niet bij het zwemteam.’

‘Natuurlijk ga je bij het zwemteam,’ zei zijn vader, waarna hij zich weer tot Alfreds oma wendde. ‘De coach is heel enthousiast. Hij heeft aangeboden om in de laatste twee weken voor de school begint een paar keer met hem te trainen.’

Alfred wilde dat hij op dit moment in een zwembad kon springen. Gewoonlijk trainde hij elke dag drie uur. Na weken zonder te zwemmen, verlangde hij naar het gevoel om een te zijn met het water. Maar dat ging over zwemmen. Deel uitmaken van een team was een ander verhaal. Hij had zijn best gedaan op de laatste drie scholen, en dat was nog steeds niet genoeg geweest. Hij hoorde er gewoon niet bij.

Afgelopen maand nog had hij bij een regionale wedstrijd

21

alle disciplines gewonnen behalve de rugslag, en na afloop van de prijsuitreiking had hij met een journalist moeten praten. Zijn teamgenoten hadden hem gefeliciteerd. Hij had zich geweldig gevoeld, en zelfs een beetje verdrietig dat ze gingen verhuizen.

Door het interview kwam hij later de kantine binnen waar het team met hun coach om een tafel zat. Ze zaten vlak bij de ingang. Toen Alfred aankwam bij de dubbele deur zag hij dat zijn veters los waren, dus ging hij op een knie zitten om ze weer vast te maken. En toen hoorde hij ze. In eerste instantie niet zijn eigen teamleden, maar de jongen die bij beide 1000-meterwedstrijden tweede was geworden.

‘Waar is die freak van jullie?’ vroeg hij.

‘Op weg naar de Paralympische Spelen,’ antwoordde Oscar uit Alfreds team.

‘Laten we hopen dat hij er niet heen hoeft te lopen,’ zei iemand, en de hele tafel barstte in lachen uit.

‘Jongens, kom op,’ zei de coach grinnikend.

Alfred had zijn adem ingehouden en zich geconcentreerd op net zo oninteressant worden als de betonnen muur achter zich. Dat was niet moeilijk. Hij glipte zo langs ze, zonder dat iemand hem zag.

De twee weken erna, tot het eind van het schooljaar, had hij gedaan alsof hij een blessure had zodat hij niet mee hoefde te trainen. Hij had van niemand afscheid genomen en zou ze nooit meer te zien – ze woonden aan de andere kant van de wereld.

Weer terug in het heden merkte Alfred dat hij een vierkant juszwembad in zijn aardappelpuree had gemaakt.

‘Was er hier in het dorp maar een zwembad voor je,’ zei

22

zijn vader.

‘De familie Molenaar heeft een zwembad.’ Zijn oma hield hem een schaal voor. ‘Meer doperwtjes?’

‘Ma. Ze hadden dat zwembad al toen ik jong was. Het is acht meter lang en aan één kant ondiep. Het meer zou beter zijn. Dat is maar dertig minuten lopen.’

‘Of ik ga gewoon met je mee naar de stad, om in dat fantastische 50-meterbad te zwemmen, en kom terug naar oma als jij het te druk hebt. Je zei toch dat de stad hier aan de andere kant van het bos ligt?’

Zijn vader schudde zijn hoofd. ‘Het is niet voor niets dat we een tunnel bouwen.’

‘In vogelvlucht is de stad maar vier kilometer verderop,’ legde zijn oma uit.

‘Maar er zijn geen wegen door het bos, en de rotswand aan de andere kant is nog hoger dat die achter dit huis,’ voegde zijn vader toe. ‘Vanaf hier duurt het bijna veertig minuten om om de hele heuvel heen naar de stad te rijden.’

‘Vijfendertig,’ corrigeerde zijn oma, waarna zijn vader en zij in discussie raakten over de kortste weg ter wereld.

Alfred droomde weg terwijl ze ruzieden over waar zijn vader twee minuten zou kunnen winnen als hij van het kantoor van zijn nieuwe bedrijf in de stad naar het bouwterrein reed waar hij de leiding over had gekregen.

‘Er is een kortere weg,’ zei zijn oma. ‘Als je het weggetje neemt bij de tweede –’

‘Maar de route naar de zinkgaten is toch afgesloten?’

Alfred keek op van het hek van doperwtjes dat hij om het juszwembad aan het bouwen was.

Onderweg hierheen had zijn vader hem verteld over de geologie van het gebied en de twee kegelvormige bergen

23

– gedoofde prehistorische vulkanen – die ze vanuit de auto zagen. Opeens was zijn vader gestopt met praten en had geconcentreerd naar het nieuws op de radio geluisterd. Op dat moment had de reportage Alfred niks gezegd, maar nu vielen een paar puzzelstukjes op hun plek. ‘Is dat het bouwterrein waar ze het op de radio over hadden?’ vroeg hij. ‘Is er iemand verdwenen nadat-ie in een van die zinkgaten was gevallen?’

Het leek wel alsof hij iets verkeerds had gezegd.

Zijn oma zuchtte. Zijn vader duwde zijn bord weg, hoewel hij nog niet klaar was met eten.

‘Ja,’ zei zijn vader, en hij stond op. ‘Een ingenieur. Laat ik maar gaan. Ik moet morgen vroeg beginnen aan mijn nieuwe baan.’

‘Ik heb je gezegd dat je die baan niet had moeten aannemen. Er kan niks goeds komen van in die heuvel boren. Jullie verstoren de... bewoners,’ zei zijn oma. ‘Maar het is zeker fijn om jullie in de buurt te hebben,’ voegde ze haastig toe.

‘Wat wil je dat ik zeg, ma? Ik moest deze baan wel aannemen. Het is niet zomaar een tunnel.’

Verward keek Alfred van de een naar de ander. Zijn vader had overal waar ze hadden gewoond advies gegeven bij tunnelprojecten – tunnels onder steden door, tunnels door bergen en tunnels onder water. Hij zei altijd dat elk project unieke uitdagingen had, maar dat een tunnel een tunnel bleef. Dus waarom was dit niet zomaar een tunnel?

24

Het meisje en de boomnimf

Zijn vader pakte zijn telefoon en autosleutels van de tafel.

‘Ik loop met je mee naar de auto,’ zei Alfred. ‘Ik denk, eh... mijn eh... geluksmedaille is denk ik uit mijn zak gevallen.’ De oude zilveren medaille, de eerste die hij ooit had gewonnen, was heel glad en zijn vingers tintelden als hij hem aanraakte. Hij had hem altijd in zijn zak, net als nu.

‘Laat me alsjeblieft met jou meekomen, papa,’ zei hij zodra ze buiten gehoorsafstand waren.

‘Alfie... Het project is een ramp, ik zal dag en nacht moeten werken. Het is toch niet erg om hier een week of twee te blijven?’ Zijn vader paste zijn looptempo aan dat van Alfred aan.

Alfred gaf geen antwoord. Er prikkelde iets in zijn nek. Het gevoel dat hij in de gaten werd gehouden was net zo sterk als toen ze aankwamen.

Aan de andere kant van de poort schermde de haag het zicht op het huis af. Alfred haalde diep adem. Hij kon ver uitkijken over de glooiende geel met groene hellingen en

25 4

het weggetje dat ertussendoor kronkelde naar het meer. Het water glinsterde en twinkelde naar hem. Dat uitzicht kalmeerde hem zo dat hij het overhellende bos boven op de rotswand bijna vergat.

Hij wilde net verder gaan met smeken toen een vrouw zijn vader riep.

‘Dus het is waar. Robbie. Je bent echt thuisgekomen.’ Ze liep over het weggetje op hem af met twee kinderen naast zich.

‘Ben jij ooit weggegaan, Vera?’ Zijn vader liep om de auto heen en kuste de vrouw op de wangen.

Alfred twijfelde aan zijn onzichtbaarheidstruc, dus hij dook de tuin weer in, wurmde zich tussen twee struiken en hield zijn adem in. Hij hoopte dat niemand hem achter de auto had gezien. Hij had geen zin om nu al iemand te ontmoeten.

De scharnieren van de poort piepten. Er liep een meisje de tuin in. ‘Hallo,’ riep ze. ‘Ik zag je. Ik weet dat je hier bent.’ Op zoek naar hem draaide ze rond op de plek waar ze stond.

Ze zag er vreemd uit. Dat leek wel met opzet, alsof ze wilde opvallen. Haar rode haar was in vier knotjes gebonden: twee boven op haar hoofd als muizenoren en twee aan de achterkant. Boven haar gestreepte maillot droeg ze een spijkerrok die binnenstebuiten zat. Het lange witte wasetiket wapperde als een vlaggetje aan de zijkant. Haar ronde bril en modderige wandelschoenen waren het enige aan haar wat er niet ongewoon uitzag.

Toen ze hem zag glimlachte ze en kwam ze dichterbij. ‘Hoi, ik ben Saga. Spelen we verstoppertje?’ De voorkant van haar rode hoody zat vol met speldjes en buttons, met

26

dingen erop als red het bos, klimaatverkoeling nu! en ik ben een ecostrijder.

Voordat Alfred antwoord kon geven, gebeurde er van alles tegelijk.

Het andere kind – als het een kind was – kwam springend in zicht. Het was mager en maar iets van een meter lang. Toen het op de derde tegel landde, barstte er een kakafonie van gekras uit. Een zwerm zwarte vogels steeg op uit de bomen boven het huis.

Bij nader inzien was het geen kind. Het wezentje leek op een uitvergrote wandelende tak. Zijn ledematen waren twijgen zonder bladeren. Zijn lichaam liep uit in een lang, rond ovaal. Vanwaar Alfred stond zag hij een gleuf in de zijkant van wat naar hij aannam het hoofd was.

De zwerm kraaien bereikte de tuin. Krassend omcirkelden ze het wezentje in een razende, donkere spiraal van klapperende vleugels.

Het takwezen negeerde ze en sprong verder. Met een lage grom die klonk als kreunende vloerplanken in een oud huis bromde hij: ‘Kan iemand die nare vogeltjes laten ophouden zo veel lawaai te maken? Deze iemand kan niet nadenken.’

Toen hief het wezen zijn hoofd naar het halve cirkelraam boven de deur waar het beeldje met de gespleten tong stond, en begon te trillen. Diep in zijn keel klonk een verstikkend gerochel. Schuddend en stuiptrekkend, alsof hij pijn had, viel hij nog voordat de kraaien aanvielen op de grond.

Saga rende op het ventje af. ‘Meneer Tuimelkruid!’

Ze probeerde hem op te pakken, maar de twijgledematen schopten en sloegen. Er vlogen vogels onder haar armen

27

door, die pikten naar het wezen. Haar leken ze niks te doen.

‘Kom je nog helpen of hoe zit het?’ riep ze. Even draaide ze haar hoofd om naar Alfred, waarbij een van haar knotjes tegen een kraai aan sloeg zodat die recht naar beneden vloog en zijn snavel stootte tegen een tegel. ‘Ik moet hem bij de vogels vandaan krijgen.’

Alfred dook op uit de struiken. Hij rende op de vogels af, probeerde ze weg te jagen, maar ze veranderden hun vliegpatroon niet eens.

‘Hou zijn benen vast. Als hij niet trapt kan ik hem oppakken.’

Alfred pakte eerst het ene en vervolgens het andere been van meneer Tuimelkruid vast. Saga kreeg meer grip op zijn lichaam. Achtervolgd door de kraaien droegen ze het wezen samen naar de poort. Zodra ze de tuin uit stapten, vlogen de vogels weg en werd het kleine lichaam slap.

‘Gaat het wel met hem?’ vroeg Alfred.

Saga hield het wezen met één arm tegen zich aan. Ze bracht haar oor naar zijn kleine gezicht. Er stak een knoest uit boven de scheur die zijn mond was. ‘Hij ademt. Het komt wel goed.’ Ze fronste en duwde haar bril die over haar neus was afgezakt weer goed. ‘Ik heb nooit eerder gezien dat hij zo werd aangevallen.’

‘Wat is hij?’ Alfred veegde korstmos van zijn handen. De armen en benen van het wezen zaten er vol mee.

‘Voor jou is hij geen pad, hè? Niet te geloven! Iedereen denkt dat meneer Tuimelkruid een pad is. Zelfs mijn moeder en mijn zusjes.’

Aan de andere kant van de auto stonden zijn vader en Saga’s moeder nog steeds te kletsen alsof er niks was

28

gebeurd.

‘Hij is een wezen uit Elfenland. Een boomnimf of een boself of zoiets. Ik weet het niet precies. Hij praat niet.’ Ze zei het alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Alsof Elfenland bestond.

Het wezen was duidelijk geen mens, en het was ook geen dier of insect. In de zes talen die Alfred sprak kon hij geen woord bedenken dat een betere beschrijving was dan nimf. Behalve misschien elf of natuurgeest, wat net zulke mythische wezens waren.

Hij moest denken aan een vakantie bij een bergmeer. Tussen de bomen daar had hij heel vreemde dieren gezien: een grote hond met een gewei, een konijn met een schort om en een vos ter grootte van een paard. Toen hij had geprobeerd dichterbij te komen, waren ze verdwenen. Hij had altijd gedacht dat het gewoon verbeelding was geweest.

Maar het wezen in Saga’s armen had gepraat. Daar was hij zo goed als zeker van.

‘Hij is al bij me sinds mijn geboorte,’ ging Saga verder. ‘Mama zegt altijd dat hij een cadeau was van mijn peettantefee. Misschien geef ik hem ooit een kus en verandert hij in een prins!’ Ze staarde Alfred fronsend aan, alsof hij een groter mysterie was dan het vreemde wezentje in haar armen. ‘Echt niet te geloven dat je gewoon ziet wat hij is.’ Ze schudde peinzend haar hoofd. ‘Jammer dat jullie weer naar ergens ver weg zullen verhuizen. Ik denk dat we vrienden hadden kunnen worden.’

Alfred fronste zijn voorhoofd. ‘Waarom denk je dat ik ga verhuizen?’

‘Ik vermoed gewoon dat jullie hier niet zullen blijven als het tunnelproject gestopt wordt. Toch?’

29

Het tunnelproject gestopt wordt? Waar had ze het over?

‘Nee maar!’ riep Saga’s moeder uit, wat zijn aandacht trok. Haar hand schoot naar haar mond. ‘Wat lijkt hij op haar.’

Alfred negeerde Saga’s opmerking over het tunnelproject en ging snel naar zijn vader toe.

‘Niet te geloven dat het alweer twaalf jaar geleden is,’ snufte Saga’s moeder, waarna ze naar Alfred glimlachte. ‘Wist je...’ ze snufte weer. ‘Wist je dat ik de eerste was die jou ooit zag?’

‘Zelfs eerder dan ik,’ zei zijn vader. ‘Vera heeft je ter wereld geholpen.’

‘Maar twee dagen voordat Saga werd geboren. Jullie zijn bijna een tweeling.’

Alfred wilde vragen waarin hij op zijn moeder leek, maar zijn vader kreeg meneer Tuimelkruid in de gaten. Hij staarde fronsend naar het wezen.

‘Twaalf jaar en ik ben nog steeds niet aan die pad gewend,’ zei Saga’s moeder. ‘Hij slaapt in haar slaapkamer en volgt haar als een oude, trouwe hond.’

‘Een pad?’ mompelde zijn vader.

‘Mama, hij is aangevallen door een stel vogels. Mag ik zijn wonden verzorgen met jodium?’

‘Ik heb een zalfje van toverhazelaar. Laten we maar gaan. Waarom kom je morgen niet bij ons, Alfred? We wonen op die boerderij daar, achter de kapel. Jullie hebben vorige keer zo leuk samen gespeeld...’ Ze stopte met kwebbelen, en na een bezorgde blik op zijn vader zei ze snel: ‘Tot ziens.’

Alfred vroeg zijn vader niet of hij met hem mee mocht naar de stad.

Hij kon zich niet herinneren dat hij met Saga had

30

gespeeld toen ze hier vijf jaar geleden waren, hoewel er iets bekends aan haar was. En hij wilde nu niet echt vrienden worden met Saga. Maar Saga’s moeder had zijn moeder gekend. Ze herinnerde zich zijn moeder. En in tegenstelling tot zijn vader en zijn oma wilde zij misschien wel over haar praten.

31

www.uitgeverijdefontein.nl

Oorspronkelijke titel: Into the Faerie Hill

Verschenen bij Pushkin Press

© 2023 H.S. Norup

Voor deze uitgave:

© 2024 Uitgeverij De Fontein, Utrecht

Vertaling: Mariëlla Manfré

Omslagafbeelding: Thy Bui

Omslagontwerp: Thy Bui / Caren Limpens

Grafische verzorging: Bert Holtkamp

Uitgeverij De Fontein vindt het belangrijk om op milieuvriendelijke en verantwoorde wijze met natuurlijke bronnen om te gaan. Bij de productie van het papieren boek van deze titel is daarom gebruikgemaakt van papier waarvan het zeker is dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

isbn 978 90 261 6866 6 (e-book 978 90 261 6868 0)

nur 283

Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.