www.fgks.org   »   [go: up one dir, main page]

De Geo LRN-line Wonen in Nederland (bovenbouw vwo)

Page 1

DE GEO

VWO CE

LEEFOMGEVING WONEN IN NEDERLAND

VWO LEEFOMGEVING WONEN IN NEDERLAND

DIT KATERN BEREIDT VOOR OP

DIT KATERN BEREIDT VOOR OP

CE 2026

CE 2026

EN DAARNA

RELEASE 7.0.X

VWO WiN_OMSLAG_CRIUS_PRF5.indd 1

EN DAARNA

www.thiememeulenhoff.nl/degeo

22/12/2023 10:56


9006860795_boek.indb 1

22/12/2023 10:46


VWO CE

LEEFOMGEVING WONEN IN NEDERLAND

Auteurs Freek Jutte en Katie Oost Eindredactie Daphne Ariaens De Geo voor de bovenbouw havo en vwo wordt geschreven door een auteursteam: Daphne Ariaens, Honne-Marij van den Bunder, Ingrid Hendriks, Freek Jutte, Katie Oost en Alice Peters

9006860795_boek.indb 1

22/12/2023 10:46


6

1

Nederland waterland

Start

FIGUUR

1.1

9006860795_boek.indb 6

De vroegere Hondsbosse Zeewering is de Hondsbosse Duinen geworden.

22/12/2023 10:46


7

Start

CE SE

1

Nederland waterland

9006860795_boek.indb 7

22/12/2023 10:46


8

1

Nederland waterland

Start Opdrachten

7 Hoe heeft het menselijk handelen invloed op het regiem van een rivier? 8 Hoe heeft het menselijk handelen invloed op water in het landschap en op waterkwaliteit?

1

Opdracht Nederland

Inleiding In 1953 vond de Watersnoodramp plaats in het zuidwesten van Nederland. Dit was het startsein van de bouw van grootschalige waterwerken langs de kust. Zo werd Nederland veiliger. Ook in het rivierengebied is er sinds het hoogwater in 1993 en in 1995, en de wateroverlast in Zuid-Limburg in 2021, weer meer bewustzijn van overstromingsgevaar. Deze overstromingen werden veroorzaakt door extreme neerslag in het stroomgebied van de rivieren. De toenemende perioden van droogte zijn ook een zorg. De scheepvaart, boeren, waterleidingbedrijven en de industrie hebben daaronder te lijden. De steeds vaker optredende weersextremen hangen samen met klimaatverandering. In dit hoofdstuk leer je in paragraaf 1.1 eerst hoe de Nederlandse kust is ontstaan, welke kustprocessen hierbij een rol spelen en een aantal kenmerken van de kust. In paragraaf 1.2 leer je wat de kenmerken zijn van de Rijn en de Maas. In paragraaf 1.3 ten slotte staat het menselijk handelen van het verleden tot nu toe wat betreft het omgaan met water centraal.

Meest aansprekend

Lees de hoofdvraag en de deelvragen. a Blader door dit hoofdstuk en noteer het figuurnummer of W-nummer van een foto die je het meeste aanspreekt. Waarom kies je deze foto? b Bij welke deelvraag past de foto die je in vraag 1a hebt gekozen het beste? Leg je antwoord uit. c Bespreek je antwoorden van vraag 1a en 1b met een klasgenoot. 2

Opdracht

Topografie

Bekijk figuur 1.1. Gebruik de atlas. a Om een beeld te krijgen van de Nederlandse wateren, vul je de topografie van W1 in. b Zet in W1 op de plek van de Hondsbosse Duinen een kruisje. c Bedenk waarom de Hondsbosse Zeewering omgebouwd is tot de Hondsbosse Duinen. W1

Wateren in Nederland. 15 27

16 28

26

24

20

Hoofdvraag

6

19 8

Hoe heeft het menselijk handelen de Nederlandse kust en het stroomgebied van de Rijn en de Maas beïnvloed?

18 17 10 12 11

3 23

7 2

9 21 5

13

Deelvragen 1 Hoe is de Nederlandse kust ontstaan en welke kustprocessen spelen hierbij een rol? 2 Wat zijn kenmerken van de Nederlandse kust? 3 Wat zijn kenmerken van de stroomgebieden van de Rijn en de Maas? 4 Welke natuurlijke factoren hebben invloed op het regiem van een rivier? 5 Hoe heeft het menselijk handelen invloed op de kust in Nederland? 6 Wat zijn kenmerken van een dwarsprofiel van een rivier in Nederland?

25

1

14

4 22 0

25

50 km

1 2 3 4

9006860795_boek.indb 8

22/12/2023 10:46


9

Instaptoets

5

Instaptoets

6 7 8 9

Vraag

1

Hoeveel neerslag valt er jaarlijks gemiddeld in Nederland? A 362 mm C 1.446 mm B 851 mm D 2.303 mm

10 11 12 13

Vraag

2

a Noteer de begrippen middenloop, bron, benedenloop, monding en bovenloop in de juiste volgorde van laag naar hoog in het landschap liggend.

14 15 16 17

b Geef het begrip uit vraag 2a dat hoort bij

18

-

veel erosie

19

-

veel sedimentatie

;

20 21 22 23

Vraag

3

Het noem je - het gebied dat afwatert op een bepaalde rivier en zijn zijrivieren;

24 25

- de grens tussen twee van dergelijke gebieden?

26 27 28

Vraag

4

Reken het verhang van de Amazone uit. Gebruik hierbij W2. A 36 m3/km2 C 0,9 m/km B 1,08 km/m D 1.231 m2/km Vraag

5

Reken het debiet uit van de Amazone. Gebruik hierbij W2.

W2

De Amazone.

De Amazone is de op een na langste rivier ter wereld met een totale lengte van 5.616 km. Hij ontspringt op 5.200 m hoogte in het Andesgebergte in Peru en stroomt voor het grootste deel door het Amazonebekken en het Amazonewoud. De rivier ontvangt van 1.100 zijrivieren water uit een gebied dat bijna 7 miljoen km2 groot is. Hij mondt uit in de Atlantische Oceaan. Per seconde vervoert de rivier 190.000 m3 water.

9006860795_boek.indb 9

22/12/2023 10:46


10

Vraag

1

6

Lees de volgende uitspraken. I Een gletsjerrivier is ook altijd een gemengde rivier. II Een gletsjerrivier is helemaal afhankelijk van smeltwater. Welke uitspraak is juist? A I en II zijn juist. B I en II zijn onjuist. C I is juist en II is onjuist. D I is onjuist en II is juist. Vraag

7

Hoe noem je de structuur in W3 die zichtbaar is bij de monding van de Amazone?

Nederland waterland

Vraag

Hoe noem je schommelingen in de waterafvoer van een rivier per jaar? A debiet B regiem C evaporatie D verval Vraag

De monding van de Amazone in de Atlantische Oceaan, 2021.

W4

De kust tussen Schoorl en Bergen aan Zee.

9006860795_boek.indb 10

9

De Noord-Atlantische Drift (Golfstroom) brengt A koud water van hoge breedte naar lage breedte. B koud water van Noord-Amerika naar Europa. C warm water van lage breedte naar hoge breedte. D warm water van Zuid-Amerika naar Afrika. Vraag

W3

8

10

Hoe ontstaat het duin op de voorgrond in W4?

22/12/2023 10:46


1.1

De Nederlandse kust

FIGUUR

1.2

11

De Slufter op Texel.

1.1 De Nederlandse kust De Slufter De Slufter in het Nationaal Park Duinen van Texel is een plek waar je de natuurlijke werking van de zee met eigen ogen kunt zien. Bij vloed stroomt er zeewater de sluftervallei in. Bij eb stroomt het water weer terug naar zee. Omdat de ebstroom minder krachtig is dan de vloedstroom, blijft er elke keer een laagje sediment achter. Zo slibt de sluftervallei telkens iets hoger op. Tijdens westerstormen kan er ook sediment worden weggeslagen, bijvoorbeeld van de duinen. Dan zie je aan de zeekant van het duin een steile rand, zoals op de foto. Deze natuurlijke processen hebben in de afgelopen duizenden jaren de Nederlandse kust gevormd.

De Nederlandse kust  De zeespiegel stijgt al zo’n 18.000 jaar. Aan het einde van

het Pleistoceen, tijdens de laatste ijstijd, zat er veel water in landijs opgesloten en stond de Noordzee droog. Door het warmer worden smolten de landijspakketten grotendeels. Alleen het landijs op Groenland en Antarctica bleef over. Door het smelten van het landijs steeg de zeespiegel 120 tot 140 m, eerst heel snel, maar de laatste 5.000 jaar steeds langzamer. Hierdoor is de Noordzee telkens van vorm veranderd. In figuur 1.3 is Nederland weergegeven op vier momenten in het Holoceen, dat 11.700 jaar geleden begon.

9006860795_boek.indb 11

 Door de snelle zeespiegelstijging drong de zee de eerste duizenden jaren van het Holoceen tot ver oostelijk van de huidige kustlijn Nederland binnen (figuur 1.3A). Vanaf ongeveer vijfduizend jaar geleden steeg de zeespiegel nog maar langzaam. Tegelijkertijd legde de zee zand en klei neer in wat nu Laag-Nederland wordt genoemd. Door deze sedimentatie (opbouw) bleef er onder water veel zand achter in de vorm van zandbanken. Die konden zo hoog worden, dat ze bij eb droogvielen. Dan heten ze strandwallen. De overheersende westenwind verplaatste het zand van het strand en de strandwallen een stukje landinwaarts, totdat het zand sedimenteerde achter planten of andere obstakels. Op deze manier ontstonden duinen: door de wind gevormde zandheuvels (figuur 1.3B en 1.4A). Omdat de sedimentatie toen sneller ging dan de stijging van de zeespiegel, bouwde de kust zich uit en bewoog de kustlijn westwaarts. De strandwallen en duinen verplaatsten zich ook westwaarts en kwamen door de voortgaande sedimentatie steeds hoger te liggen. Ze waren eerst niet aaneengesloten, waardoor de zee bij hoogwater nog kon binnendringen. Maar na verloop van tijd vormden de duinen een gesloten rij. Deze duinen heten de oude duinen. Doordat de zee steeds minder vaak kon binnendringen, werd het grond- en oppervlaktewater achter de bescherming van deze zandige kuststrook zoet. Daardoor konden uitgestrekte veenmoerassen ontstaan (figuur 1.3C en 1.4B).  Aan het einde van de vroege middeleeuwen veranderde het klimaat: de temperatuur daalde en er stond vaak een harde westenwind. Door westerstormen drong de zee op meerdere plekken weer het land in, waardoor het veen werd weggeslagen. In de gebieden waar de zee weer kon binnendringen, werden zeeklei en -zand afgezet. Ook vond er erosie plaats van een deel van de oude duinen waardoor het zand weer in zee terechtkwam. Vanaf zo’n duizend jaar geleden spoelde dit zand opnieuw aan op de kust en vormde de wind de zogenoemde jonge duinen, die de oude duinen deels bedekken (figuur 1.3D).

22/12/2023 10:46


12

Nederland waterland

B

4000 v.Chr

2500 v.Chr

No

No

ord

ord

zee

zee

A

1

A B

25

0

25

D

500 v.Chr

50 km

1250 n.Chr

ord

No

No

ord

zee

C

50 km

zee

0

C

D

0

25

50 km

0

25

50 km

oude duinen (strandwal en duin)

beekdal

ouder gesteente

actieve stroomgordel

jonge duinen

riviervlakte

stuwwal

dijk

getijdengebied

rivierduinen

doorsnede

zeeklei (binnendijks)

dekzandgebied

keileem aan of nabij het oppervlak (deels gestuwd)

veenmoeras

lössgebied

FIGUUR

1.3

9006860795_boek.indb 12

veronderstelde waterloop

Nederland op vier momenten in het Holoceen.

22/12/2023 10:46


1.1

13

De Nederlandse kust

A 2500 v.Chr. A

B

zeestroom

m NAP

NOORWEGEN

−5 −10 −15 −20 B 500 v.Chr. C

D

m NAP −5

DENEMARKEN

−10 −15 −20

FIGUUR

huidig zeeniveau

zeewater

zeespiegelstand

oude duinen (strandwal en duin)

kustlijn

zeeklei en zeezand

richting van de kustverplaatsing

veen

1.4

VERENIGD KONINGKRIJK

De doorsnedes A-B en C-D uit figuur 1.3B en 1.3C.

DUITSLAND

NEDERLAND

0

Een dynamisch systeem

FIGUUR

1.5

100

200 km

Reststromen van de Noord-Atlantische Drift in de Noordzee.

 Zeestromen en de wind zorgen langs de kust voortdurend

voor het transport van zand en/of klei, waardoor op de ene plek afbraak plaatsvindt en op de andere plek opbouw. Als de aanvoer van sediment achterblijft bij de afvoer, heeft dit kusterosie tot gevolg. De kustlijn verandert zo dus continu van vorm. Deze natuurlijke kustprocessen vormen een dynamisch systeem, een systeem dat voortdurend in beweging is en telkens verandert. Een van de natuurlijke factoren die een belangrijke aandrijver is van dit dynamische systeem is de wind. De wind drijft zeestromen aan en zorgt voor golven.  Zeestromen zijn zoutwaterstromen in de oceanen en de zeeën die al eeuwenlang een vaste richting hebben en zich over duizenden kilometers bewegen. Ze worden aangedreven door de winden van het mondiale luchtcirculatiesysteem. Bekend is de Noord-Atlantische Drift (Golfstroom). Deze ontstaat in de Golf van Mexico en beweegt mede onder invloed van de overheersende westenwinden over de Atlantische Oceaan in de richting van Noordwest-Europa. Een deel komt door het Kanaal en het Nauw van Calais naar de Noordzee en stroomt langs de Nederlandse kust. Een ander deel komt via het noorden de Noordzee binnen. Deze gedeelten van de Golfstroom worden als reststromen aangeduid. De reststroom via het Kanaal draait in de Noordzee tegen de wijzers van de klok in en nadert de Nederlandse kust bij Zeeuws-Vlaanderen vanuit het zuidwesten (figuur 1.5). De stroomsnelheid is meestal lager dan 10 cm/s, maar de zuidwestenwind versterkt de invloed van de zeestroom op de kust.

 De wind drijft niet alleen zeestromen aan, maar zorgt ook voor golven. Als winden lange tijd uit dezelfde richting over een oceaan waaien, ontstaan er aan het wateroppervlak regelmatige golven. Hoe groter het wateroppervlak, hoe hoger de golven worden. Daarom zijn de golven op de Grote Oceaan veel hoger dan die op de Noordzee. Daarnaast levert een grotere windkracht ook grotere golven op. Als een golf de kust nadert, neemt het water sediment mee. Door wrijving met de bodem neemt de snelheid van de golf af tot op het strand. Zand dat uit zee wordt meegenomen, zal daarom nabij en op het strand sedimenteren. Golven komen eigenlijk nooit loodrecht aan bij een strand. Daardoor maken de golfoploop en de golfafloop een hoek met elkaar en ontstaat stranddrift (figuur 1.6). Door stranddrift wordt het zand parallel aan de kust verplaatst.

golfoploop golfterugloop verplaatsingsrichting van het strandzand

FIGUUR

9006860795_boek.indb 13

1.6

Stranddrift.

22/12/2023 10:46


14

1

Nederland waterland

Getij

maan

 Een andere natuurlijke factor die een belangrijke aandrijver

is van het dynamische systeem van kustprocessen, is het getij: de afwisseling van eb (afgaand tij) en vloed (opkomend tij). De maximale waterhoogte tijdens vloed heet hoogwater of hoogtij en de minimale waterhoogte heet laagwater of laagtij. Tijdens de kentering, als de stroomrichting omkeert, is er een ogenblik geen stroming.  Het getij ontstaat grotendeels door de zwaartekracht van de maan en een klein beetje door de zwaartekracht van de zon. Ondanks dat de maan ongeveer 384.000 km van de aarde af staat, is de zwaartekracht van de maan toch nog voelbaar. De aarde trekt zelf ook aan de maan; zo houden ze elkaar in evenwicht. Door deze krachten draaien de aarde en de maan om elkaar heen. Hierbij trekt aan de ene kant de zwaartekracht van de maan aan de aarde en komt het oceaanwater omhoog in een ‘waterbult’. Aan de andere kant van de aarde wordt het oceaanwater naar buiten geslingerd, zoals in een centrifuge, en ontstaat er daar ook een ‘waterbult’. Door de werking van de zwaartekracht worden de aarde en het water in de oceanen aan beide kanten dus iets uitgerekt. Als de aarde een bal van water was, zou zij een beetje langwerpig worden. Maar omdat de aarde uit gesteente bestaat, dat vrijwel niet vervormt, blijft de aarde een bol. Het water in de oceanen vervormt echter wel. Het resultaat is een bolvormige planeet met een langwerpig omhulsel van water, met twee ‘waterbulten’, zogenoemde vloedbergen (figuur 1.7). Behalve de zwaartekracht van de maan, trekt ook de zwaartekracht van de zon een beetje mee aan het water in de oceanen. Omdat de aarde in 24 uur om haar as draait, wordt het in een oceaan of zee dus twee keer per etmaal vloed en twee keer per etmaal eb.

vloe db er

vl

erg db oe

g

vervorming

FIGUUR

1.7

maan

vervorming

vervorming door zwaartekracht van de zon

zon

FIGUUR

1.9

aarde

hoge vloedberg

Als de maan en de zon loodrecht op elkaar staan, werken de zwaartekracht van de maan en die van de zon elkaar tegen, waardoor doodtij ontstaat.

 Ook de aarde wordt een heel klein beetje uitgerekt door de getijdekrachten. Het aardoppervlak beweegt twee keer per etmaal zo’n 10 tot 20 cm op en neer.  Wanneer de zon en de maan op één lijn staan, dus als de aantrekkingskracht van zon en maan samenvallen, ontstaan er extra hoge vloedbergen (figuur 1.8). Dit extra hoogwater noem je springtij. Wanneer zon en maan haaks op elkaar staan, verzwakken de zwaartekracht van de maan en van de zon elkaar (figuur 1.9). Dan is het hoogwater lager dan gemiddeld en is het laagwater hoger dan gemiddeld. Het verschil tussen hoog- en laagwater in deze situatie noem je doodtij.  De waterbeweging in de tijd die het gevolg is van de afwisseling van eb en vloed, dus van het passeren van de vloedberg, heet de getijdenstroom (figuur 1.10). Aan de kust, bijvoorbeeld op het strand of in de Waddenzee, ontstaan daardoor een vloedstroom (opkomend tij) en een ebstroom (afnemend tij). De vloedstroom is sneller dan de ebstroom, waardoor het getij een opbouwend netto-effect heeft. Zandkorrels en slibdeeltjes die met opkomend water naar de kust worden gevoerd, kunnen bij de wat tragere ebstroom naar de bodem zakken en sedimenteren.

vervorming door zwaartekracht van de maan

maan aarde

vervorming door zwaartekracht van de zon

hoge vloedberg

9006860795_boek.indb 14

vervorming door zwaartekracht van de maan

maan aarde

zon

1.8

lage vloedberg

De vervorming van het water aan het oppervlak van de aarde onder invloed van vooral de zwaartekracht van de maan en een beetje van die van de zon.

vervorming door zwaartekracht van de zon

FIGUUR

vervorming door zwaartekracht van de maan

zon

Als de maan en de zon in elkaars verlengde staan, versterken de zwaartekracht van de maan en die van de zon elkaar, waardoor springtij ontstaat.

22/12/2023 10:47


1.1

0 uur

ur

1 uur

ur

3u

r

r uu 10

ur

7 uu

8 uur

6u

ur

u

ur 9u

5

DENEMARKEN

0 uu 12 r uu r 11 uu r

u 4u

12

laagwater 0

2

4

6

8

10 Texel

12

14

16

18

20

22

0 uur

Schiermonnikoog

Getijdenverschil tussen drie plekken in Nederland.

NEDERLAND DUITSLAND

1

100 km

laagwater

–200

FIGUUR 1.11

2

50

–100

Vlissingen

r 3

0

–300

6 5 4

7 8 9 10 11

100

Kusttypen

0

0

hoogwater

200

uur

VERENIGD KONINGKRIJK

waterhoogte in cm hoogwater

2u

r

1 uu 2

300

3 uur

15

De Nederlandse kust

 Nederland als geheel is van oorsprong te beschouwen als FIGUUR 1.10

De getijdenstroom (het passeren van de vloedberg in de tijd) in de Noordzee.

 Het verschil tussen hoogtij en laagtij wordt ook beïnvloed door de vorm van de kust. Waar de Noordzee langs de Nederlandse kust op zijn breedst is, is het getijverschil het kleinst. Bij Den Helder bijvoorbeeld is dat hooguit 1,5 m; bij Vlissingen aan de Westerschelde 4,5 m (figuur 1.11). Tijdens de watersnoodramp in 1953 stuwden een noordwesterstorm en springtij het water in dit zuidelijke deel van de Noordzee 3 m boven de waterstand bij normaal hoogtij op.

FIGUUR 1.12

9006860795_boek.indb 15

een delta: een mondingsgebied van rivieren, gekenmerkt door splitsende zijarmen. Onder invloed van de kustprocessen zijn er op de grens met de zee in de delta drie kusttypen ontstaan. Van noord naar zuid zijn dat een waddenkust, een gesloten duinenkust en een estuariumkust.  Wadden zijn gronden langs de kust die alleen bij hoogwater overstromen. Bij laagwater vallen grote oppervlakten droog. Aan de zeezijde van een waddengebied liggen eilanden met duinen, met daartussen zeegaten (figuur 1.12). De Nederlandse Waddeneilanden bewegen zich de laatste eeuwen naar het oosten en zuiden. Dit wordt veroorzaakt door de combinatie van getijdenstroom, zeestroom en wind. Hierbij is de vormende kracht van het getij aanzienlijk groter dan die van de zeestroom.

Natuurgebied de Bosplaat op Terschelling.

22/12/2023 10:47


16

1

Nederland waterland

 In een waddengebied overtreft de sedimentatie (opbouw) over het algemeen de erosie (afbraak). De verscheidenheid aan planten en dieren in waddengebieden is daardoor heel groot. Duinen en wadden vormen belangrijke natuurgebieden in Nederland en Europa.  De gesloten duinenkust, vanaf Den Helder tot Hoek van Holland, is opgebouwd uit rijen van strandwallen en duinen. Deze duinenkust is heel dynamisch. Tijdens een stormvloed, zeker wanneer het ook springtij is, zal duinafslag optreden, waardoor de duinen smaller worden (figuur 1.13). Het afgeslagen zand wordt verplaatst naar het strand en het ondiepe water ervoor. Wanneer er niet te veel stormvloeden optreden, kan het duin zich in de jaren na de stormvloed op natuurlijke wijze herstellen. Dit duurt ongeveer veertig jaar. Bij te frequent optredende stormvloeden kan het duin zich niet herstellen. Als er lange tijd meer erosie is dan sedimentatie, wordt een deel van het afgeslagen zand afgevoerd door wind en getij en is er blijvend verlies van zand.  De Nieuwe Waterweg vormt de overgang naar de estuariumkust van Rijn, Maas en Schelde. Deze kust bestaat uit zeearmen en (voormalige) eilanden in het mondingsgebied. Een estuarium is een trechtervormige riviermonding, waar zoet rivierwater en zout zeewater zich vermengen. De Westerschelde is daar een goed voorbeeld van. Bij vloed dringt de zee ook riviermondingen binnen. Zo reikt via de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas het zoute water via de Lek op dit moment tot aan Kinderdijk en via de Hollandse IJssel tot voorbij Krimpen aan den IJssel. Hierdoor treedt verzilting op van het omliggende gebied.

duinafslag stormvloed NAP

FIGUUR 1.13

9006860795_boek.indb 16

Duinafslag bij een stormvloed.

22/12/2023 10:47


1.1

17

De Nederlandse kust

1.1 Opdrachten Deelvragen 1 Hoe is de Nederlandse kust ontstaan en welke kustprocessen spelen hierbij een rol? 2 Wat zijn kenmerken van de Nederlandse kust?

Opdracht

1

b Geef twee kenmerken die de Slufter bijzonder maken. c Geef in W5 met een pijl de kijkrichting aan van figuur 1.2. d Gebruik W5. Welke naam heeft de structuur die de Slufter aan de zuidoostelijke kant begrenst? e Welke naam in W5 herinnert eraan dat mensen de opening van de Slufter hebben geprobeerd te sluiten?

Texel

Lees De Slufter en bekijk figuur 1.2. Bekijk het filmpje online. a Hoe komt het dat de Slufter een open verbinding heeft met zee? Topografische kaart van het Nationaal Park Duinen van Texel, 2016.

Za

nd

di

jk

Za

nd

di

jk

Stu

ifd

ijk

W5

9006860795_boek.indb 17

22/12/2023 10:47


18

1

2

Opdracht

Ontstaan van de kust

Opdracht

Lees de theorie van paragraaf 1.1 en bekijk de figuren. Gebruik figuur 1.3 en 1.4. a Geef twee kenmerken uit figuur 1.3 waaraan je kunt zien dat er niet alleen in het noorden van Nederland, maar ook in het westen 4000 jaar v.Chr. een waddenzee lag. b Met welk symbool wordt in figuur 1.4 de westwaartse verplaatsing van de kustlijn tussen 2500 v.Chr. en 500 v.Chr. aangegeven? c Gebruik figuur 1.4 en bekijk W6. Komt W6 in de tijd voor doorsnede A of na doorsnede B? Leg je antwoord uit. d Vindt er in W6 opbouw of afbraak van de kust plaats? Leg je antwoord uit. e Hoe dik is het pakket sediment dat volgens W6 bij de kust is afgezet sinds de laatste ijstijd? f Geef - de menselijk ingreep die je kunt aflezen uit figuur 1.3D; - aan wat dit betekende voor de sedimentatie door de zee. W6

Nederland waterland

Doorsnede van de Nederlandse kust op dezelfde plek als in figuur 1.4.

m NAP −5

3

Kustprocessen

a Beschrijf wat W7 laat zien. b Welke kustprocessen veroorzaken de zandrivier? Noteer er minstens vier. c Van de Waddenzee wordt wel gezegd dat deze ‘zandhonger’ heeft. Leg deze uitspraak in twee stappen uit. d Waar komen het zand en de klei vandaan, die in de Waddenzee achterblijven? Opdracht

4

Het getij

Gebruik figuur 1.7 t/m 1.11. Bekijk het filmpje online. a Gebruik figuur 1.7 en 1.8. Leg in drie stappen uit hoe de twee vloedbergen aan weerszijden van de aarde ontstaan. b Gebruik figuur 1.9. Hoe ontstaat doodtij? c Gebruik figuur 1.10. Welke plek langs de Nederlandse kust bereiken de vloedbergen als eerste en welke plek als laatste? d Gebruik figuur 1.11. Vergelijk de verschillen tussen hoogwater en laagwater voor de drie plekken langs de Nederlandse kust. Geef - de plek met het grootste getijdenverschil; - een verklaring voor dit grote getijdenverschil op deze plek. e Op welke manier veroorzaakt het getij verzilting?

−10

Opdracht

−15 −20

W7 0

zeespiegelstand

zeewater

richting van de kustverplaatsing

zeeklei en zeezand

oude duinen (strandwal en duin)

veen

Een ‘zandrivier’. 25

50 km

ze e o rd No

DUITSLAND

Duinenkust

Gebruik figuur 1.13 en W4 en W6. a Zijn de duinen die je in W4 ziet oude of jonge duinen? b Beschrijf de ligging van de oude duinen ten opzichte van de jonge duinen voor de plek in W4. Gebruik hierbij W6. c Gebruik figuur 1.13. Leg uit waarom het voor Zuid- en Noord-Holland gevaarlijk is wanneer het aantal stormvloeden in de toekomst zou toenemen. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten. Opdracht

NEDERLAND

5

6

Het wad

Bekijk figuur 1.12. Gebruik de atlas. a Geef - de kijkrichting waarin de foto in figuur 1.12 is genomen; - de naam van het Waddeneiland dat in de verte te zien is. b Tussen de twee Waddeneilanden is een geul te zien. Waarom blijft zo’n geul tussen twee Waddeneilanden van nature diep? c Bekijk W8. Is het hier eb of vloed? Leg je antwoord uit. d Waarom wisselen zandige en kleiige sedimenten elkaar af in het Waddengebied?

BELGIË

9006860795_boek.indb 18

22/12/2023 10:47


1.1

W8

Wadlopen.

Opdracht

7

Hedwige- en Prosperpolder

Lees W9 en bekijk W10 en W11. Gebruik de overzichtskaart van Zuid-Nederland. a Het Verdronken land van Saeftinghe komt steeds hoger te liggen in het landschap. Geef hiervoor een natuurlijke oorzaak. b Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen. De inwoners van Zeeland hebben zich tegen het onder water zetten (ontpolderen) van de Hedwige- en Prosperpolder verzet. Geef een argument vanuit de economische dimensie en een argument vanuit de sociaal-culturele dimensie die het verzet van de Zeeuwen tegen de ontpoldering begrijpelijk maken. c Leg uit welk effect de ontpoldering van de Hedwige- en Prosperpolder heeft op het getijdenverschil bij Vlissingen. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten. W9

19

De Nederlandse kust

W10

De ligging van de Hedwigepolder. We ste rs

ch e

ld e

Verdronken land van Saeftinghe NEDERLAND

0

2,5

W11

BELGIË

Hertogin Hedwigepolder

5 km

Wapenschild van Zeeland.

Hedwige- en Prosperpolder komt toch onder water te staan.

De verbreding en verdieping van de vaargeul in de Westerschelde gaat ten koste van waardevolle natuur. Daarom hebben Nederland en België afgesproken om de Hertogin Hedwigepolder (in het meest oostelijke puntje van Zeeuws-Vlaanderen) en de aangrenzende Prosperpolder in België ter compensatie weer onder water te zetten. Daarmee krijgt de Westerschelde meer ruimte en wordt het getijdengebied van het Verdronken land van Saeftinghe een flink stuk groter.

9006860795_boek.indb 19

onthouden

-

begrijpen

1a, 3b, 4a, 4b, 4e

toepassen

1b, 1c, 1d, 1e, 2a, 2b, 2c, 2d, 2e, 2f, 3a, 3d, 4c, 4d, 5a, 5b, 6a, 6c

analyseren

3c, 5c, 6b, 6d, 7a, 7b, 7c

evalueren

-

creëren

-

22/12/2023 10:47


20

1

FIGUUR 1.14

Nederland waterland

De Rheinschlucht in Zwitserland.

1.2 Stroomgebied van Rijn en Maas Rheinschlucht In Zwitserland is de Rijn nog een wilde bergrivier. Hoeveel kracht deze rivier kan hebben, zie je in de Rheinschlucht. Hier stortte zo’n tienduizend jaar geleden meer dan 100.000 miljoen m3 rots het dal in, vlak bij waar nu het dorpje Flims ligt. De Vorderrhein (Voor-Rijn) lag toen bedolven onder wel 100 m puin. Dit blokkeerde de rivier, waardoor stroomopwaarts een 25 km lang meer ontstond. Langzamerhand werkte de rivier zich door de massa puin heen, waardoor het stuwmeer leegliep en de Rheinschlucht ontstond.

Vier rivieren  Door Nederland stromen vier grotere rivieren: de Rijn, de

Maas, de Schelde en de Eems (figuur 1.16). De Rijn en de Maas zijn de grootste en de Schelde en de Eems zijn wat kleiner. De Schelde stroomt door België en mondt uit in de Nederlandse Westerschelde. De Eems is een grotendeels Duitse rivier die uitmondt in de Dollard, ten noorden van Groningen, en daar deels over Nederlands grondgebied stroomt. De Rijn en de Maas stromen respectievelijk vanuit de Alpen in Zwitserland en het Plateau van Langres in Frankrijk naar Nederland.  Het gebied dat afwatert op een bepaalde rivier en zijn zijrivieren, heet een stroomgebied. De grens tussen twee stroomgebieden noem je een waterscheiding. Een waterscheiding wordt gevormd door hogere delen in het landschap, zoals een heuvelrug of een bergketen. Een rivier met alle zijrivieren en vertakkingen die deel uitmaken van hetzelfde stroomgebied, heet een stroomstelsel.

9006860795_boek.indb 20

Rijn: bovenloop, middenloop en benedenloop  Vanuit negen landen stroomt het water via beekjes, kanalen

en zijrivieren de Rijn in, om uiteindelijk na 1.320 km uit te monden in de Noordzee. Van het stroomgebied van de Rijn ligt bijna 15% – 25.000 km2 – in Nederland (figuur 1.16). In Zwitserland ligt de waterscheiding tussen de stroomgebieden van de Donau, de Po, de Rhône en de Rijn hoog in de bergen, maar in Duitsland kun je de waterscheiding ook lager vinden (figuur 1.15).  De Rijn ontstaat waar de Vorderrhein en de Hinterrhein (Achter-Rijn) samenkomen. De Vorderrhein en de Hinterrhein zijn bergrivieren in de Zwitserse Alpen die allebei hun water van de gletsjer op het Gotthardmassief ontvangen. Bij het stadje Chur komen de rivieren samen als Alpenrhein. De Alpenrhein stroomt via de Bodensee naar de watervallen bij Schaffhausen op de grens tussen Zwitserland en Duitsland (figuur 1.17) en dan verder Duitsland in.

FIGUUR 1.15 De waterscheiding tussen Donau en Rijn bij Ellwangen, ten noorden van Aalen.

22/12/2023 10:47


1.2

Stroomgebied van Rijn en Maas

stroomgebied

oppervlak

Rijn

180.000 km2

Le rd z

ee

da

oo

VERENIGD KONINKRIJK

NEDERLAND

Sc

Leie e d l BELGIË he

Dalke

Lippe

Maas

36.000 km2

Schelde

21.860 km2

Eems

17.934 km2

waterscheiding

Ruhr

Ma as

IJssel

Rij n

ms Ee

N

Hase

Vecht

21

Sieg

Mo

bre Sam

el ez

LUX.

DUITSLAND

Lahn

he Na

TSJECHIË

Rijn

Neckar

Maas

Saar

Main

rthe eu M

au

Inn

Ill

FRANKRIJK

Don

OOSTENRIJK

Rijn

Mur

e Aar ZWITSERLAND

Drava

Rhône

Sava SLOVENIË

Po A

ndse Zee della Mid

FIGUUR 1.16

0

50

100 km

Stroomgebied en stroomstelsel van Rijn, Maas, Schelde en Eems.

FIGUUR 1.17

9006860795_boek.indb 21

Zee he isc iat dr

ITALIË

De Rheinfall bij Schaffhausen is 150 m breed en 23 m hoog.

22/12/2023 10:47


22

1

Het deel van de rivier waar beken en kleine rivieren samenstromen tot een grote rivier, heet de bovenloop (figuur 1.18). Het is vanaf de bron gezien het eerste deel van een rivier. Hier is de hellingshoek van de rivier groot en stroomt de rivier snel. Daardoor vindt er veel erosie plaats en neemt de rivier veel sediment mee.  Stroomafwaarts neemt de hellingshoek steeds verder af: de rivier komt in de middenloop (figuur 1.18). De middenloop van een rivier is het middelste gedeelte van de rivier waar er een evenwicht is tussen erosie en sedimentatie. Bij Basel is de Rijn bevaarbaar voor grotere schepen. Hier is de stroomsnelheid gemiddeld zo’n 2,2 m/s. Naarmate de rivier dichter bij de zee komt, wordt het gebied steeds vlakker en gaat de rivier minder snel stromen. In Nederland is de stroomsnelheid gemiddeld zo’n 1 m/s.

gletsjers/sneeuw

Nederland waterland

 De benedenloop van een rivier is vanaf de bron gezien het laatste gedeelte van een rivier (figuur 1.18). Kenmerkend voor de benedenloop zijn een (zeer) kleine hellingshoek, veel sedimentatie en de monding in zee. De rivier heeft weinig kracht om zich in de ondergrond te graven. Om zijn water toch kwijt te raken, splitst een rivier zich in de benedenloop vaak in meerdere takken, en vormt een delta. Het Nederlandse deel van de Rijn ligt volledig in de benedenloop van de rivier. In het verre verleden kon een natuurlijk stromende Rijn zich splitsen in verschillende Rijntakken, zoals de Waal en de Neder-Rijn/Lek. Tegenwoordig zijn deze rivieren volledig bedijkt, waardoor hun stroming in het landschap gereguleerd wordt.  De Rijn is een gemengde rivier. Dat wil zeggen dat de rivier zijn water zowel van smeltwater als van regenwater krijgt. ’s Zomers is ruim 70% van het Rijnwater dat Nederland bereikt smeltwater. Uit de rest van het stroomgebied komt dan weinig water in de Rijn omdat er al veel water is verdampt, voordat het in de rivier komt. In de winter is de waterafvoer van de Rijn het hoogst. De verdamping is dan gering en er wordt vooral regenwater afgevoerd.

erosie

bove

nloo

p

groot verval

stuwdam, energie

midde

bewoning

nloop

cultuurgronden

be

d ne

e

o nl

op

klein verval sedimentatie

zee

FIGUUR 1.18

9006860795_boek.indb 22

delta met sedimentatie

De bovenloop, middenloop en benedenloop van een rivier.

22/12/2023 10:47


1.2

De Rijn in Nederland  De Rijn vertakt zich zodra hij in Nederland komt (figuur 1.19).

De rivier splitst zich 10 km na de grens in het Pannerdens Kanaal en de Waal. De Waal is de breedste stroom (gemiddeld zo’n 150 m breed) en leidt twee derde van het Rijnwater uiteindelijk naar de Noordzee. De Waal is bovendien de belangrijkste vaarroute tussen de haven van Rotterdam en het Duitse achterland. Een derde deel van het Rijnwater stroomt via het Pannerdens Kanaal. Dit water wordt bij Arnhem verdeeld over de IJssel en de Neder-Rijn/Lek. De Waal en de Lek komen stroomafwaarts weer bij elkaar en worden samen met de Maas, via de Nieuwe Waterweg, naar zee geleid. De IJssel mondt via het Ketelmeer uit in het IJsselmeer. 0

5

10 km

l

IJsse N ed

Rijn er-

Arnhem

NEDERLAND

P

1/3

an

2/3

ne

rd

en

s

Ka

na al

Wa a

l

1/3 Lobith

2/3

Stroomgebied van Rijn en Maas

23

 De drie stuwen staan volledig open als de Rijn veel water vervoert (figuur 1.20). Bij de stuw bij Driel gebeurt dat bij een waterstand van 10,00 m boven NAP bij Lobith (figuur 1.19). Dat is een afvoer van ongeveer 2.600 m3/s. De twee andere stuwen gaan geleidelijk open, totdat een waterstand van 11,40 m boven NAP en een afvoer van 3.600 m3/s bij Lobith is bereikt. Ook deze stuwen staan dan helemaal open en er is op dat moment sprake van een vrij afstromende rivier. Schepen hoeven dan geen gebruik te maken van sluizen en kunnen door de stuwen varen. Als de afvoer vermindert, worden als eerste de stuwen bij Amerongen en Hagestein geleidelijk gesloten. Bij een nog lagere afvoer wordt de stuw bij Driel geleidelijk gesloten. Daardoor wordt de scheepvaart op de IJssel en de Neder-Rijn zo lang mogelijk gegarandeerd (figuur 1.21). De stuw bij Driel (‘de kraan van Nederland’) regelt ook de watertoevoer naar het IJsselmeer, zodat het meer altijd voldoende zoet water ontvangt voor de landbouw en de drinkwatervoorziening in Noord-Nederland. Driel moet minimaal 30 m³/s doorlaten, ook bij zeer lage afvoeren en geheel gesloten stuwen.  De afgelopen tientallen jaren stroomde er gemiddeld drie maanden per jaar onvoldoende water via de Rijn Nederland binnen om de waterverdeling, zoals in figuur 1.19, te handhaven. Als dit gebeurt, wordt er gekeken wat de hoogste prioriteit heeft, bijvoorbeeld de beschikbare hoeveelheid zoet water of de scheepvaart, en hoe het water moet worden verdeeld.

R ijn

Nijmegen DUITSLAND

FIGUUR 1.19

Verdeling van de waterafvoer van de Rijn.

 In de Neder-Rijn zijn drie stuwen gebouwd. Een stuw is een beweegbare dam in een rivier waarmee het waterniveau bovenstrooms wordt geregeld. De stuw bij Driel is aangelegd om de watervoorziening van de IJssel veilig te stellen. De volgende twee stuwen, bij Amerongen en bij Hagestein, maken de scheepvaart op de Neder-Rijn mogelijk. Vanaf Hagestein staat de Lek onder invloed van eb en vloed. Dit kan wel 1,5 m in waterhoogte schelen.

FIGUUR 1.21

FIGUUR 1.20

9006860795_boek.indb 23

Gesloten stuw in de Neder-Rijn bij Driel.

Open stuw in de Neder-Rijn bij Driel.

22/12/2023 10:47


24

1

Nederland waterland

De Maas

de Maas valt, heeft in totaal 935 km afgelegd voordat hij in het Haringvliet stroomt. De rivier heeft dan 250 km door Nederland afgelegd.  De Maas is grotendeels onbedijkt. De bovenloop van de Maas, ook wel de Franse Maas genoemd, stroomt onbedijkt van de bron tot de Frans-Belgische grens. De middenloop van de Maas ligt in de Belgische Ardennen. Ter hoogte van de Belgisch-Nederlandse grens gaat de middenloop geleidelijk over in de benedenloop. Het eerste deel van de benedenloop stroomt in Limburg door een dal, dat de Maas in dit deel van Limburg al tienduizenden jaren lang uitslijt (figuur 1.22).

 Het stroomgebied van de Maas is vergeleken met dat van

de Rijn een stuk kleiner (figuur 1.16). De Maas is een regenrivier. Als het na een droge periode een paar dagen hard regent, kan de waterstand in de rivier op bepaalde plekken soms wel met 7 m stijgen. De Maas kan heel verraderlijk zijn: de rivier is berucht vanwege de vele overstromingen. De Maas ontspringt 200 km ten noordoosten van Dijon op het Plateau de Langres (Frankrijk), op een hoogte van 409 m om van daaruit via België naar Nederland te stromen. Een waterdruppel die bij de bron in

Waal

Benedenmaas en Getijdenmaas

Rijn

NIJMEGEN

HEEREWAARDEN

Ma as

LITH

GRAVE se Maas Berg

Noordelijke Maas

M aa s

‘S-HERTOGENBOSCH

beekuitmonding

rivier

SAMBEEK

klei

zandige oever

afgesneden meander

zand

klei zand NEDERLAND VENLO Plassenmaas

BELFELD

terrasrand klei

Lateraalkanaal

beekuitmonding

DUITSLAND ROERMOND

grind

LINNE MAASBRACHT

Lateraalkanaal

Gren sm aa s Julian aka naa l

Grensmaas grindplas

BELGIË

Grensmaas

grindbank

Julianakanaal

SITTARD klei grind

Sint-Pietersberg

BORGHAREN MAASTRICHT

Bovenmaas

EIJSDEN HEUGEM kalksteen

löss grind

Maas

0

10

FIGUUR 1.22

9006860795_boek.indb 24

20 km

Ma

as

3D-profielen van de verschillende Maastrajecten.

22/12/2023 10:47


1.2

FIGUUR 1.23

De Maas bij Meers in Limburg.

 Het tweede deel van de benedenloop in Nederland is bedijkt en dat heeft verschillende redenen. De rivier moet hier vrijwel al het water uit het volledige stroomgebied verwerken. Bovendien is men de afgelopen decennia de gebieden langs de Maas steeds intensiever gaan gebruiken, bijvoorbeeld voor woningbouw en industrie, waardoor het overstromingsrisico bij hoogwater groter is geworden.  Vanaf Maastricht tot Maasbracht wordt de rivier de Grensmaas genoemd, omdat hij de grens vormt tussen Nederland en België. De Grensmaas is te ondiep voor scheepvaart, die daarom gebruikmaakt van het Julianakanaal. De benedenloop van de rivier zocht in het verleden zijn weg naar zee via Rotterdam. Tegenwoordig mondt de Maas als de Bergse Maas uit in het Hollands Diep, dat zijn water via het Haringvliet naar zee brengt. In de Maas zijn zeven stuwen gebouwd om de rivier bevaarbaar te houden. 500

25

Stroomgebied van Rijn en Maas

Verval en verhang  Een doorsnede van een rivier over een bepaald traject noem

je het lengteprofiel van een rivier. Vaak is dit een doorsnede langs de hele rivier, zoals figuur 1.24 laat zien van de Rijn. Een lengteprofiel geeft je informatie over een rivier.  Je kunt bijvoorbeeld het hoogteverschil tussen twee plaatsen langs een rivier aflezen. Dit heet het verval. Het verval van de Rijn is van de bron van de Vorderrhein (Voor-Rijn) tot de monding in de Noordzee ongeveer 2.340 m. Vanaf de Nederlandse grens tot Hoek van Holland is het verval slechts 12 m.  Het verhang, het verval per kilometer, is nog interessanter. Dit bepaalt namelijk de stroomsnelheid op een bepaalde plek. Als je in de bovenloop het verval afleest tussen twee plaatsen die op 100 km afstand van elkaar langs een rivier liggen, dan is het verval misschien wel 800 m en het verhang dus 8 m/km.

in m boven NAP 2.340 m Vorderrhein

400

Aare Bodensee

300

stu

we

n

0

FIGUUR 1.24

9006860795_boek.indb 25

Alpenrhein

200

300 Hochrhein

400

500

600

Oberrhein

700

en z

Maas

Ko

bl

nz M

Ba

100

Vorderrhein/ Hinterrhein

ai

se l

ic he Re 0

1.320 km monding

Moezel

na u

100

Main

bi th

Neckar

800 Mittelrhein

Lo

200

900

1.000 Niederrhein

1.100

1.200

1.300 km Haringvliet

Het lengteprofiel van de Rijn van bron tot monding.

22/12/2023 10:47


26

1

In de benedenloop is het verval tussen twee plaatsen die op 100 km afstand van elkaar liggen minder dan 15 m en het verhang dus maar maximaal 0,15 m/km. Het verhang is in de bovenloop, in de middenloop en in de benedenloop van een rivier dus verschillend. Het verhang van de Rijn is in het hooggebergte in Zwitserland soms wel 35 m/km, tegenover 0,08 m/km (slechts 8 cm/km) in het vlakke Nederland. In de bovenloop stroomt de rivier dan ook sneller dan in de benedenloop. De enorme hoogteverschillen die in de bovenloop overbrugd moeten worden, zorgen voor veel erosie. In de benedenloop, zoals in het vlakke Nederland, stroomt de rivier trager waardoor er materiaal afgezet kan worden (sedimentatie).

Nederland waterland

 De waterstand van de Rijn bij Lobith was in 1995 16,68 m boven NAP, terwijl de gemiddelde waterstand 9,8 m boven NAP is. Dat is echter niet de hoogste waterstand ooit sinds we dit meten: op 6 januari 1926 was de waterstand 16,93 m boven NAP.  Het debiet van de Maas bij de grensplaats Eijsden is gemiddeld 200 m3/s met een spreiding van 20 tot 3.500 m3/s. Deze waterafvoer is lager dan die van de Rijn. Dat komt doordat het stroomgebied van de Maas kleiner is dan dat van de Rijn en doordat de Maas een regenrivier is. In de zomer kan de afvoer beduidend lager zijn dan in de winter, door perioden met hoge verdamping en geringere neerslag. Om de rivier dan ook bevaarbaar te houden, zijn er stuwen en sluizen gebouwd.

Debiet 12.000

afvoer (m

/s)

3

 Rijkswaterstaat doet voortdurend metingen langs de grote 10.000 Lippe Ruhr

8.000

Sieg Lahn

6.000

Moezel 4.000

Nahe Main

2.000

Neckar Oberrhein

0 20

n

ja

22

5

n

ja

24

n

ja

j

n

ja

n

ja

b

fe

3

b

fe

5

b

fe

datum

FIGUUR 1.25

Andernach

1

Maxau

30

Ruhrort

28

15

Lobith

26

10 an

Mainz

rivieren om vast te stellen hoeveel water (in m3) er op een bepaald moment per seconde door een rivier stroomt. Deze waterafvoer heet ook wel het debiet. De gegevens over de waterafvoer van de rivieren worden gebruikt voor de scheepvaart, het vaststellen van de overstromingskans, het bepalen van de beschikbare hoeveelheid koelwater voor bedrijven en de hoeveelheid water die kan worden afgetapt voor drinkwaterbereiding en de landbouw. Als de Rijn bij Lobith Nederland binnenstroomt, heeft hij een gemiddelde waterafvoer van ongeveer 2.200 m3/s. De waterafvoer kan echter variëren van 600 tot 16.000 m3/s. Een tijdelijke (extra) hoge waterafvoer (hoogwater) van een rivier noem je piekafvoer.  Begin januari 1995 viel er dagenlang veel sneeuw in het stroomgebied van de Rijn. Toen de dooi plotseling inviel, smolt de sneeuw en raakte de dunne, ontdooide bovengrond verzadigd met water. Dat verergerde toen het tot eind januari dagen achter elkaar regende. Er viel in tien dagen ongeveer tweemaal zo veel neerslag als normaal is voor de tijd van het jaar. Alle zijrivieren van de Rijn stroomden vol met water. De piekafvoer van de zijrivieren van de Rijn viel tussen 20 januari en 5 februari 1995 samen met de piekafvoer van de Rijn zelf (figuur 1.25). Dat veroorzaakte in Nederland extreem hoogwater (figuur 1.26). Het debiet van een of meer zijrivieren heeft dus grote invloed op het debiet van de hoofdrivier.

caties

meetlo

Een stapeldiagram van de afvoer van de Rijn, 20 januari - 5 februari 1995. De afvoer van de achtereenvolgende zijrivieren wordt daarin bij elkaar opgeteld.

FIGUUR 1.26 De Waal bij Kekerdom op 2 februari 1995.

9006860795_boek.indb 26

22/12/2023 10:47


27

Stroomgebied van Rijn en Maas

Regiem: invloed van natuurlijke factoren

14.000 13.000

gemiddelde 1901 - 2015

 De waterstand in een rivier is nooit het hele jaar door

12.000

dagmaximum 1901 - 2015

9006860795_boek.indb 27

dagminimum 1901 - 2015

11.000 10.000 9.000 8.000 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000

c

v

de

no 1

t ok 1

p se 1

g

l

au

ju

1

2

n ju

ei m 2

1

ap

maand

FIGUUR 1.27

3.250

r

rt

1

n

m

ja

2

31

1

ja

n

0

Regiem van de Rijn bij Lobith, 1901 - 2015.

in m3 per seconde gemiddelde 1911 - 2015

3.000

dagmaximum 1911 - 2015

2.750

dagminimum 1911 - 2015

2.500 2.250 2.000 1.750 1.500 1.250 1.000 750 500 250

se p

ok t

no v

de c

1

1

1

1

g au

ju l

1

2

ju n

m 2

ei

ap r 1

1

rt

n

m 2

ja

ja 31

n

0

1

hetzelfde. De verdeling van het debiet over een jaar heet het regiem van een rivier. Het regiem wordt beïnvloed door drie natuurlijke factoren: het klimaat, het type water dat een rivier ontvangt en natuurlijke kenmerken van het stroomgebied van de rivier.  Het klimaat bepaalt hoeveel en welke neerslag er in een stroomgebied valt, en in welke periode. Hierdoor kan de hoeveelheid water die de rivier afvoert door het jaar heen variëren. Als er sneeuw valt, kan het even duren voordat die als smeltwater in de rivier terechtkomt. Valt er regen, dan wordt een deel van het water opgenomen door planten, een deel van het water verdampt rechtstreeks en een deel stroomt via het grondwater en via de oppervlakte naar rivieren of meren. Het klimaat bepaalt ook de gemiddelde temperatuur in de maanden over het jaar. De temperatuur is van invloed op de verdamping, waardoor een rivier meer of minder water zal afvoeren afhankelijk van het seizoen.  Het type water dat een rivier ontvangt, heeft invloed op hoe regelmatig het regiem van een rivier is. Een gemengde rivier, zoals de Rijn, ontvangt zijn water zowel van gletsjers als uit neerslag. Een regenrivier, zoals de Maas, ontvang zijn water alleen uit neerslag. Het regiem van de Rijn (figuur 1.27) is gemiddeld over een lange tijd regelmatiger dan dat van de Maas (figuur 1.28).  Belangrijke natuurlijke kenmerken van het stroomgebied van een rivier zijn het soort bodem, het gesteente daaronder en het reliëf. Deze kenmerken bepalen het waterbergende vermogen in het gebied. Als de ondergrond rotsachtig is, is hier geen tot weinig infiltratie van water mogelijk. Een dunne of een bevroren bodemlaag heeft hetzelfde effect. In dikke lagen zand kan neerslag wel infiltreren, omdat er ruimte is tussen de zandkorrels. Zand heeft daardoor een groot waterbergend vermogen. Van steile hellingen stroomt neerslag of smeltwater sneller af dan van hele flauwe hellingen.  In de Ardennen stromen de Maas en de zijrivieren als de Lesse, de Sambre en de Ourthe door een rotsachtig gebied. Het water kan niet in de bodem infiltreren en zal snel de helling afstromen, doordat er redelijk wat hoogteverschil is. De neerslag die in dit deel van de Maas valt, wordt dan ook heel snel naar Nederland afgevoerd. In extreme gevallen bereikt de neerslag die in de Ardennen valt, zes tot twaalf uur later al de Nederlandse grens.

in m3 per seconde

1

1.2

maand

FIGUUR 1.28

Regiem van de Maas bij Borgharen, 1911 - 2015.

22/12/2023 10:47


28

1

Nederland waterland

1.2 Opdrachten W12

1

Enorme aardverschuiving

Lees Rheinschlucht en bekijk figuur 1.14. Bekijk het filmpje online. a Hoeveel keer groter is de aardverschuiving van de Rheinschlucht dan die uit het filmpje? b Welke rol spelen de zwaartekracht en water bij aardverschuivingen? c Bij welk deel van een rivier past figuur 1.14? d Leg je antwoord van vraag 1c uit. Opdracht

2

Rijn meer waterscheiding

N

o

NEDERLAND

Badeend Nadia

Lees de theorie van paragraaf 1.2 en bekijk de figuren. a Lees W12. Zet in de kaart van W12 een kruisje in de Bodensee. Gebruik eventueel de atlas. b Hoe noem je de rivier met zijrivieren zoals je die in W12 ziet? c Noteer achter de Romeinse cijfers I en II uit W12 de bijbehorende kenmerken van de Rijn. Kies uit: snelstromend – veel scheepvaart – rustig stromend – weinig water – veel water – watervallen. d Leg uit waarom de reis over de Bodensee Nadia zoveel tijd zou kosten. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten. e Hoeveel dagen doet het water van de Rijn erover om van de bron in Zwitserland naar de Noordzee te stromen?

BELGIË

DUITSLAND

II

Rijn

Opdracht

Hoog in de Alpen zette een Duitse televisieploeg een gele badeend, die ze Nadia noemden, in een beek. Ze wilden weten hoe lang het water van de Rijn erover doet om van de bron in Zwitserland naar de monding in de Noordzee te stromen. De cameraploeg volgde Nadia in een boot, terwijl ze tussen al het scheepvaartverkeer door dobberde. Nadia deed er 10 dagen over om uiteindelijk via de Rotterdamse haven in de Noordzee terecht te komen. Maar over de Bodensee mocht Nadia met een boot, omdat die oversteek anders 21 dagen gekost zou hebben.

ee

3 Wat zijn kenmerken van de stroomgebieden van de Rijn en de Maas? 4 Welke natuurlijke factoren hebben invloed op het regiem van een rivier?

De Rijn.

or dz

Deelvragen

FRANKRIJK

ZWITSERLAND

Het stroomgebied van de Rijn

Gebruik figuur 1.15 t/m 1.18. a Geef in de kaart van W12 de Vorderrhein en Hinterrhein aan met A en B. Gebruik eventueel internet of de atlas. b Gebruik figuur 1.16. Schrijf in W12 de juiste naam bij de volledig Duitse zijrivieren van de Rijn. c Teken in W12 de waterscheiding tussen de Rhône, de Po en de Rijn in Zwitserland volgens de legenda. Gebruik eventueel de atlas. d Gebruik figuur 1.18. Erosie vindt plaats in de hele rivierbedding van de Rijn, maar in het ene deel van de rivier veel meer dan in het andere deel. Geef aan - in welk deel de rivier zich vooral insnijdt; - waarom dat juist in dit deel van de rivier gebeurt. e Welk verband is er tussen de stroomsnelheid en de mate van sedimentatie?

9006860795_boek.indb 28

Po

e

3

Rhôn

Opdracht

OOSTENRIJK

I

ITALIË

ndse Zee della Mid

0

50

100 km

22/12/2023 10:47


1.2

W13

De Neder-Rijn.

0

5

29

Stroomgebied van Rijn en Maas

10 km

Utrecht Kr o

k Le

V

ijn eR m m

Am

al le ika

ster dam -Ri jnk ana al

Ne der r

al

Merwede

na ka

keersluis

schutsluiscomplex (met spuivoorziening)

gemaal waterkrachtcentrale

stuwcomplex na

l

IJsse

Arnhem

+6,0 m

ij n

vispassage

inlaat/spui

al

NAP rd ne Pa n na a Ka

+3,0 m

streefpeil

Linge

NAP

l

en s

Waa l

Linge

Rijn Ma as

Nijmegen

DUITSLAND

we

Opdracht

4

De Nederlandse Rijn

Gebruik figuur 1.19 t/m 1.21. Bekijk het filmpje online. a Gebruik de atlas. Schrijf in W13 op de juiste plek Amerongen, Driel en Hagestein. b Gebruik figuur 1.21, W13 en W14. Geef - aan bij welke legenda-eenheid uit W13 de foto van W14 past en waar je deze legenda-eenheid ziet in figuur 1.21; - uitleg waarom deze structuur bij elke stuw is aangelegd. c Gebruik figuur 1.21 en W13. Geef - aan waar in figuur 1.21 je de vispassage ziet; - uitleg waarom bij elke stuw een vispassage is aangelegd. d Gebruik figuur 1.19. Geef twee redenen waarom het water van de Rijn wordt verdeeld op de manier zoals je in figuur 1.19 ziet. e Gebruik figuur 1.21. Zijn de stuwen bij Hagestein en bij Amerongen op het moment dat de foto van figuur 1.21 werd genomen open of dicht? Leg je antwoord uit. f Gebruik figuur 1.20. Geef aan waar het in de situatie van figuur 1.20 van afhangt of de stuwen bij Hagestein en Amerongen op dat moment helemaal open zijn. Opdracht

5

W14

Bij de stuw van Driel.

al na Ma ka a s - Wa a l

Nie u

Waal

Lengteprofiel en verhang

Gebruik figuur 1.24. Gebruik eventueel de atlas. a Wat is - het verval tussen de bron van de Vorderrhein en de Bodensee in figuur 1.24? Schrijf ook de berekening op; - het verhang tussen de bron van de Vorderrhein en de Bodensee in figuur 1.24? Schijf ook de berekening op. b Hoe noem je het deel van de Rijn tussen de bron en de Bodensee? c Hoe kun je met het lengteprofiel de middenloop van de Rijn onderscheiden van de benedenloop? d Leg uit waarom er in de Rijn stroomopwaarts van Karlsruhe zoveel stuwen zijn gebouwd. e Bij iedere stuw ligt een sluis. Wat is een nadeel van al deze sluizen voor de scheepvaart?

9006860795_boek.indb 29

22/12/2023 10:47


30

1

Opdracht

6

De Maas

Gebruik figuur 1.16, 1.22 en 1.23. a Gebruik figuur 1.22. Waarom zijn de Bovenmaas, de Grensmaas en de Plassenmaas niet bedijkt? b Gebruik figuur 1.22, 1.23 en de atlas. Geef - aan in welk deel van de Maas uit figuur 1.22 de plek ligt waar de foto van figuur 1.23 is gemaakt; - twee kenmerken van de Maas in figuur 1.23 waaraan je kunt zien dat dit deel van de rivier niet gestuwd is en ongeschikt is voor scheepvaart. c Gebruik figuur 1.22 en bekijk W15. In welke richting kijk je op de foto van W15? Kies uit: het zuidoosten – het zuidwesten – het noordoosten – het noordwesten. d Gebruik figuur 1.22 en W15. Waarom is er bij de stuw van Borgharen geen sluizencomplex? e Bekijk figuur 1.16. Gebruik de atlas. Het Plateau de Langres vormt de waterscheiding tussen de Maas en twee andere rivieren. Welke rivieren zijn dat? Opdracht

7

De Eems

a Bereken het verval van de Eems met W16. b Bereken het verhang van de Eems met W16. c Het verhang van de Maas in Nederland is ongeveer 18 cm/km. Vergelijk het verhang van de Eems met dat van de Maas. Leg uit welke rivier de hoogste stroomsnelheid heeft: de Eems of de Maas. W15

Nederland waterland

W16

De Eems.

De Eems (Duits: Ems) ontspringt op 314 m hoogte in het Teutoburger Wald en stroomt vervolgens door de deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen. De Eems is 371 km lang, waarvan 238 km bevaarbaar is. Hij mondt via de Dollard uit in de Waddenzee.

Opdracht

8

Piekafvoer

Gebruik figuur 1.25 en 1.26. a Wat is het gemiddelde debiet van de Rijn bij Lobith? b Gebruik figuur 1.25. Geef aan - wat het debiet van de Rijn bij Lobith was op 30 januari 1995; - hoe je zo’n plotseling hoog debiet van een rivier noemt. c Bekijk W17. Beschrijf hoe de samenstelling van het Rijnwater naar herkomst bij Lobith in geval van hoogwater verandert ten opzichte van de gemiddelde situatie. d Bekijk figuur 1.25. Welke zijrivier had tussen 20 januari en 5 februari 1995 de meeste invloed op de piekafvoer van de Rijn? e Gebruik de atlaskaart Duitsland. Welke stad kreeg door die piekafvoer in vraag 8d als eerste wateroverlast? f Beredeneer in vijf stappen hoe de piekafvoer van eind januari 1995 kon ontstaan.

Het stuwencomplex van Borgharen is gebouwd in 1928 en is een rijksmonument. Achter deze stuw is de Maas over ongeveer 45 km onbevaarbaar. Vlak bij de stuw start het Julianakanaal, waar de scheepvaart gebruik van maakt.

9006860795_boek.indb 30

22/12/2023 10:47


1.2

W17

De herkomst van het Rijnwater bij Lobith bij hoogwater en gemiddeld over een jaar. hoogwater

gemiddeld

Zwitserland en Zuid-Duitsland

benedenstrooms van de Moezel

overig bovenstrooms van de Moezel

overig

Stroomgebied van Rijn en Maas

Opdracht

9

31

Regiem van een natuurlijke rivier

Gebruik figuur 1.27 en 1.28. a Wat is het verschil tussen het debiet en het regiem van een rivier? b Bekijk figuur 1.27 en 1.28. Verklaar het verschil tussen het gemiddelde regiem van de Rijn en de Maas. c In de grafieken in figuur 1.27 en 1.28 is een groot verschil te zien in het verloop van de lijn van de maximumafvoer en de minimumafvoer. Geef hiervoor een verklaring. d De Rijn heeft een verhoudingsgewijs hogere minimumafvoer dan de Maas. Geef hiervoor een verklaring. e Vul W18 verder in.

Moezel

W18

Invloed van natuurlijke factoren op het regiem van een rivier.

Natuurlijke factor

Kenmerk

Voorbeeld

klimaat

het type water dat een rivier ontvangt

kenmerken van het stroomgebied

9006860795_boek.indb 31

rotsachtig gebied in de Ardennen in het stroomgebied van de Maas

onthouden

2b

begrijpen

1b, 4d, 5b, 5c, 6a, 7c, 8f, 9a

toepassen

1a, 1d, 2a, 2c, 2e, 3a, 3b, 3c, 3d, 4a, 4b, 4c, 5a, 6b, 6e, 7a, 7b, 8a, 8b, 8c, 8d, 8e, 9e

analyseren

2d, 3e, 4e, 4f, 5d, 5e, 6c, 6d, 9b, 9c, 9d

evalueren

1c

creëren

-

22/12/2023 10:47


32

1

FIGUUR 1.29

Nederland waterland

De Oosterscheldekering is dicht tijdens storm Corrie, 31 januari 2022.

1.3 De mens in het landschap De Oosterscheldekering

Het kustgebied

De Oosterscheldekering is een van de dammen die gebouwd zijn in het kader van de Deltawerken. De kering zou eerst de Oosterschelde helemaal afsluiten van de Noordzee. Maar deze plannen zorgden voor veel weerstand. Het unieke zoutwatermilieu in de zeearm, evenals de oesterteelt en de visstand, zouden ernstig lijden onder een afdamming. Het gevolg was dat in een nieuw plan de Oosterscheldedam een groot aantal doorlaatsluizen kreeg. Deze gaan alleen bij extreme waterstanden, zoals bij stormvloed, dicht. Het resultaat is een half open dam die de getijdenwerking voor een groot deel in stand houdt.

 We hebben in Nederland veel veranderd langs de kust.

FIGUUR 1.30

9006860795_boek.indb 32

Dat had ermee te maken dat ons land vaak is getroffen door overstromingen vanuit zee. Na iedere overstroming werden er dijken, dammen of duinen aangelegd, verhoogd of verbreed. Zo is de huidige vorm van Nederland ontstaan. De Watersnoodramp van 1953 was de laatste grote overstroming vanuit zee die ons land trof.  De regering stelde toen direct een commissie van deskundigen in: de Deltacommissie. Deze commissie adviseerde de zeedijken te verhogen en de Deltawerken aan te leggen om het zuidwesten van ons land te beschermen tegen overstromingen vanuit zee. Na de invoering van de Deltawet kon dit

De Stormvloedkering Hollandse IJssel bij Krimpen aan den IJssel, 2015.

22/12/2023 10:47


1.3

project van start gaan. Eerder was al de Afsluitdijk aangelegd die het water uit de Waddenzee tegenhoudt en waardoor het IJsselmeer ontstond. Alle structuren om oppervlaktewater tegen te houden, noem je waterkeringen.  In het project van de Deltawerken werden de zeedijken in Zuidwest-Nederland verhoogd en verbreed, werden er dammen aangelegd en werden er wegen en bruggen gebouwd. Het meest indrukwekkend was de afsluiting van een aantal zeegaten: het Veerse Gat, de Oosterschelde (figuur 1.29), de Grevelingen, het Haringvliet en, in Noord-Nederland, de Lauwerszee. Bij Krimpen aan den IJssel werd een beweegbare stormvloedkering aangelegd om het laag gelegen midden van Nederland te kunnen beschermen (figuur 1.30). De Maeslantkering was het laatste grote project van de Deltawerken (figuur 1.31).  Het voornaamste doel van de Deltawerken was het vergroten van de veiligheid. Maar er waren ook andere bijkomende voordelen. Ten eerste werden de afgesloten zeegaten zoetwaterbekkens waarmee in de drinkwaterbehoefte van zuidwestelijk Nederland kon worden voorzien. De zoetwatervoorraad kon de landbouw in droge perioden uit de problemen helpen en de

De mens in het landschap

toenemende verzilting van de landbouwgronden tegengaan. Ten tweede hieven de nieuwe verbindingen over dammen en dijken het isolement van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden op. En ten derde profiteerde de scheepvaart van het wegvallen van de grote verschillen tussen hoog- en laagwater en van de aanleg van nieuwe vaarwegen.  Aan de afsluiting van verschillende zeearmen zaten ook nadelen. Zo verdwenen de natuurlijke overgangen tussen de zee en de rivier en daarmee ook de planten en dieren die in deze gebieden leefden. Het stilstaande, zuurstofarme en vervuilde rivierwater in de nieuwe zoetwaterbekkens vormde een bedreiging voor het milieu, de visserij en de recreatie. De betekenis als leefgebied voor watervogels nam af. Dit was onder andere het geval in het Grevelingenmeer. Om de waterkwaliteit te herstellen, moest de Brouwersdam weer gedeeltelijk geopend worden (figuur 1.32). Door het openen van de dam kreeg het binnenwater meer zuurstof. In de opening kwam een sluis voor de pleziervaart en een getijdencentrale om energie te kunnen opwekken. Bij storm kan de doorgang worden afgesloten.

FIGUUR 1.31

De Maeslantkering in de Nieuwe Waterweg vormde het sluitstuk van de Deltawerken in 1997. De stormvloedkering wordt voordat het stormseizoen begint een maal per jaar (hier in 2019) getest. Tijdens het sluiten van de kering ligt al het scheepvaartverkeer naar de Rotterdamse haven stil.

FIGUUR 1.32

De Brouwersdam, 2016. Om de kwaliteit van het water in het Grevelingenmeer (in de achtergrond) te garanderen, is er in de dam een inlaatwerk voor zout zeewater aangebracht.

9006860795_boek.indb 33

33

22/12/2023 10:47


34

1

Primaire waterkeringen  De Deltawerken zijn een voorbeeld van een primaire

waterkering. Primaire waterkeringen beschermen ons tegen buitenwater van de Noordzee, de Waddenzee, de grote rivieren, het IJsselmeer en het Markermeer. Samen met hoge gronden vormen de primaire waterkeringen dijkringen, die een gebied beschermen tegen het buitenwater (figuur 1.33). 25

50 km

 Twee derde van het Nederlandse grondgebied wordt beschermd door primaire waterkeringen, waarvan het beheer van oudsher voornamelijk wordt gedaan door de 26 waterschappen (heten soms ook hoogheemraadschappen). Een waterschap is een regionale overheidsinstantie die de waterhuishouding regelt. Waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer, de bescherming en het onderhoud van dijken en duinen (figuur 1.34). Ze zorgen ook voor de beheersing van het grondwaterpeil en voor de waterkwaliteit. Sommige waterschappen onderhouden daarnaast bepaalde vaarwegen en landwegen. Soort waterkering

Lengte in km

duin

260

zeedijk

430

rivierdijk

1.430

meerdijk

1.017

ord

zee

0

Nederland waterland

No

FIGUUR 1.34

Lengte van primaire waterkeringen in het beheer van waterschappen.

Rivierengebied  We hebben in Nederland niet alleen veel veranderd langs

DUITSLAND

BELGIË

primaire kering

dijkringgebied

buitendijks gebied

binnen dijkring onder NAP

hoge grond

binnen dijkring boven NAP

FIGUUR 1.33

Primaire waterkeringen en dijkringen.

de kust, maar ook in het stroomgebied van de Rijn en de Maas. Al vanaf de vroege middeleeuwen is de loop van de rivieren door menselijk handelen beïnvloed. Rond het jaar 1000 deed de mens pogingen om rivieren in toom te houden door de eerste dijken te bouwen. Ze werden door de eeuwen heen verhoogd en verbreed, tot in onze tijd aan toe. Dit noem je ook wel dijkverzwaring. Het gebied tussen de rivier en de dijk ligt buitendijks en noem je uiterwaarden. Boeren wilden dat gebied in de zomer graag droog houden om daar vee te laten grazen of akkergewassen te verbouwen. Daarom werd er vlak bij de rivier meestal ook nog een lagere kade aangelegd die wij zomerdijk zijn gaan noemen. Het gevolg hiervan is dat het dwarsprofiel (doorsnede) van een rivier in Nederland lange tijd op veel plaatsen bestond uit een zomerdijk, een uiterwaard en een hoge winterdijk (figuur 1.35).

zomersituatie buitendijks

binnendijks

binnendijks

zomerbed uiterwaarden

winterdijk

vaargeul

zomerdijk

uiterwaarden

zomerdijk

winterdijk

wintersituatie winterbed

FIGUUR 1.35

9006860795_boek.indb 34

Dwarsprofiel van een rivier.

22/12/2023 10:47


1.3

 In de zomer en in het najaar blijven de Rijn en zijn zijtakken meestal wel in hun zomerbed. Dat is het gebied tussen de zomerdijken. Bij hoge afvoeren in de winter en in het voorjaar stroomt het water over de zomerdijken in de uiterwaarden. Het is de bedoeling dat het water dan tussen de winterdijken blijft. Als dat niet lukt, overstroomt de rivier. Het gebied tussen de beide winterdijken heet het winterbed dat buitendijks ligt. Binnendijks ligt het ‘veilige land’ dat wordt beschermd tegen het rivierwater door de winterdijken.  In de rivieren werden ook kribben aangelegd. Dit zijn korte dwarsdammen loodrecht op de rivieroever die bedoeld zijn om de stroomsnelheid in de riviergeul te vergroten (figuur 1.36). Hiermee voorkom je dat de riviergeul te snel dichtslibt. Net als de stuwen in de Waal en de Rijn, zijn kribben aangelegd om scheepvaart ook bij laagwater mogelijk te maken.

De mens in het landschap

 In het verleden overstroomden de Rijn en de Maas tijdens perioden van hoogwater grote delen van Nederland. Het sediment (zand, klei, grind) dat de rivier vervoerde, werd dan afgezet over een groot gebied rondom de rivier. Sinds de bedijkingen kan de rivier zijn sediment alleen nog binnen de winterdijken in de uiterwaarden neerleggen. Daardoor zijn deze steeds hoger komen te liggen ten opzichte van de rest van het landschap (figuur 1.35). Dit betekent dat bij hoogwater het rivierwater steeds sneller de bovenkant van de winterdijk bereikt. Om ervoor te zorgen dat een winterbed meer water kan bevatten voordat het over de dijk heen stroomt, zijn de afgelopen jaren op veel plekken uiterwaarden afgegraven en zomerdijken en kribben verlaagd of weggehaald. Hier kwam vaak ook ruimte voor nieuwe natuur (figuur 1.37).

FIGUUR 1.36

Kribben in de Waal bij Zuilichem in de Bommelerwaard, 2017.

FIGUUR 1.37

De Lek bij Lexmond, 2015.

9006860795_boek.indb 35

35

22/12/2023 10:47


36

1

Regiem: invloed van menselijk handelen  De mens heeft sinds de middeleeuwen steeds meer en

ingrijpendere veranderingen aangebracht in veel stroomgebieden van rivieren en in rivieren zelf. Dit heeft tot gevolg gehad dat het regiem van deze rivieren onregelmatiger is geworden.  Vóór het grootschalige ingrijpen van de mens was het regiem van rivieren veel regelmatiger. De stroomgebieden van de Rijn en de Maas waren bijvoorbeeld minder bebouwd en veel meer bebost. Loofbos met een rijke ondergroei van struiken en kruiden en een dikke strooisellaag op de bodem is de gunstigste vegetatie om de waterafvoer te vertragen. Het vergroot de sponswerking van de bodem. In het hele stroomgebied kon het water destijds langzaam in de bodem zakken en vervolgens in de rivier stromen. Als er ergens in West-Europa veel neerslag gevallen was, kon het water zich verspreiden over een groot oppervlak. Bijvoorbeeld in de vele stroomgeulen, in een groot aantal zijriviertjes en beken en in lagergelegen gebied langs de stroomgeulen, de zogenoemde overstromingsvlakte.  De afgelopen paar honderd jaar is er veel bos gekapt. Dan ontbreekt het bladerdak dat bij regenbuien als een soort paraplu dient. De druppels die voorheen via de bladeren zachtjes op de aarde vielen, storten nu regelrecht op de bodem. De neerslag komt zo sneller op de bodem. Het water stroomt over de grond af en neemt op hellingen daarbij los materiaal mee (bodemerosie), doordat de bodem niet meer wordt vastgehouden door de wortels van bomen. Door de ontbossing stroomt er dus meer water rechtstreeks over het oppervlak af dat sneller in de rivier terechtkomt. Ook in gebieden met veel bebouwing stroomt neerslag via dakgoten, straten en rioleringen snel de rivier in. Dit noem je ook wel het effect van verstening.

100

Nederland waterland

 Er zijn maatregelen genomen om de rivier goed bevaarbaar te maken. Voorbeelden daarvan zijn het plaatsen van kribben en kanalisatie. Dit is een combinatie van het afsnijden van grote bochten (het rechttrekken van de rivier), bedijkingen en het plaatsen van stuwen met sluizen (figuur 1.20). Door deze maatregelen zijn de stroomstelsels van de Rijn en de Maas sterk verkleind en kan het water zich niet meer over een groot oppervlak verspreiden. Daardoor stroomt het water in de rivier veel sneller in één keer stroomafwaarts.  Het gevolg van al dit menselijk handelen is dat de tijd tussen het moment dat ergens in het stroomgebied neerslag valt en het moment van de afvoerpiek van de rivier, korter wordt: de vertragingstijd is afgenomen. Hoe het zit met die vertragingstijd kun je goed zien in figuur 1.38. De blauwe balken geven de neerslag weer die in een aantal uren in een stroomgebied van een rivier valt. De neerslag heeft een neerslagpiek. De rode lijn geeft de waterafvoer weer van een stroomgebied waarin de mens veel heeft ingegrepen (bijvoorbeeld ontbossing, kanalisatie en verstening). De oranje lijn geeft de waterafvoer weer van een rivier met een meer natuurlijk stroomgebied, waarin de mens weinig heeft ingegrepen. Je ziet dat de afvoerpiek van de rivier met ingrepen eerder komt dan die van de natuurlijk stromende rivier. Dit betekent dat de vertragingstijd van de rivier met ingrepen korter is dan die van de natuurlijk stromende rivier. Ook zie je dat de afvoerpiek in de rivier met ingrepen hoger is en dat de gehele afvoer over een kortere periode is verspreid, dan die van de natuurlijk stromende rivier. Je zegt dan ook wel dat de rivier met ingrepen een verhoogde en versnelde piekafvoer heeft.  Je ziet in figuur 1.38 dat een rivier altijd een beetje water blijft afvoeren, ook als het niet regent. Dit noem je de basisafvoer en die bestaat uit grondwater dat via de ondergrond de rivier in stroomt. waterafvoer, in m3/s

neerslag, in mm

100

afvoerpiek

vertragingstijd

80

80 neerslagpiek 60

afvoerpiek

60

40

40 vertragingstijd

20

20

0 0

10

20

30

0 40 tijd, in uren

afvoer van door mensen beïnvloede rivier afvoer van een natuurlijke rivier

FIGUUR 1.38

9006860795_boek.indb 36

Hydrogram van de rivierafvoer na een periode met neerslag.

22/12/2023 10:47


1.3

37

De mens in het landschap

Steeds meer risico bij hoogwater

Ruimte maken voor de rivier

 Het hoogwater in de Rijn en de Maas in 1993 en 1995 leidde

 Dankzij de uitvoering van het Deltaplan voor de Grote

tot een bijna-ramp. Er werden veel mensen uit het rivierengebied geëvacueerd en een overstroming kon maar net worden voorkomen. Naar aanleiding van met name het hoogwater in 1993 nam de regering in april 1995 een plan aan om de dijken in Nederland te verhogen en te verstevigen. Dit zogeheten Deltaplan voor de Grote Rivieren moest garanderen dat de meest kwetsbare stukken dijk eind 1996 al veilig waren. Het totale plan besloeg 148 km dijkversterking. De Wet op de waterkering, die in 2000 werd aangenomen, voorzag in het verbeteren van nog eens 450 km rivierdijk.

Rivieren en de Wet op de waterkering waren de meest acute problemen met hoogwater aan het begin van de jaren 2000 opgelost. Het werd echter steeds duidelijker dat de Rijntakken en de Maas in de toekomst steeds grotere hoeveelheden water zouden gaan afvoeren. Daarom moest worden nagedacht over een goede aanpak van deze toekomstige hoogwaterproblematiek. In plaats van de dijken te blijven verhogen, wat niet haalbaar en wenselijk is, bedacht men iets anders: meer ruimte geven aan rivieren, waardoor het waterniveau omlaag gaat. Dit idee is uitgewerkt in het programma Ruimte voor de Rivier, dat in het denken over en omgaan met water echt een revolutie was. Want het betekende bijvoorbeeld dat er in sommige gebieden een dijk moest worden verplaatst, verlaagd of doorgestoken, zodat de rivier bij hoogwater over een groter oppervlak kon uitstromen (figuur 1.40).  Het programma Ruimte voor de Rivier bestond uit een groot aantal maatregelen om het Nederlandse rivierengebied niet alleen veiliger, maar ook aantrekkelijker te maken. Het plan had een aantal nevendoelen, zoals de aanleg van nieuwe natuurgebieden, het versterken van de landbouw en het ontwikkelen van nieuwe recreatiemogelijkheden en betere verbindingen. Om de veiligheid tegen overstromingen op lange termijn te waarborgen, moest langs de grote rivieren alle ruimte die al beschikbaar was voor water, worden behouden. Waar dat nodig was, werd extra ruimte gemaakt. Omdat elke rivier eigen kenmerken heeft, zijn er veel verschillende oplossingen bedacht om ruimte te maken. Alle projecten binnen het programma Ruimte voor de Rivier zijn in 2019 afgerond.

Rivierdijken en uiterwaarden  Rivierdijken en uiterwaarden hebben de mens eeuwenlang

beschermd tegen het rivierwater. De eerste dijken waren veel lager en minder breed dan de huidige (figuur 1.39). Gaandeweg verbeterde de techniek van het dijken bouwen en werden de dijken hoger en breder (dijkverzwaring).  Het is echter niet mogelijk en niet wenselijk om dijken alsmaar te blijven verzwaren. Er zit een fysieke grens aan hoe hoog en breed dijken in Nederland kunnen zijn. Als de dijk te zwaar wordt, zakt die uiteindelijk onder zijn eigen gewicht weg in de slappe ondergrond. Het is niet wenselijk, omdat een steeds hogere dijk ook steeds breder moet worden. Daardoor neemt zo’n dijk steeds meer ruimte in, waarvoor huizen, natuur en landbouwgrond moeten wijken.  De uiterwaarden van de rivieren waren vanouds onbebouwde veeteelt- en natuurgebieden. Er stonden alleen hier en daar steenfabrieken op verhoogde stukken land. Dit veranderde vanaf de jaren 1980. Er werd toen steeds meer in de uiterwaarden gebouwd en het aantal mensen in het rivierengebied nam toe. Dit leidde tot een intensivering van het ruimtegebruik. Het waterbergende vermogen van de uiterwaard tijdens hoogwater nam door alle bebouwing af, terwijl de economische schade bij een overstroming hierdoor toenam. 10

FIGUUR 1.40

Jaar

Oppervlakte in km2

1880

8.000

1995

1.200

2020

1.325

Vergroting van het overstromingsgebied van de Rijn door het programma Ruimte voor de Rivier.

m boven NAP

8 6 4 2 0 dijk in 1579

latere verhoging

zand

dijk in 1876

berm

klei

dijk in 1880

hoogste waterstand in 1876

FIGUUR 1.39

9006860795_boek.indb 37

aanpassing dijkprofiel met huidige dijkbouwtechnieken

Verzwaring van een dijk door de tijd heen.

22/12/2023 10:47


38

1

Ruimte voor de rivieren buitendijks  Het kabinet investeerde zo’n € 2,3 miljard in het programma

Ruimte voor de Rivier. Er werden veel (combinaties van) maatregelen doorgevoerd, die per locatie verschilden (figuur 1.41). Buitendijks werd meer ruimte aan de rivier gegeven (rivierbedverruiming) door uiterwaarden te vergraven (te verlagen), het zomerbed te verdiepen, obstakels zoals begroeiing, (voormalige) steenfabrieken, kades en dammen weg te halen, kribben in de rivier te verlagen en/of nevengeulen (figuur 1.42) aan te leggen. Daarnaast zijn ook dijken verlegd. Door al deze maatregelen past er meer water in het winterbed (het waterbergende vermogen neemt toe), en wordt bij een extreme piekafvoer de hoogwaterstand lager dan in de oude situatie. Alleen op plekken waar er niet voldoende ruimte was voor dit soort maatregelen, was de enige optie de dijk te verhogen en verbreden.  De kribben in het zomerbed van een rivier veroorzaken opstuwing, wat bij hoogwater een nadeel is. Met betrekkelijk weinig moeite en kosten kunnen kribben lager worden gemaakt. Het rivierwater stroomt dan gemakkelijker weg, terwijl de functie van de kribben toch behouden blijft. Kribverlaging vond vooral plaats langs de Waal (figuur 1.43) in de periode 2009 - 2015, waar de kribben tussen Nijmegen en Gorinchem aan beide zijden van de rivier gemiddeld 1 m zijn verlaagd.

Nederland waterland

 Het vergraven van een uiterwaard is goed te combineren met het aanleggen van nieuwe natuurgebieden, zoals in de Millingerwaard (figuur 1.44). Hier zijn ook de rivieroevers verbreed, waardoor bij hoogwater een groter gebied dan vóór de maatregelen onder water komt te staan. Er groeit inmiddels een ooibos, een bostype dat langdurige overstromingen kan weerstaan. Grote grazers, zoals konikpaarden en gallowayrunderen, houden grote stukken land vrij van bomen en struikgewas. Op de open plekken kunnen zich allerlei planten en dieren vestigen. A uiterwaardvergraving

B verdiepen van het zomerbed

C weghalen van obstakels

D verlagen van kribben

E aanleggen van een nevengeul

F verleggen van een dijk

FIGUUR 1.41

FIGUUR 1.42

9006860795_boek.indb 38

Verschillende buitendijkse maatregelen waardoor een rivier meer ruimte krijgt.

De IJssel in 2017 ter hoogte van Westenholte, waar de dijk landinwaarts is verlegd en nevengeulen zijn gegraven.

22/12/2023 10:47


1.3

FIGUUR 1.43

Kribverlaging in de Waal tussen Nijmegen en Druten.

FIGUUR 1.44

Werkzaamheden in de Millingerwaard, 2016.

Ruimte voor de rivieren binnendijks  Om ervoor te zorgen dat de Rijn en de Maas de toekomstige

extreme hoogwaters veilig kunnen verwerken, zijn op verschillende plaatsen langs deze rivieren binnendijks ook maatregelen genomen. De meeste van deze maatregelen hebben als doel regen- of rivierwater tijdelijk op te slaan of om nog meer ruimte aan het rivierwater te geven. Deze maatregelen leiden ertoe dat de waterstand lager wordt, zodat er minder druk op de dijken komt te staan. Het (tijdelijk) opslaan van water noem je ook wel het bergen van water. De gebieden waar dit gebeurt, noem je in het algemeen bergingsgebieden.

9006860795_boek.indb 39

De mens in het landschap

39

 Een voorbeeld van een type bergingsgebied is een retentiebekken of retentiegebied. Zo’n bekken is een binnendijks omdijkt gebied waar tijdelijk, bij hevige regenval of hoge rivierafvoer, water kan worden geborgen zodat stroomafwaarts gelegen gebieden niet overstromen. Pas wanneer het waterpeil van de rivier gedaald is, laat men het water uit het bekken stromen, terug de rivier in. Als een retentiebekken niet onder water staat, kan het bijvoorbeeld als weiland gebruikt worden.  Binnendijks wordt er ook meer ruimte aan rivierwater gegeven door te ontpolderen. Dan worden dijken rondom polders verlaagd, zodat de rivier bij hoogwater over het land kan stromen. Dit worden ook wel doorstroomgebieden genoemd.

22/12/2023 10:47


40

1

 Een voorbeeld van een doorstroomgebied is de polder Noordwaard. Om bij grote rivieraanvoer de waterstand stroomopwaarts bij Gorinchem te verlagen, heeft de Merwede een extra stroomgebied gekregen, dwars door de polder bij Nationaal Park de Biesbosch (figuur 1.45). Aan de noordkant van de polder is een deel van de zomerdijk (Merwedekade) verlaagd, en zijn er openingen onder de (provinciale) weg gemaakt, zodat de rivier bij hoogwater ook door de Noordwaard kan stromen (figuur 1.46).

0

500

Nederland waterland

 Zeer ingrijpend is de aanleg van een hoogwatergeul in het binnendijkse land. Zo’n hoogwatergeul ligt tussen twee speciaal voor dit doel gebouwde hoge dijken of hogere gronden en heeft een inlaat, die normaal dicht is en het rivierwater tegenhoudt (figuur 1.47). De geul maakt alleen bij hoogwater deel uit van de rivier.  Bij een extreem hoge rivierwaterafvoer en pas in uiterste nood zet men een noodoverloopgebied in. Het gaat hierbij dus om zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarop het watersysteem niet is berekend. Noodoverloopgebieden worden onder water gezet in bovenstroomse gebieden om grotere maatschappelijke schade benedenstrooms te voorkomen.

1.000 m

bedijkt akkerland (1 keer per 1.000 jaar)

Nieuwe Merwe de

bedijkt akkerland (1 keer per jaar) bedijkt grasland (25 dagen per jaar) bedijkt nat grasland (100 dagen per jaar) intergetijdengebied (elk getij) Merwedekade verlaagd tot 2 m evacuatieroute nieuwe dijkring 23 boerderij Merwedewater in- en afvoer

FIGUUR 1.45

De polder Noordwaard.

FIGUUR 1.46

9006860795_boek.indb 40

De polder Noordwaard bij hoogwater, 2020.

22/12/2023 10:47


1.3

FIGUUR 1.47

41

De mens in het landschap

Hoogwatergeul bij Veessen-Wapenveld, 2020. Deze hoogwatergeul is tussen 2012 en 2017 aangelegd. Als de inlaat bij hoogwater geopend wordt, stroomt het water door de geul mee met de IJssel.

Rijnconferentie

0

20 km

Emmerich

 Het water uit een deel van West-Europa stroomt via Neder-

land naar de Noordzee. Als er te veel of te weinig water is of wanneer het water vervuild is, ontstaan er in Nederland problemen. Deze kunnen alleen opgelost worden door samen te werken met de andere landen in de stroomgebieden van de rivieren.  In 1950 werd de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) opgericht onder de naam Rijnconferentie. De vijf Rijnoeverstaten – Zwitserland, Frankrijk, Luxemburg, Duitsland en Nederland – werken daarin samen om de problemen die samenhangen met de Rijn aan te pakken. In de eerste jaren dat de Rijnconferenties werden gehouden, was vooral de vervuiling van de Rijn het grootste probleem. Maar na de perioden van hoogwater in 1993 en 1995 werd duidelijk dat ook de hoogwaterproblemen gemeenschappelijk moesten worden aangepakt. In 1998 werd daarom tijdens de Rijnconferentie het Actieplan Hoogwater opgesteld, waarvan bergingsgebieden en meer ruimte voor de rivier in Duitsland een uitwerking is (figuur 1.48).

10

Lobith

Rees

Kleve

Xanten

Wesel

Orsoy NEDERLAND Moers

Duisburg

Krefeld

Düsseldorf

Neuss

Rij

n

De Maaswerken

Leverkusen DUITSLAND

 Na de overstromingen van 1993 en 1995 was het duidelijk

dat ook de Maas veiliger moest worden. Daarom werkt Rijkswaterstaat naar verwachting nog tot 2028 over een totale lengte van 222 km aan de Maas. Dit project wordt de Maaswerken genoemd. De Maaswerken hebben drie belangrijke doelstellingen.  De eerste doelstelling is verkleining van het overstromingsgevaar. Daarvoor worden er kades versterkt, wordt de rivierbedding verdiept en verbreed, worden er nevengeulen en hoogwatergeulen aangelegd en worden de uiterwaarden verlaagd. Het project zorgt ervoor dat het Maasdal beschermd is tegen hoogwaters die gemiddeld eens in de 250 jaar voorkomen.

9006860795_boek.indb 41

Keulen

bergingsgebied overstromingsgevoelig gebied winterdijk winterdijk te versterken of te verleggen

FIGUUR 1.48

Wesseling Bonn Königswinter

Er zijn in Duitsland bergingsgebieden, waaronder retentiebekkens, aangelegd die overtollige neerslag en Rijnwater moeten opvangen om extreem hoogwater benedenstrooms te voorkomen.

22/12/2023 10:47


42

FIGUUR 1.49

1

Nederland waterland

Gemeente Maastricht, 2013. Bij Itteren werd de Maas verbreed om wateroverlast en de effecten van hoogwater te beperken. Tegelijkertijd wint het Consortium Grensmaas er grinden zand.

 De tweede doelstelling is de verbetering van de bevaarbaarheid voor grotere binnenvaartschepen.  De derde doelstelling is de versterking van de natuur in en langs de Maas. Dit probeert men onder andere te bereiken met het Grensmaasproject. De Grensmaas is een 45 km lang onbevaarbaar deel van de Maas (vanaf Maastricht tot Roosteren). Bij de uitvoering van de Maaswerken gaf men de Grensmaas meer ruimte, waardoor er 1.100 ha ruimte voor nieuwe natuur ontstond. Het project wordt deels gefinancierd met de winning van zand en grind (figuur 1.49).

overstromingen in het rivierengebied te voorkomen, is het Volkerak-Zoommeer aangewezen als bergingsgebied. Door het rivierwater daar tijdelijk in op te slaan, wordt de waterstand in het Haringvliet met ongeveer 0,5 m verlaagd. Het waterpeil in de meren kan tot 2 m stijgen. Als de stormvloedkeringen weer opengaan, kan het opgeslagen rivierwater via het Haringvliet naar zee stromen. bergingsgebied Maeslantkering

inlaat

Rotterdam

afvoer

t lie

o No

 Bij een noordwesterstorm wordt het Noordzeewater de

9006860795_boek.indb 42

Hartelkering H Haringvlietsluizen arin gv

rd ze e

Het Volkerak-Zoommeer als bergingsgebied Nieuwe Waterweg in geblazen waardoor rivierwater wordt opgestuwd. Zonder maatregelen kunnen dan overstromingen ontstaan. Het grootste overstromingsrisico in Nederland ontstaat bij een combinatie van noordwesterstorm, springtij en een piekafvoer van de rivieren. Het springtij zorgt voor een hogere stand van het zeewater dan normaal en de piekafvoer voor meer rivierwater dan normaal.  Bij dreigende stormvloed sluiten de Maeslantkering en de Hartelkering (figuur 1.50). In die situatie zijn ook de Haringvlietsluizen gesloten. Als de afvoeren van de Maas en de Rijn tegelijkertijd zeer hoog zijn, kan het waterpeil in het Hollands Diep en het Haringvliet zeer sterk stijgen, omdat het water niet meer naar zee kan wegstromen. Om ook in extreme situaties

Lek

stormvloedkering

H o ll a n d s Diep

Volk erak

Oosterscheldekering

ScheldeRijnkanaal NEDERLAND

Bergen op Zoom Zoommeer

BELGIË

0

10

FIGUUR 1.50

20 km

Antwerpen

Het Volkerak-Zoommeer is een bergingsgebied.

22/12/2023 10:47


1.3

 De Haringvlietsluizen zijn voor het Nederlandse watersysteem belangrijk. De dam dient als stormvloedkering. Daarnaast wordt er bij extreem hoogwater van de rivieren, zonder een dreigende stormvloed, wel water afgevoerd via de Haringvlietsluizen. Vroeger waren de sluizen altijd gesloten, maar sinds 2018 staan ze bij gemiddelde omstandigheden op een kier om trekvissen door te laten. Voor het op een kier zetten geldt wel een voorwaarde: er moet voldoende aanvoer van zoet rivierwater zijn, want het zoute water vanuit zee mag niet te ver doordringen. Door het op een kier zetten van de sluizen kunnen trekvissen zoals paling, zalm en zeeforel weer naar hun paaigebieden zwemmen die stroomopwaarts liggen of juist in zee. Er wordt onderzocht hoe ver het zoute water het Haringvliet binnendringt en of dit beheersbaar blijft. Het zoute water dat bij vloed binnendringt, is zwaarder dan het zoete water in het Haringvliet. Men verwacht dat het zoute water langs de bodem en niet zo ver van de sluizen af stroomt. Dan blijft het water bij zoetwaterinnamepunten voor de landbouw en het drinkwater zoet.

Bodemdaling  Een ander effect van menselijk handelen is het dalen van

de bodem in delen van Nederland. Deze bodemdaling ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP), vindt vooral in West- en Noord-Nederland plaats. Het dalen van de Nederlandse bodem heeft verschillende oorzaken.  Een daarvan ben je al tegengekomen. Die heeft met de dijken te maken. Doordat er vrijwel overal dijken zijn aangelegd, kunnen de rivieren niet meer overstromen. Tijdens de overstromingen die vroeger regelmatig plaatsvonden, werden zand en klei afgezet in een groot gebied rondom de rivier. Deze sedimentatie compenseerde de bodemdaling gedeeltelijk. Tegenwoordig vindt alleen nog sedimentatie plaats in de uiterwaarden.

De mens in het landschap

43

 De grondsoorten veen en zeeklei in West- en Noord-Nederland bevatten van nature veel water. Dit water in de ondergrond is afkomstig van neerslag, maar bestaat ook uit kwelwater. Het is water dat via de ondergrond stroomt en in een laaggelegen gebied omhoog en naar buiten komt. Om gebieden met veen en zeeklei te kunnen gebruiken voor de landbouw en de verstedelijking, wordt het grondwater in de overal aangelegde polders al honderden jaren weggepompt (figuur 1.51). Dit heet ontwatering. Als de waterstand wordt verlaagd, komen de bodemdeeltjes dichter bij elkaar te liggen, waardoor de bodem van het klei- en veengebied inzakt (inklinkt). Daarnaast droogt het veen ook uit, waardoor het krimpt. Als veen wordt ontwaterd en uitdroogt, verteert het door blootstelling aan zuurstof in de lucht. Dit heet oxidatie van veen (zuurstof = O2, de O staat voor oxide). Aangezien grote delen van West-Nederland uit veen bestaan, levert dit proces een belangrijke bijdrage aan de bodemdaling. Als de bodem daalt, moet het grondwater tot een nog dieper pijl onder NAP worden weggepompt. Zo is dit proces vooral in veengebieden een vicieuze cirkel.  Tot omstreeks 1450 vond de lozing van overtollig water plaats via uitwateringssluisjes. Bij een lage stand van het buitenwater werden ze opengezet en bij hoogwater weer dichtgeduwd. Door de ontwatering daalde de bodem. In het dalende land kwam het grondwaterpeil weer hoger te staan. Al snel moest men windmolens gebruiken om het Hollandse polderlandschap droog te houden. De betere bemaling leidde echter tot een steeds verdergaande daling. De komst van stoomgemalen in de negentiende eeuw en krachtige dieselpompen daarna versterkten dit effect. Aan het einde van de twintigste eeuw maken computergestuurde elektrische gemalen een uitgekiende waterbeheersing mogelijk, waarbij de boodschap lange tijd was: elke druppel regenwater zo snel mogelijk naar zee.  Ook door aardgaswinning dalen delen van Nederland, vooral in Noord-Groningen.

boezemgemaal

rivie boe r ze pold m er

poldergemaal

zoet water

FIGUUR 1.51

9006860795_boek.indb 43

Het principe van een polder in het westen van Nederland.

22/12/2023 10:47


44

1

Verzilting  Kwelwater kan zoet zijn, maar ook zout. Zout kwelwater

vanuit de Noordzee zorgt in kustgebieden voor verzilting van laaggelegen polders achter de duinen (figuur 1.52).  Door het steeds maar bemalen van de polders is het zoute water in de ondergrond de laatste decennia steeds ondieper komen te zitten. Verzilting ontstaat ook doordat de zee riviermondingen binnendringt, bijvoorbeeld de Nieuwe Waterweg bij Rotterdam. Verzilting heeft nadelige effecten voor de landbouw en de drinkwaterwinning. duinen

regen

zee

zout water

zoet water

boezem

diep gelegen polder

veen klei

zand

FIGUUR 1.52

Zout kwelwater zorgt voor verzilting in polders die ver onder NAP liggen.

Watergebruik en verdroging  Door menselijk handelen worden sommige delen van

Nederland steeds droger en soms zelfs te droog. Dit komt vooral door het toenemende watergebruik door landbouw, industrie en huishoudens en door drainage en ontwatering voor de landbouw (figuur 1.53). Het water voor huishoudens en landbouw is in een groot deel van Nederland grondwater. Dit grondwater wordt uit de ondergrond opgepompt. Dit heet grondwateronttrekking. Hierdoor daalt de grondwaterspiegel, waardoor verdroging optreedt. ontwatering en drainage voor de landbouw

10%

waterwinning voor drink- en industriewater en beregening overige oorzaken, zoals verstening en bebossing*

30% 60%

Nederland waterland

 Het meeste zoete water wordt gebruikt als drinkwater. Ondanks de groei van de Nederlandse bevolking en de economie steeg het gebruik van leidingwater tot ongeveer 2014 niet. In 1995 gebruikten we nog 137 liter drinkwater per persoon per dag, in 2014 was dat zo’n 127 liter. De daling kwam door maatregelen zoals waterbesparing bij toiletspoeling en zuinigere wasmachines en vaatwassers. Ook gingen we minder vaak in bad. Maar sinds een aantal jaren gaat het gebruik weer omhoog. In 2019 werd ongeveer 130 liter per persoon per dag gebruikt en in 2022 ruim 134 liter per dag. De toename van het drinkwatergebruik in 2020 had te maken met het eerste coronajaar, waarin mensen meer thuis waren. Zij spoelden thuis bijvoorbeeld vaker het toilet door dan op het werk of op school. Ook waren het voorjaar en de zomer van 2020 relatief warm en droog, waardoor mensen meer drinkwater gebruikten voor het sproeien van de tuin of het vullen van een zwembadje. Drinkwater wordt in Nederland gewonnen door het oppompen van grondwater en de inname van oppervlaktewater (figuur 1.54).  Een deel van het drinkwater wordt gebruikt in de industrie. Met dit proceswater worden bijvoorbeeld flessen en groenten gewassen. In de chemische industrie worden er stoffen in opgelost, zoals wasmiddelen en zuren. Ook de landbouw gebruikt leidingwater, vooral als drinkwater voor dieren en als reinigingswater.  Ongezuiverd of deels gezuiverd zoet water wordt gebruikt voor de irrigatie van de landbouw en als proceswater in de industrie, bijvoorbeeld om de klei van aardappelen of suikerbieten te wassen, of als koelwater. Zo werd in 2020 ongeveer 3,5 miljard m3 zoet water (naast ongeveer 5,5 miljard m3 zout water) gebruikt als koelwater in elektriciteitscentrales. Hierbij gaat een deel van het water verloren door verdamping.  Als in een natuurgebied gemiddeld in een jaar een te lage grondwaterstand voorkomt en verdroging optreedt, heeft dat negatieve gevolgen voor de natuur. Door verdroging verdwijnen karakteristieke planten en dieren die leven in natte en vochtige gebieden. Als oplossing voor verdroging wordt het watertekort soms aangevuld met water uit een ander gebied. Als dit water veel meer meststoffen bevat, kan dat in een kwetsbaar natuurgebied voor nieuwe problemen zorgen. Het gebied wordt voedselrijker en de oorspronkelijke begroeiing verandert of verdwijnt. 1.400

x miljoen m³

1.200 1.000 800 600

* meer bos zorgt voor meer verdamping

FIGUUR 1.53

Oorzaken van verdroging.

400 200 0 1950

1960

1970

1980

1990

2000

2010

2020 jaar

oppervlaktewater

grondwater*

*inclusief natuurlijk duinwater en oevergrondwater

FIGUUR 1.54

9006860795_boek.indb 44

Drinkwaterproductie in Nederland.

22/12/2023 10:47


1.3

45

De mens in het landschap

1.3 Opdrachten 5 Hoe heeft het menselijk handelen invloed op de kust in Nederland? 6 Wat zijn kenmerken van een dwarsprofiel van een rivier in Nederland? 7 Hoe heeft het menselijke handelen invloed op het regiem van een rivier? 8 Hoe heeft het menselijke handelen invloed op water in het landschap en op waterkwaliteit?

Opdracht

1

2

De mens in het kustgebied

Lees de theorie van paragraaf 1.3 en bekijk de figuren. a Teken de ligging van de waterwerken in figuur 1.29 tot en met 1.32 in W19 volgens de legenda. Gebruik hierbij de atlas. b Kleur in W19: - de vroegere kust die nu vanwege de Deltawerken geen verdediging meer is tegen de zee groen; - de kust die het land moet verdedigen tegen hoog zeewater rood. c Geef aan - hoeveel procent de kust van Zuidwest-Nederland door de Deltawerken ongeveer korter is geworden; - waarom dit gunstig is voor de verdediging tegen hoogwater. d Gebruik de atlaskaart Nederland - Watermanagement, Samenhang Rijnkanalisatie, Zuiderzee- en Deltawerken (Nederland - Rivieren, Rivierengebied, Verdeling Rijnwater). Leg uit hoe het zoute zeewater vroeger via de Nieuwe Waterweg zo ver landinwaarts kon stromen. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

9006860795_boek.indb 45

W19 0

De Deltawerken. 10

20 km

Oosterscheldekering

Lees De Oosterscheldekering en bekijk figuur 1.29. Bekijk het filmpje online. a Door welke twee natuurlijke factoren ontstond het extreme hoogwater in 1953, waardoor de watersnoodramp optrad? b In het filmpje komt ook een extreem hoogwater in december 2013 aan bod, waardoor de Oosterscheldekering gesloten moest worden. Welke vier natuurlijke factoren worden in het filmpje genoemd die dat hoogwater verklaren? c Waarom is het belangrijk dat de Oosterscheldedam de getijdenwerking in stand houdt? d Bij welke waterhoogte gaan de schuiven dicht? e Hoe vaak is de Oosterscheldekering sinds zijn bouw gemiddeld gesloten in verband met hoogwater? Zoek eventueel op internet. Opdracht

e Beredeneer in twee stappen hoe het binnendringende zoute water nu wordt teruggedrongen. Gebruik daarbij de atlaskaart uit vraag 2d. f Welke functie heeft de Maeslantkering daarbij (vraag 2e)?

No or dz ee

Deelvragen

overstroomd gebied in 1953

Oosterscheldekering

beschermde kust na Deltawerken

Maeslantkering

onbeschermde kust na Deltawerken

Stormvloedkering Hollandse IJssel Brouwersdam

Opdracht

3

Primaire waterkeringen

Gebruik figuur 1.33 en 1.34. Gebruik eventueel de atlas. a Geef drie voorbeelden van meren die worden omringd door primaire waterkeringen. b Vóór de aanleg van de Deltawerken waren de waterschappen voor een veel groter aantal kilometers zeedijk verantwoordelijk dan nu. Leg uit hoe dat komt. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten. c Bekijk het filmpje online. Op welke manier hebben de waterschappen met primaire waterkeringen te maken? d Welke taken hebben de waterschappen nog meer?

22/12/2023 10:47


46

1

W20

Bovenaanzicht van een rivier.

Opdracht

4

Ingrepen in het rivierenlandschap

Opdracht

Gebruik figuur 1.35 tot en met 1.37. a Noteer in W20 de cijfers 1 t/m 6 op de juiste plek. Sommige cijfers gebruik je twee keer. 1 zomerdijk 5 winterbed 2 winterdijk 6 krib 3 uiterwaard 7 binnendijks gebied 4 zomerbed b Kleur in W20 het buitendijkse gebied rood. c Bekijk figuur 1.36 en W20. Wat is de functie van kribben? d Gebruik figuur 1.36. Leg uit waarom de uiterwaarden hoger in het landschap liggen dan het binnendijkse gebied. e Bekijk figuur 1.37. Noteer een maatregel die ervoor zorgt dat het winterbed meer water kan bevatten, en die zichtbaar is in figuur 1.37.

W21 100

Nederland waterland

5

Invloed van menselijk handelen

Bekijk het filmpje online. a Beschrijf hoe een natuurlijke rivier stroomt. b Welke ingrepen in het rivierenlandschap door de mens komen in het filmpje aan de orde? c Noteer een andere ingreep in het stroomgebied van rivieren die de mens heeft gedaan. d Leg uit waardoor het regiem van een rivier onregelmatiger wordt na deze ingrepen door de mens. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Hydrogram van twee rivieren.

A

1 , in mm

2 , in m3/s 100

B

1 , in mm

100

4

3 80

2 , in m3/s 100

80

80

80

60

60

60

40

40

40

40

20

20

20

20

0 40 tijd, in uren

0

5 60

0

3

0

10

20

4

30

0

10

1 ..........................................................................

2 ..........................................................................

4 ..........................................................................

5 ..........................................................................

9006860795_boek.indb 46

20

30

0 40 tijd, in uren

3 ..........................................................................

22/12/2023 10:47


1.3

Opdracht

6

Vertragingstijd

Gebruik figuur 1.38. a Schrijf de volgende begrippen op de juiste plek in de legenda van W21. Kies uit: neerslag – afvoerpiek – waterafvoer – neerslagpiek – vertragingstijd. b Geef - aan welke grafiek in W21 van een natuurlijke rivier is, en welke van een rivier waar de mens veel ingrepen in heeft gedaan; - uitleg van je antwoord, waarbij je de begrippen verhoogde en versnelde piekafvoer gebruikt. c Leg uit waardoor de meeste rivieren altijd een beetje water afvoeren, ook als het niet regent. Opdracht

7

Dijken en uiterwaarden

Gebruik figuur 1.39. a Gebruik de atlaskaart Nederland - Grondsoorten (Nederland - Bodem, Grondsoorten). Geef - twee (drie) grondsoorten die in het rivierengebied voorkomen; - een beredenering in twee stappen waarom het bouwen van steeds hogere rivierdijken niet mogelijk is in Nederland. Gebruik figuur 1.39 in je antwoord.

W22

De mens in het landschap

47

b In het rivierengebied vinden binnendijks en buitendijks verschillende natuurlijke processen plaats. Noteer welk natuurlijk proces in het binnendijkse gebied en welk natuurlijk proces in het buitendijks gebied plaatsvindt. c Het waterbergende vermogen van een uiterwaard kan afnemen. Geef hiervoor een verklaring vanuit de natuurlijke dimensie en een verklaring vanuit de sociaal-economische dimensie. Opdracht

8

Ruimte voor de rivier buitendijks

Gebruik de figuren 1.40 tot en met 1.44. a Geef twee oorzaken voor de afname van de oppervlakte van het overstromingsgebied van de Rijn tussen 1880 en 1995 in figuur 1.40. b Uit figuur 1.40 blijkt dat er tussen 1995 en 2020 door het programma Ruimte voor de Rivier 125 km2 overstromingsgebied is bijgekomen. Welk effect heeft deze toename van het oppervlak van het overstromingsgebied op de waterafvoer en de waterstand van de Rijn bij hoogwater? c Leg uit waarom boeren soms protesteerden tegen uiterwaardvergraving. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten. d Vergelijk figuur 1.44 met W22. Welke drie doelen van het programma Ruimte voor de Rivier zijn er met de maatregelen in de Millingerwaard behaald, die je uit W22 kunt afleiden?

De Millingerwaard in 2020.

9006860795_boek.indb 47

22/12/2023 10:47


48

1

W23

Nederland waterland

Rivierverruimende maatregelen, buitendijks.

binnendijks

winterbed (buitendijks)

binnendijks

5 3

3

3

4

4

1

1 2 zomerbed

uiterwaard

e Zet achter de cijfers 1 t/m 5 uit W23 de bijbehorende maatregel van het programma Ruimte voor de Rivier. f Welke buitendijkse maatregel ontbreekt in W23? Opdracht

9

Maatregelen binnendijks

Gebruik de figuren 1.42 en 1.45 tot en met 1.48. a Gebruik figuur 1.42 en 1.47. Wat is het verschil tussen een nevengeul en een hoogwatergeul? b Geef - aan welke mogelijkheid om de waterstand te verlagen meestal meer weerstand zal oproepen bij de burgers: de nevengeul of de hoogwatergeul; - uitleg waarom dat zo is. c Bekijk het filmpje online. Gebruik figuur 1.45 en 1.46. In welke richting kijk je op de luchtfoto van figuur 1.46? Kies uit: in noordelijke – westelijke – zuidelijke – oostelijke richting. d Gebruik figuur 1.45. Waarom maakt men in de Noordwaard onderscheid tussen gebieden met verschillende overstromingskansen? e Gebruik figuur 1.48. Waarom lukt het maken van afspraken over waterveiligheid, en ook over de kwaliteit van het Rijnwater en natuurherstel alleen maar in internationaal verband?

W24

Opdracht

10

uiterwaard

Maaswerken

Gebruik figuur 1.23 uit paragraaf 1.2 en figuur 1.49. a Noteer in de kolom Hoofddoelen van W24 de drie hoofddoelen van de Maaswerken. b Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen. Bij het besluit van de regering om de Maaswerken uit te voeren, speelden verschillende dimensies een rol. Noteer - in de kolom Dimensies in W24 welke dimensies een rol speelden bij elk hoofddoel; - in de kolom Toelichting een toelichting voor je keuze. c Bekijk figuur 1.23 uit paragraaf 1.2 en figuur 1.49. Geef aan - bij welk hoofddoel van de Maaswerken en bij welk deel van de Maas figuur 1.23 past; - bij welke hoofddoelen figuur 1.49 past. Opdracht

11

Volkerak-Zoommeer

Gebruik figuur 1.50 en de atlaskaart Zuid-Nederland (ZuidNederland - Overzicht). In het mondingsgebied van de Maas wordt de waterstand in het Volkerak kunstmatig laag gehouden. Beredeneer in twee stappen waarom het juist tijdens een zware storm op de Noordzee belangrijk is dat de waterstand in het Volkerak laag is.

Redenen voor de uitvoering van de Maaswerken.

Hoofddoelen

9006860795_boek.indb 48

Dimensie

Toelichting

22/12/2023 10:47


1.3

W25

49

De mens in het landschap

W26

Polder De Belmermeer.

Schade aan de natuur.

Het jaar 2020 was een zeer droog jaar. Het neerslagtekort bedroeg zo’n W26 180 mm. De verdroging kwam veel vroeger en sneller dan vorige jaren. Door de eerdere droogte in 2018 en 2019 stond de grondwaterstand op sommige plekken op de hoge zandgronden al extreem laag. Het waterverbruik nam in 2020 enorm toe door bijvoorbeeld beregening van landbouwgewassen en het vullen van zwembadjes. Aan alle kanten werd getrokken aan het watersysteem. Dit zorgde ervoor dat de natuur het nog moeilijker kreeg dan in de voorgaande jaren. Voorbeelden hiervan zijn het afsterven van soorten zoals heide en naald- en loofbomen, het droogvallen van vogeleilandjes waardoor roofdieren vrij spel hadden, een gebrek aan voedsel in de uitgedroogde grond voor weidevogels en hun kuikens en het uitdrogen van zeldzame amfibieën, zoals de vroedmeesterpad en kamsalamander. gemaal

Opdracht

dijk

12

8.1

hoogte t.o.v. NAP

Bodemdaling en verzilting

Gebruik figuur 1.51 en 1.52. a Kleur in W25 de dijk rondom polder De Belmermeer rood en omcirkel de gemalen. b Gebruik W25. Geef aan - op welk water De Belmermeer ontwatert; - hoeveel meter het gemaal het water uit De Belmermeer omhoog moet pompen. c Gebruik figuur 1.51 en W25. Leg uit waarom je polders in West- en Noord-Nederland continu moet ontwateren. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten. d Sommige veenpolders in West-Nederland zijn de afgelopen zestig jaar wel 4 m gedaald. Leg uit waardoor dit komt. e Gebruik de atlaskaart Nederland - Watermanagement, Verzilting (Nederland - Waterbeheer en -kwaliteit, Verzilting grondwater). Geef een verklaring voor het patroon van verzilting in West- en Noord-Nederland. f Leg uit waarom de kans op verzilting door zeewater in de zomer het grootst is. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten. Opdracht

13

Waterverbruik en verdroging

Gebruik figuur 1.53 en 1.54. a Noteer drie factoren waardoor het gemeten zoetwaterverbruik per huishouden per jaar in Nederland kan veranderen.

9006860795_boek.indb 49

b Leg met een kaart op het kaartblad Nederland - Watermanagement (Nederland - Waterbeheer en -kwaliteit) uit waarom er in Zeeland, Noord-Holland en het noorden van Friesland en Groningen met uitzondering van het duingebied, vrijwel geen drinkwater uit grondwater wordt gewonnen. Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten. c Lees W26. Geef - aan hoe je het proces noemt dat in W26 wordt beschreven en waardoor de grondwaterspiegel daalt en verdroging optreedt; - drie manieren waarop de natuur hieronder te lijden heeft.

onthouden

10a, 13a

begrijpen

1a, 1b, 1c, 1d, 2f, 4c, 4d, 5a, 5b, 5c, 5d, 6b, 6c, 7b, 7c, 8b, 9e, 12d

toepassen

1e, 2a, 2b, 2c, 3a, 3c, 3d, 4a, 4b, 4e, 6a, 8a, 8d, 8e, 8f, 9a, 9c, 10c, 12a, 12b, 13c

analyseren

2d, 2e, 3b, 7a, 8c, 9b, 9d, 10b, 11, 12c, 12e, 12f, 13b

evalueren

-

creëren

-

22/12/2023 10:47


50

1

Nederland waterland

Finish Keuzemenu A

Water: het witte goud

Het klimaat verandert, en dit heeft gevolgen. Bijvoorbeeld voor de beschikbaarheid van zoet water in Nederland. Door toenemende droogte is er in Noord-Brabant steeds meer behoefte aan zoet water. Hoe verdeel je het beschikbare zoete water onder alle belanghebbenden? Hierbij komt de vraag op of wij het water onze wil kunnen blijven opleggen. Of moeten wij luisteren naar de wil van het water? In de aflevering van de serie Waterman die je bekijkt in dit keuzemenu, staan deze vragen centraal. Onderzoeksvragen 1 Welke actoren zijn betrokken bij zoet water in NoordBrabant en wat zijn hun belangen? 2 Welke problemen zijn er met zoet water in NoordBrabant? 3 Welke oplossingen worden er genoemd? 4 Kunnen wij het water onze wil blijven opleggen of moeten wij luisteren naar de wil van het water? soort opdracht

onderzoek

tijdsduur

1,5 lesuren

werkvorm

in tweetallen

benodigde bronnen en hulpmiddelen

computer

Vraag

B

Taboewoorden

Dit menu over een aantal begrippen uit hoofdstuk 1 doe je met de hele klas. De klas wordt verdeeld in groepen van drie of vier leerlingen. Elke groep krijgt van de docent meerdere kaartjes met een begrip uit hoofdstuk 1. Elke groep noteert onder ieder begrip vier taboewoorden om de uitleg zo moeilijk mogelijk te maken. Taboewoorden zijn woorden die belangrijk zijn voor de uitleg, maar die je niet mag gebruiken. Taboewoorden om het woord Amsterdam uit te leggen, zijn bijvoorbeeld: hoofdstad, Ajax, Mokum, Zuidas, Nederland, Rijksmuseum. Een lid van elke groep brengt de kaartjes met de taboewoorden na ongeveer 15 minuten naar een buurgroepje. Speel het taboewoordenspel: een van de leden van het buurgroepje probeert een omschrijving van het begrip te geven zonder de taboewoorden te gebruiken. De overige leden van de groep proberen het begrip te raden.

1

Deze vraag maak je individueel. Bekijk online de aflevering Brabant - Boren en pompen uit de serie Waterman. Maak na het kijken van de aflevering een woordweb over water in Brabant. Vraag

2

Werk in een tweetal. Bespreek jullie woordwebben met elkaar. Wat zijn overeenkomsten en verschillen? Vraag

3

Geef antwoord op de onderzoeksvragen. Bekijk eventueel (een deel van) de aflevering nog een keer.

9006860795_boek.indb 50

onthouden

-

begrijpen

B

toepassen

-

analyseren

-

evalueren

A

creëren

-

22/12/2023 10:47


Finish

51

Finish Leeroverzicht Hoofdvraag Hoe heeft het menselijk handelen de Nederlandse kust en het stroomgebied van de Rijn en de Maas beïnvloed?

Deelvragen Hoe is de Nederlandse kust ontstaan en welke 1 kustprocessen spelen hierbij een rol? Je kunt de natuurlijke ontwikkeling van het kustgebied in de afgelopen twaalfduizend jaar op hoofdlijnen beschrijven. Je kunt de natuurlijke factoren en processen noemen die hierbij een rol spelen. J e kunt de werking van deze natuurlijke factoren en processen beschrijven en deze kennis toepassen op een casus. Wat zijn kenmerken van de Nederlandse kust? 2 Je kunt vier typen kusten beschrijven en herkennen op afbeeldingen. Je kunt de natuurlijke factoren en processen noemen die bij het ontstaan van deze kusttypen een rol spelen. Wat zijn kenmerken van de stroomgebieden van 3 de Rijn en de Maas? Je kunt kenmerken van de bovenloop, de midden loop en de benedenloop van de Rijn en de Maas beschrijven. Je kunt uitleggen op welke manieren de Maas en de Rijn aan hun water komen. J e kunt uitleggen hoe en waarom de waterstand en waterafvoer van de Rijn en de Maas in Nederland met stuwen wordt geregeld. Je kunt beschrijven wat de verdeling is van de waterafvoer van de Rijn over de IJssel, de Neder-Rijn en de Waal. Je kunt de begrippen verval en verhang koppelen aan het lengteprofiel van een rivier en in een nieuwe context toepassen. Je kunt het debiet en het regiem van de Rijn en de Maas aan de hand van bronnen in hoofdlijnen beschrijven. Welke natuurlijke factoren hebben invloed op 4 het regiem van een rivier? Je kunt vier natuurlijke factoren beschrijven die invloed hebben op het regiem van een rivier. Je kunt hun invloed op het regiem van een rivier uitleggen.

oe heeft het menselijk handelen invloed H op de kust in Nederland? Je kunt beschrijven welke maatregelen er in het kustgebied zijn genomen om Nederland te beschermen tegen hoogwater vanuit zee. Je kunt voor- en nadelen noemen van deze maatregelen. Wat zijn kenmerken van een dwarsprofiel 6 van een rivier in Nederland? Je kunt de kenmerken van een dwarsprofiel van een rivier in Nederland herkennen en benoemen. Je kunt de functie van kribben uitleggen. Hoe heeft het menselijke handelen invloed 7 op het regiem van een rivier? Je kunt drie soorten menselijk handelen beschrijven die invloed hebben op het regiem van een rivier. Je kunt de invloed van het menselijk handelen op het regiem van een rivier uitleggen. Je kunt in een grafiek van de rivierafvoer (hydro gram) een verhoogde en versnelde piekafvoer en de vertragingstijd herkennen en benoemen. Hoe heeft het menselijke handelen invloed op 8 water in het landschap en op waterkwaliteit? Je kunt uitleggen waarom de Deltawerken tot stand zijn gekomen en wat hun functie is. J e kunt vier gevolgen van menselijk handelen beschrijven op water in het landschap en op waterkwaliteit. Je kunt de samenhang beschrijven tussen ontwatering van (veen)polders en bodemdaling. Je kunt de samenhang beschrijven tussen ontwatering van polders in het kustgebied en verzilting. Je kunt beschrijven hoe in Nederland verdroging optreedt en wat hiervan de nadelen zijn. Je kunt beschrijven welke sectoren zoet (grond)water gebruiken. 5

Vaardigheden en werkwijzen Je hebt geoefend met: 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies

Begrippen Je moet de begrippen uit de begrippenlijst kennen en kunnen gebruiken.

9006860795_boek.indb 51

22/12/2023 10:47


52

1

Nederland waterland

Begrippen blauw begrip: begrip dat je moet kennen voor het examen zwart begrip: begrip (dat je kent uit de onderbouw) dat belangrijk is voor het begrijpen van de theorie

afbraak 13 Het gezamenlijke effect van verwering en erosie op het landschap. benedenloop 23 Deel van een rivier of beek vanaf de middenloop tot de monding, waar het verval en de stroomsnelheid over het algemeen gering zijn en waar de sedimentatie groot is. bergen 39 Zie opslaan. binnendijks land 35 Het gebied dat tegen overstromingen beschermd wordt door winterdijken. bovenloop 22 Deel van een rivier of beek vanaf de bron of oorsprong tot de middenloop, waar het verval, de stroomsnelheid en de erosie over het algemeen groot zijn. buitendijks land 34 Het gebied tussen de rivier en de winterdijk dat niet beschermd wordt tegen overstromingen. debiet 26 De hoeveelheid water die op een bepaald punt door de rivier stroomt. Het debiet wordt uitgedrukt in m3 per seconde. Heet ook waterafvoer. delta 15 Een gebied vlak voor de monding, waar een rivier zich vertakt in veel rivierlopen. Deltawerken 32 Waterbouwkundig project ter beveiliging van het zuidwestelijke gedeelte van Nederland tegen overstromingen. dijk 34 Kunstmatige constructie (waterkering) die dient om het achterliggende land tegen overstromingen te beschermen. dijkring 34 Aaneengesloten waterkeringen, zoals dijken, duinen en andere waterwerken, die een gebied omsluiten en dit gebied beschermen tegen hoogwater en overstromingen. dijkverzwaring 34 Het breder en hoger maken van bestaande dijken. doodtij 14 Getijdensituatie waarbij het verschil tussen hoogen laagwater minimaal is. duin 11 Door de wind gevormde zandheuvel aan de landzijde van het strand.

9006860795_boek.indb 52

dwarsprofiel Dwarsdoorsnede van een rivier of beek op een bepaald punt. eb Daling van de waterstand in oceanen, zeeën en andere grote wateroppervlakken als gevolg van de getijdenbeweging. erosie Het verdwijnen van sediment of gesteente door de werking van wind, water of ijs. estuarium Trechtervormige riviermonding waar zoet rivierwater en zout zeewater zich mengen. getijdenstroom Waterbeweging in de tijd die het gevolg is van de afwisseling van eb en vloed, dus van het passeren van de vloedberg. grondwateronttrekking Het oppompen van grondwater uit de diepere ondergrond. infiltratie Het in de bodem zakken van water. kanalisatie Het nemen van drie maatregelen in een rivier of beek: afsnijding van grote bochten (rechttrekken), bedijking en de aanleg van stuwen. krib Korte dwarsdam die loodrecht op de rivieroever is aangelegd. kustproces Natuurlijk en dynamisch proces dat de kustlijn voortdurend van vorm doet veranderen. lengteprofiel Grafische weergave van de hoogteligging van de loop van een rivier of beek over een bepaald traject, bijvoorbeeld vanaf de bron tot de monding. menselijk handelen Het bewust en bedoeld ingrijpen van de mens (in dit geval in het landschap, zoals in de natuurlijke loop van rivieren en in kustgebieden). middenloop Deel van een rivier of beek tussen de bovenloop en de benedenloop waar de helling niet zo groot is, waardoor de rivier gaat meanderen. Erosie en sedimentatie zijn hier ongeveer in evenwicht. ontbossing Het kappen van bossen door de mens. ontwatering Verlaging van de grondwaterstand door het aanleggen van greppels en/of afvoerbuizen in de grond. opbouw Zie sedimentatie.

34

14

11

16

14

44

27 36

35

13

25

34

22

36 43

11

22/12/2023 10:47


53

Begrippen

opslaan 39 Het (tijdelijk) in een daarvoor bestemd gebied opvangen van rivier- en regenwater. Heet ook bergen. oxidatie 43 Chemische reactie, waarbij organisch materiaal of een gesteente reageert met zuurstof en zo wordt afgebroken. piekafvoer 26 Tijdelijke (extra) hoge waterafvoer van een rivier in een jaar. polder 39 Stuk land omgeven door dijken waarbinnen de waterstand bijvoorbeeld geregeld wordt door gemalen en stuwen. primaire waterkering 34 Een duin, dijk, dam of ander object dat de inwoners van een gebied beschermt tegen buitenwater. regiem 27 Jaarlijkse schommelingen in de waterafvoer van een rivier of beek. Rijkswaterstaat 26 Overheidsdienst die het beleid uitvoert van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op het gebied van veiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid in Nederland. sedimentatie 11 Aangroei van een landschapsvorm zoals de kust. Heet ook opbouw. springtij 14 Getijdensituatie waarbij de vloedberg extra hoog is. stroomgebied 20 Het hele gebied dat afwatert op een bepaalde rivier. stroomstelsel 20 Rivier met alle zijrivieren en vertakkingen die deel uitmaken van hetzelfde stroomgebied. stuw 23 Beweegbare dam in een rivier of beek om de waterafvoer te beïnvloeden. uiterwaard 34 Het gebied tussen de rivier/de zomerdijk en de winterdijk. verhang 25 Het verval per kilometer (eenheid: m/km). verhoogde piekafvoer 36 Het hoger worden van de gemiddelde piekafvoer, doordat er grotere hoeveelheden neerslag in kortere tijd vallen dan vroeger. versnelde piekafvoer 36 Het sneller optreden van de piekafvoer, doordat de neerslag die valt sneller in de rivier terechtkomt dan vroeger. verstening 36 Toename van het oppervlak aan bebouwing en infrastructuur.

9006860795_boek.indb 53

vertragingstijd 36 De tijd tussen het moment dat er in het stroomgebied neerslag valt en het moment van de grootste daardoor veroorzaakte waterafvoer van de rivier. verval 25 Hoogteverschil tussen twee plaatsen langs een rivier of beek. verzilting 16 Toename van het zoutgehalte van de bodem en/of van het grond- of oppervlaktewater. vloed 14 Stijging van de waterstand in oceanen, zeeën en andere grote wateroppervlakken als gevolg van de getijdenbeweging. wad 15 Gebied dat onder invloed staat van getijden, waarbij tijdens eb grote oppervlakken droogvallen en tijdens vloed overstromen. waterafvoer 26 Zie debiet. waterkering 33 Een structuur zoals een dam, dijk, duin, stormvloedkering of keermuur die (overtollig) water tegenhoudt. waterschap 34 Regionale overheidsinstantie die zorgt voor het waterbeheer in een bepaald gebied. Heet ook hoogheemraadschap. waterscheiding 20 De grens tussen twee stroomgebieden die wordt gevormd door hogere delen in het landschap. winterbed 35 Het gebied tussen de winterdijken. zeedijk 32 Kunstmatige constructie (waterkering) die dient om het achterliggende land tegen overstromingen vanuit zee te beschermen. zeestroom 13 Zoutwaterstroom in de oceanen en de zeeën die al eeuwenlang een vaste richting heeft (door de overheersende wind in de mondiale luchtcirculatie) en zich over duizenden kilometers beweegt. zomerbed 35 Het gebied tussen de zomerdijken.

22/12/2023 10:47


54

9006860795_boek.indb 54

1

Nederland waterland

22/12/2023 10:47


Examentraining

55

Examentraining Opgave 1 Ruimte voor de Rivier bij Nijmegen Bij deze opgave horen de bronnen 1 tot en met 4. Gebruik bron 1 en bron 2A. 2p 1 Leg uit waarom juist bij Nijmegen maatregelen nodig zijn om ruimte voor de rivier te maken. Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten. Gebruik bron 1, bron 3 en bron 4. In bron 1 staan twee maatregelen om hoogwater tegen te gaan. 1p 2 Geef aan welke van deze twee maatregelen het overstromingsrisico op een hoger schaalniveau vermindert dan de andere maatregel. Gebruik bron 1 en 2A. Er is onderzocht welke gebieden in Nederland geschikt zouden zijn als nood overloopgebied. De Ooijpolder werd een van de meest geschikte gebieden gevonden. 2p 3 Geef twee argumenten waarom juist de Ooijpolder geschikt werd gevonden als noodoverloopgebied. Gebruik bron 1 en bron 2A. Een voordeel van het afgraven van de uiterwaard bij Lent ten opzichte van het inrichten van de Ooijpolder als noodoverloopgebied waren de kosten: het afgraven van de uiterwaard zou goedkoper zijn. 2p 4 Geef nog twee andere voordelen van het afgraven van de uiterwaard bij Lent ten opzichte van het inrichten van de Ooijpolder als noodoverloopgebied. Gebruik bron 2A en 2B. Er is uiteindelijk voor gekozen om maatregelen te nemen in de uiterwaard bij Lent. 1p 5 Geef een maatregel die men in het kader van Ruimte voor de Rivier uiteindelijk bij Nijmegen en Lent heeft genomen, die te zien is in bron 2B. De maatregel uiterwaardverlaging is al genoemd en is hier dus geen goed antwoord.

Bron 1 De Waal bij Nijmegen. Naar aanleiding van de bijna-overstromingen in het rivierengebied in 1993 en 1995 heeft de overheid besloten ervoor te zorgen dat de gezamenlijke Rijntakken in de toekomst een debiet van 16.000 m3/s aankunnen. Dit wordt de maatgevende afvoer genoemd. Het project Ruimte voor de Rivier was ervoor bedoeld om deze maatgevende piekafvoer mogelijk te maken. Bij Nijmegen dreigden er van oudsher overstromingen van de Waal, vanwege de ‘flessenhals’ bij deze stad. Hier lag namelijk een van de smalste bochten in het Nederlandse rivierenstelsel. In de Waalbocht bij Nijmegen was het winterbed van de rivier plaatselijk maar 450 m breed. Daarom moesten er hier maatregelen worden genomen. Men dacht onder andere aan twee maatregelen: de Ooijpolder inrichten als noodoverloopgebied (retentiepolder) en het afgraven van de uiterwaard bij Lent. Uiteindelijk is er bij Nijmegen toch gekozen voor andere maatregelen dan een noodoverloopgebied in de Ooijpolder en het afgraven van de uiterwaard bij Lent.

9006860795_boek.indb 55

22/12/2023 10:47


56

1

Nederland waterland

Bron 2 Ruimte voor de rivier rond Nijmegen. (A) Situatie 2000. (B) Situatie 2017. A

W aa

l

W

a al

0

0,5

1 km

noodoverloopgebied

B

0

0,5

1 km

afgraving van de uiterwaard

W aa

l

885 rivierkilometer vanaf de bron

9006860795_boek.indb 56

22/12/2023 10:47


Examentraining

57

Bron 3 Effect op de hoogwaterstand in de Waal bij de maatgevende afvoer van 16.000 m3/s als de Ooijpolder wordt ingericht als noodoverloopgebied (retentiepolder). 1,0 0,8 0,6

overschrijding huidig dijkniveau in m Zaltbommel

Tiel

Druten

Nijmegen

0,4 0,2 0 −0,2 −0,4 −0,6 −0,8 −1,0

940

930

920

910

900 890 880 870 rivierkilometer vanaf de bron

hoogwaterstand in de Waal zonder maatregelen hoogwaterstand in de Waal met de Ooijpolder als noodoverloopgebied (retentiepolder) locatie Ooijpolder

Bron 4 Effect op de hoogwaterstand in de Waal bij de maatgevende afvoer van 16.000 m3/s na het afgraven van de uiterwaard bij Lent. 1,0 0,8 0,6

overschrijding huidig dijkniveau in m Zaltbommel

Tiel

Druten

Nijmegen

0,4 0,2 0 −0,2 −0,4 −0,6 −0,8 −1,0

940

930

920

910

900 890 880 870 rivierkilometer vanaf de bron

hoogwaterstand in de Waal zonder maatregelen hoogwaterstand in de Waal na afgraven van de uiterwaard bij Lent locatie uiterwaard Lent

9006860795_boek.indb 57

22/12/2023 10:47


58

1

Nederland waterland

Antwoorden en hulp bij opgave 1 1

maximumscore 2 Uit de uitleg moet blijken dat: bij Nijmegen sprake is van een flessenhals / het winterbed heel smal is / de bebouwing (aan beide oevers) tot (vrijwel) aan de rivier reikt (oorzaak), waardoor het water bij hoogwater hier nog hoger zal worden opgestuwd / er een verhoogd overstromingsrisico is (gevolg).

1 1

Hoe pak je deze vraag aan? Het is de bedoeling dat je iets afleest uit de bronnen. In dit geval moet je bedenken wat een flessenhals is en wat dat betekent voor de waterafvoer. Vervolgens moet je uitleg geven in de vorm van een oorzaak-gevolgrelatie. Soms is het nodig om daarbij een algemene regel te gebruiken. In dit geval gaat het erom dat door de flessenhals bij Nijmegen het rivierwater nog hoger wordt opgestuwd dan het hoogwater al is (waardoor het overstromingsrisico groter wordt). 2

maximumscore 1 de Ooijpolder inrichten als noodoverloopgebied

1

Hoe pak je deze vraag aan? Als je iets moet noteren aan de hand van een bron, is het de bedoeling dat je iets uit de bron afleest. In dit geval kijk je in bron 3 en 4 naar de verwachte verlaging van het waterpeil in de rivier als gevolg van de twee maatregelen, en tot waar langs de rivier deze verlaging optreedt. 3

maximumscore 2 Twee argumenten gevraagd, bijvoorbeeld: 1) De Ooijpolder ligt in Nederland ver stroomopwaarts, waardoor de maatregel effect heeft over een relatief lang traject in Nederland. 2) De Ooijpolder is relatief dunbevolkt. 3) In de Ooijpolder zijn relatief weinig bedrijven gevestigd. 4) In de Ooijpolder bevindt zich relatief weinig (dure) infrastructuur.

2

Hoe pak je deze vraag aan? Als je iets moet beargumenteren aan de hand van een bron of bronnen, dan is het de bedoeling dat je iets uit de bron of de bronnen afleest. In dit geval moet je zoeken naar redenen waarom het acceptabel zou zijn om de Ooijpolder onder water te laten lopen in uiterste nood. Dan zie je op de kaart bijvoorbeeld dat er weinig mensen wonen en dat er weinig dure infrastructuur ligt. Met je kennis over dit onderwerp kun je daarnaast bedenken dat de Ooijpolder stroomopwaarts ligt in Nederland, waardoor alle stroomafwaarts gelegen gebieden er baat bij hebben. Dit blijkt ook uit bron 3.

9006860795_boek.indb 58

22/12/2023 10:47


59

Examentraining

4 maximumscore 2 Twee voordelen gevraagd: 1) De uiterwaard is in tegenstelling tot de Ooijpolder niet bewoond. 2) Het afgraven van de uiterwaard heeft bij iedere hoogwatersituatie effect op de waterstand. De inrichting van de Ooijpolder als noodoverloopgebied heeft alleen effect bij zeer extreem hoge waterstanden.

1 1

Hoe pak je deze vraag aan? Dit is een inzichtvraag, waarbij je voldoende kennis moet hebben over het onderwerp. Een van de voordelen kun je uit de bronnen afleiden, namelijk het feit dat de uiterwaard niet bewoond is. Het andere voordeel moet je zelf bedenken. 5

maximumscore 1 aanleggen nevengeul

1

Hoe pak je deze vraag aan? Als je iets moet noteren aan de hand van een bron, is het de bedoeling dat je iets uit de bron afleest. Hierbij moet je ook weten wat Ruimte voor de Rivier inhoudt en welke maatregelen daarbij genomen zijn. Daarnaast moet je deze maatregelen in een bron kunnen herkennen; in dit geval dus de nevengeul die bij Lent is gegraven.

9006860795_boek.indb 59

22/12/2023 10:47


60

1

Nederland waterland

Opgave 2 Schiermonnikoog Bij deze opgave horen de bronnen 5 en 6. Gebruik ook de atlas. 2p 6

Nederland heeft drie typen kusten. De waddenkust in het noorden van Nederland is er daar één van. Geef - de andere twee typen kust; - voor elk van deze typen kust aan waar ze in Nederland voorkomen.

Gebruik bron 5 en de atlas. Ten zuiden van elk Waddeneiland ligt het wantij. Het wantij ligt niet precies halverwege de zuidkant van elk eiland, maar ten oosten daarvan. 3p 7 Beschrijf in drie stappen het proces dat ervoor zorgt dat het wantij niet precies halverwege de zuidkant van elk eiland ligt, maar ten oosten daarvan. 2p 8 1p 9

9006860795_boek.indb 60

Gebruik de bronnen 5 en 6. Bij Schiermonnikoog is de kust voorlopig veilig genoeg bevonden. Geef hiervoor een oorzaak - vanuit de natuurlijke dimensie; - vanuit de sociaal-culturele dimensie. Aan de noordkant van Schiermonnikoog is halverwege de vorige eeuw een stuifdijk aangelegd. De zee bleef echter een paar keer per jaar gaten in de stuifdijk slaan. Door de openingen die hierbij ontstonden, stroomde bij hoge waterstanden zeewater het achterliggende gebied in. Geef een gevolg van het behouden van deze openingen in de stuifdijk voor het achterliggende gebied.

22/12/2023 10:47


61

Examentraining

Bron 5 Ligging van het wantij ten zuiden van de Waddeneilanden. Schiermonnikoog Ameland

ee ordz No

Terschelling

ee nz de d a W

Vlieland

GRONINGEN

FRIESLAND

Texel

waterdiepte en hoogte in m NAP hoger dan 5 0 tot 5 Afsluitdijk

IJsselmeer 0

5

10 km

−5 tot 0 −10 tot −5 −15 tot −10 −20 tot −15 wantij

Bij vloed stroomt het water uit de Noordzee door de zeegaten tussen de Waddeneilanden de Waddenzee in. Ten zuiden van elk eiland bevindt zich een smalle zone die het wantij wordt genoemd. Op het wantij is wel sprake van eb en vloed, maar er is nauwelijks stroming. Het wantij ligt aan de zuidkant van elk Waddeneiland niet precies halverwege, maar ten oosten daarvan. Voor boten is het wantij vaak een barrière, terwijl wadlooproutes het wantij juist volgen. Bron 6 Schiermonnikoog.

9006860795_boek.indb 61

22/12/2023 10:47


DE GEO

VWO CE

LEEFOMGEVING WONEN IN NEDERLAND

VWO LEEFOMGEVING WONEN IN NEDERLAND

DIT KATERN BEREIDT VOOR OP

DIT KATERN BEREIDT VOOR OP

CE 2026

CE 2026

EN DAARNA

RELEASE 7.0.X

VWO WiN_OMSLAG_CRIUS_PRF5.indd 1

EN DAARNA

www.thiememeulenhoff.nl/degeo

22/12/2023 10:56


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.