www.fgks.org   »   [go: up one dir, main page]

MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel, september-oktober 2012

Page 1

MIJN

MIJN

120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:36 Pagina 1

STAD DORP

HISTORISCH TIJDSCHRIFT OVERIJSSEL § JAARGANG 3 | NUMMER 4 | SEPTEMBER / OKTOBER 2012 | €5,95

Een Overijsselse familiegeschiedenis De geboorte van Kader Abdolah als schrijver

historischcentrumoverijssel

• De gebroeders Van het Reve • Een eeuw onderwijs op een dorpsschool • Joodse werkkampen • Armenzorg en nabuurschap • Een nieuwe geschiedenis van Overijssel? • Kadaster, vlieren langs de Vecht, golfplaten en meer...


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:36 Pagina 2

2

inhoud

Jaargang 3, nummer 4, september/oktober 2012

Op en rond het landgoed Den Alerdinck te Laag Zuthem

18 8

De gebroeders Van het Reve in de kinderverhalen van hun vader

24

Hoog tijd voor een nieuwe Geschiedenis van Overijssel

In dit nummer 8

12

De gebroeders Van het Reve in de kinderverhalen van hun vader Honderd jaar onderwijs op een dorpsschool

14

Joodse werkkampen in Staphorst en Rouveen

16

Armenzorg en nabuurschap

18

Twee eeuwen Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst

24

Hoog tijd voor een nieuwe Geschiedenis van Overijssel

28

De Kadastrale Atlas als gestolde geschiedenis

29

De percelen uit het kadaster van 1832 zijn rond

30

Vlieren langs de Vecht

32

Een brede blik op de golfplaat

Mijn opa en de geboorte als schrijver van Kader Abdolah

6


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:36 Pagina 3

Omslag: Een familiegeschiedenis uit 1897. Zie de pagina’s 18 tot en met 21.

Wim Coster, hoofdredacteur

redactioneel

‘De wereld is een zakdoek’ en aflevering van MijnStadMijnDorp met twee gezichten deze keer. Een eerste deel waarin de mens – de acteur – centraal staat en een tweede waarin de blik vooral is gericht op het landschap – het decor. Daar tussenin een pleidooi voor een nieuwe Geschiedenis van Overijssel, waarin natuurlijk die beide kanten van een verhaal – en dan in de tijd gezet - naar voren moeten komen. Volgens auteur en onderzoeker Paul Brusse is het hoog tijd voor zo’n nieuw standaardwerk over de geschiedenis van deze provincie. Hij heeft daarin volkomen gelijk. Niet alleen, omdat de vorige versie al weer meer dan veertig jaar geleden voor het eerst verscheen. En ook niet alleen, omdat de inzichten binnen het historisch bedrijf zich sindsdien voortdurend, zoals het hoort, hebben ontwikkeld. Maar vooral ook, omdat de geschiedenis ván, en ín, Overijssel leeft als nooit tevoren. Jaarlijks verschijnen hierover honderden publicaties. De keuze voor het ‘Overijssels boek van het jaar’ wordt allengs moeilijker. Tientallen verenigingen en organisaties houden zich bezig met hun eigen (stukje) historie. Een project als dat van de Kadastrale Atlas, waarover elders in dit nummer meer, strekt landelijk tot voorbeeld. De website wieiswieinoverijssel.nl (zie hiervoor aflevering 2 van dit blad) telt inmiddels meer dan vijfhonderd korte biografieën en groeit gestaag. De enkele jaren geleden verschenen handzame geschiedenis van Overijssel, in zo’n 360 korte tekstjes met een afbeelding, voorziet duidelijk in een behoefte. Het vanuit de IJsselacademie geleide project rond de Canon van Overijssel is een groot succes en kent inmiddels ook een educatieve variant. De digitalisering van bronnen, zoals via de websites genlias.nl, archieven.nl en overijsselinkaart.nl, gaat, ook dankzij de hulp van tientallen vrijwilligers, in hoog tempo door.

E

32

Een brede blik op de golfplaat

Rubrieken 4

In de werkplaats van de geschiedenis Natuurhistorisch erfgoed verdwijnt uit Zwolle De landschappen van Overijssel Rondleidingen in het HCO Overijsselse baron in het Osmaanse Rijk

Al die bronnen en factoren bij elkaar vragen echter ook om duiding en om samenhang. Brusse geeft daarvoor in zijn artikel handreikingen en een visie. Eén van de vijf invalshoeken (pagina 21) die hij voorstelt is die van ‘openheid en geslotenheid’. ‘Hoe open was Overijssel’, vraagt hij zich bijvoorbeeld af, ‘in de late Middeleeuwen, oftewel in de tijd van de Hanze en de Moderne Devotie? Ging economische bloei samen met een groeiende openheid van de samenleving? Was Overijssel meer in zichzelf gekeerd tijdens de economische stagnatie? Hoe geïsoleerd was de provincie tussen 1550 en 1850?’ Je kunt het ook zeggen met de Spaanse uitdrukking ‘El mundo es un pañuelo’, de wereld is een zakdoek: hij lijkt heel groot, maar is in feite heel klein (zie ook pagina 39). Hoe dan ook, voor het grotere verhaal van de Overijsselaar in zijn of haar decor is een samenhangende studie hard nodig. Zo’n standaardwerk vraagt uiteraard grote inspanningen, ook in financiële zin. Maar de rijke geschiedenis van Overijssel is die inspanningen meer dan waard! I

Revius Gesignaleerd

6

Naar de plek van De geboorte van Kader Abdolah als schrijver

34

Gesignaleerd

35

Agenda

36

Mededelingen IJsselacademie

38

Mededelingen VORG

39

Colofon / Reacties

De eerste nauwkeurige topografische kaart van Overijssel, in 1648 in opdracht van het provinciaal bestuur gepresenteerd door Nicolaas ten Have.

contacthco@historischcentrumoverijssel.nl

§

3


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:36 Pagina 4

4

In de werkplaats

Natuurhistorisch erfgoed verdwijnt uit Zwolle wolle kent een lange geschiedenis op het gebied van natuurmusea. De definitieve stichting en inrichting van een museum, het ‘Zwolsche Kabinet van Naturaliën, Antiquiteiten en Zeldzame voorwerpen’, was vooral het werk van mr. B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis en dr. W.C.H. Staring. De laatste, die geldt als de vader van de geologie in Nederland, bracht zijn eigen verzameling onder in dit museum. Ook de beroemd geworden Zwollenaar Eli Heimans, samen met Jac. P. Thijsse de grondlegger van zowel de natuurbescherming als de natuur- en milieueducatie in ons land, maakte later deel uit van het bestuur. De latere eigenaar van het museum, de ‘Vereniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis’ (VORG) , bracht de collectie rond 1905 over naar het Provinciaal Overijssels Museum (POM). Hierna verdwenen delen naar het Natuurhistorisch Museum in Enschede en naar Natura Docet in Denekamp, waar ze nog steeds aanwezig zijn. Andere objecten gingen verloren of werden gedumpt. Wat bijna een eeuw lang één van de grootste regionale natuurmusea van ons land was geweest, ging zo in weinige jaren letterlijk en figuurlijk weer ten gronde.

Z

Natuurmuseum West-Overijssel In 1967 kreeg Zwolle opnieuw een grote collectie aangeboden. In dat jaar aanvaardde de gemeenteraad de omvangrijke geologische collectie van wijlen dr. J.C. van den Bosch, in leven rector van het Steenwijks gymnasium. Net als in 1845 werd Het Reventer weer als onderkomen voor een collectie gekozen en daarmee werd de basis gelegd voor het Natuurmuseum West-Overijssel. De Gemeente Zwolle breidde dit museaal erfgoed uit door de aanvaarding als legaat van de verzamelingen ‘Dijkstra’ en ‘Tolhuis’. Bovendien kocht de gemeente vele in Zwolle opgebaggerde en uitstekend bewaard gebleven skeletdelen van pleistocene zoogdieren aan. Al dit materiaal – samen toen al meer dan tienduizend objecten – werd in stand gehouden en af en toe geëxposeerd door de vrijwilligers van de ‘Beheerscommissie Geologischeen Natuurhistorische Verzamelingen der Gemeente Zwolle’, die later overging in de ‘Stichting Natuurmuseum West-Overijssel’. Met financiële

steun van het rijk, de provincie en de gemeente kon in 1984 voor de tweede maal in de geschiedenis in Zwolle, ditmaal in de Voorstraat, een natuurmuseum worden geopend. De sterke groei van de collectie, de forse bezoekersaantallen en de succesvolle exposities en educatieve projecten illustreerden de behoefte aan een dergelijk museum in de Zwolse regio.

Ecodrome In 1995 ontstond voor het Natuurmuseum WestOverijssel een geheel nieuwe situatie. De raad besloot toen het Ecodrome Paviljoen van de Floriade 1992 in Zoetermeer naar Zwolle te halen. Het moest onderdeel worden van een te stichten recreatief en educatief natuur en milieu themapark aan de Willemsvaart met duurzaamheid als centraal thema. Het gemeentelijk Natuur- en Milieueducatief Centrum ‘De Nooterhof” en de ‘Stichting Natuurmuseum WestOverijssel’ fuseerden in de nieuwe ‘Stichting Natuurmuseum en Milieu Educatie Zwolle’ (Namez). Er werd voor vijftien jaar een overeenkomst gesloten met ‘Ecodrome Zwolle CV’, de commerciële exploitant van het park. Alle middelen, goederen en formatieplaatsen van Namez werden hieraan overgedragen. Namez sloot met de CV een eveneens vijftienjarige bruikleenovereenkomst voor al haar museaal erfgoed, inclusief de gemeentelijke collecties, die inmiddels in eigendom waren overgedragen aan Namez. De gemeente sloot met de CV een vijftienjarig contract voor een inflatievaste, jaarlijkse bijdrage. Deze contracten liepen af op 1 april 2012. Vanaf die datum verleent de Gemeente Zwolle geen subsidie meer voor het in stand houden en exploiteren van het Natuurmuseum en voor de uitvoering van Natuur- en Milieueducatie voor het basisonderwijs en specifieke bevolkingsgroepen. De subsidie van ruim € 800.000 voor die beide opdrachten werd terug gebracht tot nul. Het Ecodrome – al jaren goed voor circa 110.00 betalende bezoekers per jaar en winnaar van de prijs ‘Kidsproof Museum 2012’ van de ANWB en de Nederlandse Museum Vereniging – werd voor publiek gesloten. De CV wordt opgeheven en de gemeente heeft Namez gevraagd vóór 1 januari 2013 mét de hele collectie museaal erfgoed uit het park te vertrekken.

Nieuw historisch platform: if then is now Het platform www.ifthenisnow.nl is erop gericht om ‘onze culturele erfenis en geschiedenis actief met elkaar te beleven en te verrijken’. Door het verleden (THEN) met het heden (NOW) te verbinden, wil if then is now een inspirerende belevenis bieden, die ‘je stimuleert om binnen de community actief bij te

dragen, routes te maken en die je de kans geeft voorbereid op pad te gaan.’ Professionals uit de erfgoedwereld en geïnteresseerden testen moment deze veelbelovende site. I

Verdwijnende collectie Inmiddels gaat het om meer dan honderdduizend objecten. Bij het vertrek is er een keuze uit drie opties: opslaan, elders onderbrengen of afstoten. De Gemeente Zwolle wil geen financiële ondersteuning bieden voor het behouden en in stand houden van de collectie in Zwolle, maar wel voor de ‘operatie afstoten’. Het definitieve besluit daarover moet vallen in de raadsvergadering van 3 september 2012. Namez is ondertussen bezig met de voorbereiding van de mega-verhuizing. Dat gebeurt in nauwe samenwerking met de Stichting Nederlandse Natuurhistorische Collecties (SNNC), waarin de tien grootste natuurmusea van het land, met inbegrip van Namez, zich gezamenlijk inzetten voor het behoud van museaal waardevol erfgoed. Daarbij moet rekening worden gehouden met normen van de Nederlandse Museum Vereniging, met de Flora en Fauna Wet en met internationale regelgeving, die bepalingen bevat betreffende het hebben, houden, verhandelen en vervoeren van objecten afkomstig van internationaal beschermde flora en fauna. Gezien het laatste verwacht Namez dat door de sluiting van het Ecodrome, en daarmee van het Natuurmuseum, zeer waarschijnlijk niet kan worden ontkomen aan de vernietiging van belangrijk museaal erfgoed. Ondanks het feit dat Zwolle, zowel door het rijk als door de provincie werd aangewezen als de locatie voor een regionaal kernmuseum voor natuurhistorisch erfgoed. Schenkers van objecten en verzamelingen aan het Zwolse Natuurmuseum en zijn bestuurders, beroepskrachten en vrijwilligers van dat museum betreuren dit toekomstperspectief. Ook, omdat daarmee een einde zou komen aan een lange Zwolse geschiedenis. I


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:36 Pagina 5

5

De landschappen van Overijssel p 17 december 1932 werd Het Overijsselsch Landschap opgericht. Daarom viert Landschap Overijssel, zoals de organisatie nu heet, binnenkort het tachtigjarig jubileum. Ter gelegenheid hiervan verschijnt het boek De Landschappen van Overijssel, waarin de acht karakteristieke landschappen van deze provincie worden gepresenteerd: ijstijdlandschap, oud zandlandschap, jong ontginningslandschap, beekdallandschap, rivierlandschap, zeekleilandschap, laagveenlandschap en hoogveenlandschap. Met speciaal voor deze uitgave gemaakte foto’s en met beschrijvingen van 34 locaties wordt de variatie aan landschappen in de provincie

O

Overijssel belicht. Voor elke locatie wordt beschreven hoe de historische ontwikkeling van het landschap op die plek is geweest. De auteurs leggen uit waarom die plek er zo uitziet als zij eruitziet en wat de rol van de mens daarin is geweest. De vele nieuw gemaakte en historische kaarten laten zien waar de 34 locaties zich bevinden en tonen de ontwikkeling in de laatste honderd jaar. Het jubileum wordt met diverse activiteiten gevierd tot 30 mei 2013, om te beginnen op 27 september met een tentoonstelling in de St. Michaëlskerk, die ook nog te zien zal zijn in Deventer en Enschede. I

Rondleidingen in het Historisch Centrum Overijssel l weer geruime tijd biedt het Historisch Centrum Overijssel de mogelijkheid tot een rondleiding door ‘het historisch hart van Overijssel’. Daarbij worden vier varianten aangeboden. Er is een wandelroute ‘in het voetspoor van de Moderne Devotie’, die start voor de Grote of St.

A

Michaëlskerk aan de Grote Markt in Zwolle. Een andere wandelroute voert door ‘de beroemdste straat van Zwolle’, de Diezerstraat. Ook zijn er rondleidingen in het HCO zelf, al dan niet met een bezoek aan de depots. Ze duren steeds anderhalf of twee uur. Prijzen, behalve bij de Moderne Devotie, inclusief een kopje

koffie/thee en een Zwolse lekkernij, variëren van € 7,50 tot € 10. Bij minder dan zeven deelnemers geldt een groepsprijs van € 50. Voor aanmeldingen of meer informatie: contacthco@historischcentrumoverijssel.nl of (dinsdag t/m vrijdag) 038-426 63 00. Zie ook www.historischcentrumoverijssel.nl I

Overijsselse baron in het Osmaanse Rijk Revius Gesignaleerd n het kader van vierhonderd jaar diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Turkije verschijnt dit najaar bij de Walburg Pers in Zutphen Onze man in Constantinopel – Frederik Gijsbert baron van Dedem 1743-1820, geschreven door Henk Boom. De presentatie van het boek vindt plaats op woensdag 10 oktober 2012 in museum TwentseWelle te Enschede. Tegelijkertijd wordt over het leven van Frederik Gijsbert van Dedem een tentoonstelling geopend. De dag ervoor wordt in Wijhe, waar Van Dedem werd geboren en waar hij overleed, het plein voor het oude gemeentehuis omgedoopt in het ‘Van Dedem Plein’. In het boek wordt een beeld geschetst van de omstandigheden waaronder Van Dedem zijn diplomatieke werk tussen 1785 en 1808 moest verrichten in de hoofdstad van het Osmaanse Rijk. Het is het verhaal over een Overijsselse baron die met grote volharding zijn taak als ambassadeur vervulde in de jaren dat de Turkse suprematie tanende was. Het waren de jaren dat in Nederland een einde kwam aan het stadhouderlijk tijdperk en dat het vuur van de Franse revolutie

I

de Bataafse Republiek in alle heftigheid beroerde. Tegen die achtergrond van oorlogen, oproer en politieke onzekerheden beschrijft de auteur het ongemakkelijke leven van een edelman, die de toren van de Nicolaaskerk in Wijhe inruilde voor de minaretten van de moskeeën in Constantinopel. Gedurende zijn leven bouwde hij een grote staat van dienst op. Toch zou hij in 1820 als ambteloos burger in zijn kasteel De Gelder overlijden. Het verslag daarover, is een verhaal met veel feiten, citaten en anekdotes van een buitenlandcorrespondent die de lezer via archieven en bezoeken ter plekke meevoert naar de roerige tijd waarin Frederik Gijsbert baron van Dedem leefde. Henk Boom is journalist – hij werkte sinds 1987 als correspondent voor diverse bladen met Madrid als standplaats – en auteur van vele publicaties met historische thema’s. Over ‘Baron van Dedem en een brief aan de Sultan’ schreef hij in MijnStadMijnDorp van oktober-november 2010. Zijn boek De Grote Turk, dat werd genomineerd voor de AKO-literatuurprijs, is intussen vertaald in het Duits en het Turks. In november is Boom, samen met turkoloog prof. Erik Jan Zürcher en de van oorsprong Iraanse schrijver Kader Abdolah, uitgenodigd om Nederland te vertegenwoordigen op de Internationale Boekenbeurs van Istanbul. I

nlangs verscheen bij uitgeverij Boekencentrum in Zoetermeer de handelseditie van het aan de Utrechtse Universiteit verdedigde proefschrift Eerst de waarheid, dan de vrede Jacobus Revius 1586 – 1658 van Enny de Bruijn, neerlandica en cultuurredacteur bij het Reformatorisch Dagblad. Het is het eerste volledige overzicht van leven en werken van de Deventer predikant, dichter, historicus en theoloog sinds het proefschrift uit 1895 van E.J.W. Posthumus Meyjes. Het boek kent drie delen: I Calvinisme en humanisme, 1586 – 1612, II Kerk en Cultuur, 1612 – 1641 en III Wetenschap en Geloof, 1641 – 1658 en is onderverdeeld in acht hoofdstukken. Daarin wordt een goed leesbaar, zeer volledig beeld geschetst van deze belangrijke Deventernaar, met veel nieuwe informatie, die goed gedocumenteerd wordt in maar liefst 2025 eindnoten! In de Overijsselse Historische Bijdragen van dit jaar zal een uitgebreidere bespreking van dit boek verschijnen. (Georg Hartong) I

O


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:36 Pagina 6

6

naar de plek van

Mijn opa en de geboorte als schrijver van Kader Abdolah Mijn opa, Ton Jonkers, werkte zijn hele leven bij Heineken Bier Nederland, de laatste jaren als marketing manager. Hij had voor zijn plezier Nederlands gestudeerd en zag het helemaal zitten om een literair café te beginnen, waar schrijvers, dichters en journalisten zouden komen. Voordat het zover was, had opa in een paar steden rondgekeken. Het werd uiteindelijk Zwolle, waar hij aan de Buitenkant een pand kocht van zes etages. Het café werd geopend op 28 februari 1984. Later dat jaar vond de eerste literaire avond plaats. Kader Abdolah presenteert op vrijdag 19 mei 1994 zijn tweede Nederlandse verhalenbundel De meisjes en de partizanen.

lk jaar op 28 februari werd de ‘verjaardag’ van het literair café gevierd. Na jaren vond zijn dochter, mijn moeder, dat de gasten zelf wel eens een avond in konden vullen, met eigen werk of met werk van hun favoriete schrijver of dichter. En zo gebeurde het dat op vrijdag 28 februari 1992 het achtjarig bestaan werd gevierd met een bijzondere literaire avond.

E

Een meneer met een reusachtige snor Die middag kwam er een meneer met een reusachtige snor het café binnenstappen. Hij kwam informatie


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:36 Pagina 7

7

door Eleonore van der Eijk Uit ‘De Adelaars’: ‘Ik wist niet dat ze mijn broer vermoord hadden. Ik woonde toen in de hoofdstad en hij zat gevangen in onze geboortestad. Hij was tegenstander van het regime. “Kom gauw!” zei mijn vader, toen hij me opbelde. Het was één uur ‘s middags. De boodschap was alarmerend. Ik kende mijn vader. “Kom gauw!” betekende net zoveel als de kogel en de dood…’

Ton Jonkers met zijn dochter Ingeborg, tijdens de Gerard den Brabanderavond op 23 februari 1985.

Schrijver/dichter/vertaler Paul Gellings en Ton Jonkers.

De basis Kader Abdolah is het pseudoniem voor de IraansNederlandse schrijver Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani. Zijn naam koos hij als eerbetoon aan twee studievrienden, Kader en Abdolah, die werden geëxecuteerd; de een onder het bewind van de sjah, de ander onder het bewind van ayatollah Khomeiny. Kader Abdolah werd op 12 december 1954 geboren in Arak in Iran. In 1977 studeerde hij aan de universiteit van Teheran af in de natuurkunde. Als politiek vluchteling is Kader Abdolah in 1988, op uitnodiging van de Verenigde Naties, naar Nederland gekomen. Nadat hij zich definitief in Nederland mocht vestigen, is hij in Zwolle gaan wonen en ging hij werken in het Natuurhistorisch Museum in Zwolle, bij een conservenfabriek en in het Rijksarchief in Zwolle. Min of meer per ongeluk kwam hij terecht in ‘In de Sinnepoppen’, nadat zijn buurvrouw hem een krantenknipsel had gegeven, waarin stond dat er daar een lite-

Uit:’Het Amerikaanse bedrijf’ ‘Ik ben bang voor niemand, maar wel voor Koos en voor thuis. Thuis zitten zonder werk. Koos is mijn chef, mijn directe chef. Ik heb een tijdelijk baantje gevonden bij een voedselbedrijf. Wij produceren voedsel in glazen potten. Ik werk bij de inspectieafdeling. Ik ben blij met dit baantje en probeer het koste wat het kost te behouden. “Wij zijn een Amerikaans bedrijf”, zei Koos op de eerste dag, “je moet alles netjes doen.”’

vragen over de literaire avond. Hij had papieren met tekst bij zich en liet die aan mijn opa zien. Mijn opa zat aan de bar, knikte tevreden en nodigde de meneer uit die avond zeker te komen om uit eigen werk voor te dragen. Nooit eerder had mijn opa deze man in het literair café gezien. Daar zou verandering in komen! Veel mensen hadden zich aangemeld voor deze feestelijke, literaire avond en tijdens de avond zelf kwamen daar nog enkele mensen bij. Toen de onbekende meneer een verhaal begon voor te lezen, werd het doodstil in het café. Hij had een buitenlands accent en vertelde op doordringende toon een bijzonder verhaal: ‘De Adelaars’. Later op de avond las hij nog zo’n mooi verhaal voor: ‘Het Amerikaanse bedrijf’. Ton Jonkers tijdens het achtjarig bestaan van het Literair Café op vrijdag 28 februari 1992, de dag dat Kader Abdolah voor het eerst optrad.

raire avond zou zijn. Hij woonde hier in die tijd al een jaar, maar wist niet waar ‘In de Sinnepoppen’ was en hij had nog nooit een literaire avond in Nederland meegemaakt. Maar hij had wel twee verhalen geschreven in het Nederlands. Hij ging dus en zo kwam hij in een gezellig, warm en vriendelijk café waar het naar sigaretten, salami, bier en jenever rook. Eigenaar Ton Jonkers, merkte hij al snel, had een groot hart voor de literatuur en vooral voor Zwolle en Overijssel. Hij hield van boeken, van de schrijvers, kunstenaars en ook van wijn en bier. Kader Abdolah voelde zich thuis in het literair café in Zwolle. ‘Ik heb daar veel mooie mensen ontmoet, die later als vrienden in mijn leven zijn gebleven. En Ton Jonkers is absoluut belangrijk voor mij geweest. Hij is nog altijd belangrijk voor mij. Zijn literair café In de Sinnepoppen heeft de basis gevormd voor mijn nieuwe bestaan als een Nederlandstalige schrijver.’

Het pand Buitenkant 3 te Zwolle met het beroemde uithangbord met de kat die een kaars likt: 'Elck zyn waerom'.

Het was schrijver Kader Abdolah die toen, op 28 februari 1992, zijn allereerste literaire optreden had in ‘In de Sinnepoppen’. Mijn opa had voor die avond enkele vrienden uitgenodigd, die bij uitgeverijen werkten en hij bracht Kader Abdolah daarmee in contact. Dat was het werk meer dan waard, zei opa. Daarna ging het balletje rollen. Op vrijdag 24 september 1993 vond in het café de presentatie plaats van de verhalenbundel De Adelaars. Burgemeester Loek Hermans van Zwolle nam het eerste boek in ontvangst.

Jarenlange vriendschap Jarenlang is Kader Abdolah het literair café blijven bezoeken en hij heeft er nog enkele andere boeken gepresenteerd. Op 3 april 1998 sloot het café zijn deuren. Voor alle vaste klanten was er als afscheid een ‘galgenmaal’ en werd er gemusiceerd. Talloze klanten maakten van de gelegenheid gebruik door voor de allerlaatste keer een gedicht voor te dragen of een verhaal te vertellen. In de meeste gevallen had mijn opa daarin de hoofdrol. Een jaar later werd het café verbouwd tot woonhuis en zijn mijn opa en oma daar gaan wonen. De bar was onderdeel van de keuken geworden. Je kon er gezellig zitten als oma aan het koken was of als opa pannenkoeken bakte. Mijn opa was een zeer goede vriend geworden van Kader Abdolah, die hem zelfs kwam opzoeken op zijn sterfbed. Op 15 juli 2010 is opa overleden, precies op de plaats waar ooit de leestafel stond en waar vele grote schrijvers aan hebben gezeten en het gastenboek hebben getekend. Zo is opa toch een beetje in het harnas gestorven. De schrijfster Eleonore van der Eijk is elf jaar. Zij zat tot deze zomer in groep 8 van openbare basisschool IJsselhof in Zwolle. Gedurende één ochtend in de week ging zij naar de Cnopiusklas, een lesvoorziening voor hoogbegaafde basisschoolleerlingen. Zij kreeg daar extra uitdaging en opdrachten. In dat verband schreef zij het verhaal over haar opa en het literaire debuut van Kader Abdolah. In december a.s. zal van haar hand een artikel verschijnen in het Zwols Historisch Tijdschrift, waarin zij nader ingaat op de geschiedenis van het Literair Café.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 8

8

door Gees Bartels

De gebroeders Van het Reve in de kinderverhalen van hun vader Karel en Gerard als ‘Jaapje’ en ‘Jantje’ Het gebeurt niet vaak dat twee broers als schrijver allebei grote bekendheid krijgen en ook nog allebei de P.C. Hooftprijs ontvangen, de hoogste literaire onderscheiding in Nederland. Het overkwam Karel van het Reve en Gerard Kornelis van het Reve. Hun talenten hebben ze ongetwijfeld meekregen van hun in 1892 in Enschede geboren vader, Gerardus Johannes Marinus van het Reve. Zij waren echter niet alleen zijn kinderen van vlees en bloed, maar figureerden ook als zijn geesteskinderen. Als ‘Jaapje’ en ‘Jantje’ waren de gebroeders jarenlang de hoofdrolspelers in de kinderverhalen van hun vader. an het Reve senior, Gerard genoemd, is vooral bekend geworden als een communistische journalist en schrijver van politieke pamfletten, autobiografische, geschiedkundige en journalistieke werken. Maar hij schreef ook kinderboeken, verhalen en gedichtjes, waarbij de vroege jeugd van Karel en Gerard voor hem een bron van inspiratie vormde. Tijdens zijn leven, dat in 1975 eindigde te Laren, bevond hij zich vaak midden in het politieke en literaire rumoer. Tegenwoordig is zijn werk min of meer vergeten.

V

In de pen en op de bres Gerard van het Reve werd reeds als jong textielarbeider lid van de Communistische Partij Holland. Hij groeide op in Enschede in een rooms-katholiek gezin met tien kinderen. Zijn vader, Herman van het Reve, werkte als wever in de fabriek, verdiende af en toe bij als muzikant en kelner en dronk zich op zondag een stuk in de kraag. Na een ontmoeting met Ferdinand Domela Nieuwenhuis, kort na de eeuwwisseling, stopte Herman met de drank en haalde hij zijn kinderen van de rooms-katholieke lagere school. Gerard moest twaalf jaar oud, net als veel van zijn leeftijdgenoten, aan het werk in de textielfabriek. En


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 9

Echo’s De kinderboeken echoën nog steeds na in het werk van andere schrijvers. Zoon Gerard Reve heeft zich ook laten inspireren door De avonturen van Mop en Strop. In de sprookjesachtige roman Wolf uit 1983 trekt een jongen die graag zingt en danst, na het overlijden van zijn oom Victor, die hem een woonwagen en wat geld nalaat, ook de wijde wereld in en laat zijn ouders achter. Eveneens in het begin jaren van de jaren tachtig haalde Wim de Bie in een uitzending van het Simplistisch Verbond herinneringen op aan: ‘een dik, gebonden boek met heel veel plaatjes … gedurende jaren was het mijn fijnste en leukste boek.’ Dat favoriete jeugdboek was De avonturen van Mop en Strop, dat een tante hem in mei 1946 had toegestuurd. Hij vroeg zich wel af of de stereotiepe portrettering van negers in het boek nog wel door de beugel kon. De negerinnen dragen in het boek namelijk rieten rokjes, negers spreken een vreemde brabbeltaal en zijn ‘zoo pikzwart als glimmend gepoetste schoenen.’ De kijker moest zelf maar uitmaken of hij het echt meende of dat Van het Reve een parodie opvoerde tegen de modieuze opvoeders van toen, die ten strijde trokken tegen de verderfelijke invloed op de ontwikkeling van kinderen door Sjors en Sjimme, Zwarte Piet, Jip en Janneke en vele andere boekfiguren.

Schrijver ‘Gerard Revers’ en illustrator Harry van Kruiningen: een ijzersterk duo.

meteen maar liefst zes dagen per week, van ‘s morgens half zeven tot twaalf uur en van half twee tot zeven uur ‘s avonds. Daarnaast ging hij ook nog naar de avondschool, want hij wilde journalist worden. Vanaf 1907 verschenen onder allerlei pseudoniemen artikelen van zijn hand in Recht door Zee, Orgaan gewijd aan de belangen van de Verdrukten en Miskenden. Ook schreef hij artikelen in De Vrije Textielarbeider. Orgaan van de Landelijke Federatie van Textielarbeiders. Als zeventienjarige secretaris van de SociaalDemocratische Partij haalde hij in 1909 Herman Gorter van de trein toen die Enschede bezocht en raakte onder de indruk van diens werk. Later schreef hij: ‘Ik moest eerst nog wat ouder worden, een heel tijdperk van oorlogen en revoluties doorleven, de uitwerking van de zielskracht van mensen als Gandhi aanschouwen, vóór ik werkelijk zou kunnen beseffen

dat “gevoelsargumenten” in de zin zoals Gorter die hanteerde, tenslotte de belangrijkste, zo niet de enige argumenten zijn die tellen.’ Toen Gerard in 1915 als soldaat in Brabant was gelegerd, stuurde hij zijn eerste stukjes naar De Tribune, een dagblad met een sterk communistisch stempel. Zijn artikelen werden al snel als hoofdartikel

geplaatst, in afwisseling met die van Henriëtte Roland Holst en Herman Gorter. Gerard settelde zich. Op 22 juli 1916 trouwde hij in Almelo met Jannetta Jacoba Doornbusch en het echtpaar ging in Amsterdam wonen. Daar kreeg Gerard een baan bij De Tribune; eerst als manusje-van-alles, maar al snel als vakbekwaam journalist. Het echtpaar raakte bevriend met Jan en Annie Romein uit Amsterdam en andere linkse intellectuelen. Ze waren actieve partijgenoten, maar werden geen dogmatische ‘hardliners’. Van het Reve botste regelmatig met zijn leidinggevenden. Zijn rol als redacteur buitenland van De Tribune werd teruggebracht naar die van verzorger van ‘Het Kinderhoekje’. In die tijd werden de twee zoontjes Karel (1921) en Gerard Kornelis (1923) geboren.

‘Oom Jaap’ en ‘Tante Nel’ Bijna acht jaar lang, van 1922 tot 1930, schreef Van het Reve als ‘Oom Jaap’ wekelijks een stukje voor de kinderpagina van De Tribune. Daarin kregen gebeurtenissen uit het gezinsleven een hoofdrol. In de figuurtjes Jaapje en Jantje zijn duidelijk Karel en Gerard te herkennen. Als ‘Tante Nel’, nam Helena Petronella Stam-

Pseudoniemen Van het Reve schreef niet alleen onder de pseudoniemen Oom Jaap en ‘Gerard Revers’. Toen het boek De avonturen van Mop en Strop een groot succes bleek te zijn, verzocht de uitgever hem ‘een lekker schuin boek’ te schrijven. Daarop kwam hij als George van Buuren in 1931met Marijke de preutsche. Onder het pseudoniem ‘Gerard Vanter’ schreef hij in 1930 De Voorsten, een sterk autobiografische roman, die in 1967 opnieuw werd uitgegeven als Mijn rode jaren. Als ‘Rinko Wiersma’ schreef hij een aantal geschiedkundige werken. Ook gebruikte hij de pseudoniemen ‘Ru Vahé’ en ‘De Uitgeefster’.

9


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 10

10

Moeilijk te vinden boeken De kinderboeken van Gerard van het Reve worden slechts sporadisch aangeboden en dan vlot verkocht voor tachtig tot honderdvijftig euro. Ze zijn wel te vinden in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, maar daar worden ze niet uitgeleend. De avonturen van Mop en Strop, De wonderlijke avonturen van jonkheer Stribbel en ook De apen van mijnheer Pimpermeijer zijn mooi uitgegeven boeken, in royaal formaat en voorzien van veel tekeningen, die prachtig aansluiten op de actie en humor van de verhalen. Zoon Karel heeft niets teveel gezegd over de openingszin van De avonturen van Mop en Strop. Ook de andere boeken zijn een verrassing. Vlot lopende,

Ponsen in de verhaaltjes de versjes voor haar rekening. Meestal gingen de stukjes over de dagelijkse belevenissen van de jongetjes; de spelletjes met het hondje, de zorg voor het zieke poesje, het oplaten van een vlieger, tranen bij de kapper; vertrouwde onderwerpen, zoals die ook een generatie later in Jip en Janneke door Annie M.G. Schmidt werden beschreven. Karel kreeg een hondje toen hij twee jaar oud werd en meteen verscheen daarover een rijmpje in de krant: ‘Jaapje en zijn kleine hond Rennen overal in ‘t rond; Eerst komt Jaapje in een draf, ‘t Hondje er achteraan: woef, waf!’ Op 22 december 1923, kort na de geboorte van Gerard Kornelis schreef Oom Jaap: ‘Een leuke geschiedenis, jongens! Tante Nel heeft een zoontje gekregen. Oom Jaap heeft ook een zoontje gekregen en kleine Jaap heeft een broertje gekregen. Jullie begrijpt wel allemaal dat we er blij mee zijn.’t Is een snoezig klein kereltje zijn vingertjes lijken wel garnaaltjes en hij kan al zulke leelijke gezichten trekken! Nou maar je zult zien, dat wordt nog een grooter rakker dan kleine Jaapje, die heel, heel erg blij is met z’n broertje, dat kun je wel aan hem zien.’ In 1924 kwam Van het Reve naar Twente, nadat daar opnieuw stakingen waren uitgebroken. Door zijn toespraak over de ‘inhaligheid en het onmenselijke’ van de textielfabrikanten werd hij gearresteerd en in Almelo ruim drie weken in preventieve hechtenis genomen. Later belandde hij daarvoor in de gevangenis van Zutphen. Ook die gebeurtenis kreeg aandacht in ‘Het Kinderhoekje’. Jaapje in gesprek met zijn hondje Bas: ‘Zeg Bas, verlang jij, net als ik, naar Pappie... / Vindt jij ‘t ook eng, dat hij is weggegaan... / De buurvrouw zegt, pa zit in

Gerard Kornelis Gerard Kornelis van het Reve (1923-2006) was schrijver en dichter. Er ontstond vaak veel rumoer rond de publicatie van zijn nieuwe, baanbrekende literaire werk. Met Harry Mulisch en Willem Frederik Hermans wordt hij tot de ‘Grote Drie’ van de naoorlogse Nederlandse schrijvers gerekend. Hij vereenvoudigde zijn naam tot Gerard Reve, mede om zich te onderscheiden van zijn schrijvende vader en broer.

pakkende zinnen, verhalen vol humor en met een heerlijke, speelse fantasie en wonderbaarlijke avonturen die zich als vanzelfsprekend ontwikkelen en steeds, na verloop van tijd en wonderlijke gebeurtenissen, goed aflopen. Woordgrapjes, associatief denken, melodieuze invallen, zoals ‘Ze maken hier een heel goed plan Om weg te gaan zoodra het kan’. Oplopende spanning wordt afgewisseld met geruststellende huiselijke zinnen uit de vertrouwde wereld van de doelgroep; ongeveer tienjarige lezertjes. De boeken passen prima in het genre van Dr. Doolittle, Peter Pan, Gullivers reizen en Mijnheer Prikkebeen. Van en over de uitgever van de boeken, Mulder & CO, waar hij in 1931 ook nog het spannende boek De for-

tuinvinder uitgaf, is weinig terug te vinden. Deze uitgeverij stond waarschijnlijk ook bekend als communistisch en daarom werd waarschijnlijk niet onderkend, dat de boeken van ‘Revers’ niets met politieke ideologieën te maken hadden. In de literaire tijdschriften uit die tijd, waarin ook jeugdboeken werden besproken, worden ze wellicht om die reden niet genoemd. Als de schrijver voor een algemene, maatschappelijk geaccepteerde uitgever als Ploegsma, Meulenhoff of Van Goor had gekozen, zou er zeker veel meer aandacht naar zijn werk zijn uitgegaan, maar dat paste natuurlijk totaal niet bij zijn maatschappijvisie.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 11

11

Vergankelijkheid Over de vergankelijkheid van de roem was zoon Gerard Reve zich wel bewust. In 1983 constateerde hij met een zekere nuchterheid: ‘Na mijn dood word ik op de scholen tien jaar vrijwillig gelezen en daarna nog eens tien jaar verplicht. Dan noemen ze een straat naar me. En dan ben ik helemaal vergeten. Niemand weet toch meer wie Tweede van der Helst was?’

de bajes/ In Almelo, dat is hier ver vandaan.// Ze zegt ook: Pappie is een oproerkraaier.../ Hij stookt de Twentsche stakers al maar op! / Hoe kan dat nou, daar heeft-ie toch geen kachel? / En hier heeft hij er houtjes in gestopt...’ Als pa weer vrij is klaagt hij: ‘Nou het was er erg saai en vervelend en het is Oom Jaap wel een beetje tegengevallen. Hij dacht toen ze hem oppakten, dat hij wel diep in een onderaardsche kerker zou worden opgesloten. Maar dat is niks, zei Oom Jaap bij zichzelf, misschien is er wel een rat en dan ga ik die fijn tam maken net als je in boeken leest. Maar och heden, het is in de gevangenis niet half zo gezellig-griezelig als je je voorstelt.’ De lieve en onderkoeld humoristische verhaaltjes lieten zich blijkbaar moeilijk rijmen met het karakter van een communistische krant in die tijd. Hoe dan ook: Van het Reve werd tijdens een van de vele zuiveringen bij De Tribune op straat gezet. ‘Omstreeks 1930 werd mijn vader ontslagen als redacteur van het communistische dagblad De Tribune’, schreef zoon Karel daarover later in Achteraf (Van Oorschot 1999). ‘Hij probeerde toen door het schrijven van boeken aan de kost te komen. Hij was bevriend met de schilder Harry van Kruiningen (pseudoniem van Henri Adelbert Janssen) , met wie hij samen een kinderboek maakte: de tekst was van “Gerard Revers”, de illustraties waren van Harry van Kruiningen. Het boek heette De avonturen van Mop en Strop en begon met de zin: “Toen Mop en Strop het schoolgaan begon te vervelen, besloten ze bij een baas in de leer te gaan.” Geen slechte zin. Hij zou bij Elsschot kunnen staan. Als negenjarige maakte ik de ontstaansgeschiedenis van het boek mee. Een van de avonturen van Mop en Strop was de ontmoeting met een soort struisvogel, die voor de aardigheid door de twee jongens helemaal kaalgeplukt werd. Iemand (uitgever Mulder?) heeft toen bezwaar aangetekend tegen dat barbaarse kaalplukken, waarop dit avontuur werd teruggebracht tot een ontmoeting met “een adelaar”, die door onbekenden (hij “had zeker ruzie gehad”) helemaal kaal geplukt was. Toen hij Mop en Strop ontmoette, “ging hij met grote stappen de woestijn in, want hij

Karel Karel van het Reve (1921-1999) was hoogleraar in de Slavische letterkunde aan de Rijksuniversiteit van Leiden en vertaler van veel Russische literatuur. Hij werd zeer gewaardeerd om zijn essays over uiteenlopende onderwerpen en wist met zijn uitgesproken meningen menig literatuurwetenschapper tegen zich in het harnas te jagen.

een vreemde snoeshaan, op zijn tochten door de lucht, in het land van de vetganzen en de Chinezen vergezeld door een wonderlijk duo: Karel, een dichtende zebra, en een hondje met de naam Bas. In De apen van mijnheer Pimpermeijer (1932) adopteren de Heer en Mevrouw Pimpermeijer drie jonge apen, die leren spreken en als mensenkinderen worden opgevoed. De ‘jongens’ halen op school en bij hun baas veel streken uit en belanden per ongeluk bij Jonkheer Stribbel in Oempama. Hun ‘ouders’ komen hen weer ophalen.

Na Jaapje en Jantje

schaamde zich voor de andere vogels, omdat hij zo kaal was.” Het boek moet in 1930 verschenen zijn. Sommige tekeningen zijn door Harry gesigneerd en van het jaartal 1930 voorzien. Op een van de tekeningen hangt een kalender aan de muur met de datum 14 december 1929 – de zesde verjaardag van mijn broer Gerard.’ Net als in de populaire strip Max und Moritz uit 1865, van Wilhelm Busch, koos ‘Gerard Revers’ als hoofdfiguren twee kwajongens, die door klunzig gedrag steeds weer in moeilijkheden komen en zich daar ook weer uit redden. Waarschijnlijk vond vader Van het Reve het leuk voor de twee broertjes Karel en Gerard om twee kwajongens een hoofdrol te laten spelen in de avonturen die hij bedacht. Dat hij daarin slaagde, is aannemelijk, want Gerard had de boeken van zijn vader zelfs op zijn verlanglijstje staan. Ook in de jongensboeken die hij daarna schreef is er sprake van twee hoofdfiguren. In De wonderlijke avonturen van jonkheer Stribbel (1931) wordt de jonkheer,

Al vanaf 1933 verzette Van het Reve zich tegen het nationaal socialisme. In 1941 werd hij gearresteerd. Daarna zat hij op veel plaatsen ondergedoken en nam hij actief deel aan het verzet. In 1944 en 1945 schreef hij, opgesloten in een kamertje in Rotterdam, voor het illegale Parool. Na de oorlog ging hij weer naar Enschede om daar als hoofdredacteur de Enschedese en Almelose editie van het Parool vakmatig ‘op poten te zetten’. Na zijn terugkeer naar Amsterdam werkte hij op de redactie buitenland. In 1958 brak Van het Reve met de Communistische Partij Nederland. Maar hij behield zijn geloof in een betere wereld en stemde daarom op de Kabouterpartij, die opkwam voor de minst betaalden. In 1965 beëindigde hij, inmiddels 73 jaar oud, zijn carrière als schrijver met een boek voor jongens. Het verloren vuur. Een verhaal van jagende holbewoners in het stenen tijdperk. In het verhaal ontdekt een groep holbewoners bij het naderen van een ijstijd hoe ze zelf met stenen vuur kunnen maken, waardoor ze in barre omstandigheden kunnen overleven. Het boek is voorzien van een opdracht: ‘Voor David van het Reve, aan wie dit verhaal reeds werd verteld, toen hij nog een kleine jongen was.’ David is de zoon van Karel van het Reve. In 1973 werd Gerardus Johannes Marinus van het Reve opgenomen in sanatorium Hooglaren te Laren, waar hij op 18 februari 1975 overleed. I Bronnen: Aarts’ letterkundige almanak voor het Gerard Vanter-jaar, 1992. Nop Maas. Kleine Bolsjewieken. Amsterdam (Veen 1999).


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 12

12

Honderd jaar onderwij De Smithoek in Den Ham Op zaterdag 1 juni 1912 ging ‘op een terrein gelegen aan de klinkerweg Vriezenveen-Ommen, in de kom der Gemeente Den Ham’ een klein schooltje van start: de Hervormde School/De Smithoek. Precies honderd jaar later werd de nieuwe basisschool De Smithoek opgeleverd, onderdeel van een Brede School. Aanleiding voor een jubileumboek over honderd jaar onderwijs op een dorpsschool en wat daaraan vooraf ging. n 1696 was er in het markeboek van Den Ham voor het eerst sprake van een dorpsschool. Kort daarna waren Berent Wijchers en Derk te Nienhuys schoolmeesters in een oud éénklassig schooltje, dat dreigde om te vallen. Deze school stond dichtbij de kerk en de pastorie. De koster was onderwijzer, maar vaak ook nog voorzanger, doodgraver, nieuwslezer, kerkschoonmaker, klokkenluider en boer. In 1767 kwam Pieter Hoefman als koster/onderwijzer. Met zijn komst volgde een periode van 114 jaar lesgeven door een Hoefman. Deze familie leverde dus een wel heel bijzondere bijdrage aan het onderwijs in Den Ham. Pieters opvolger Adolf Hoefman had een goede reputatie. De schoolopziener roemde hem zeer in 1811. ‘Hij geniet iedere achting. De school in Den Ham behoort tot de allerbeste. Meermalen heb ik mijn bevreemding niet kunnen verbergen wanneer ik de edele

I

De klas van Ina van der Vegt (geboren in 1962).

Hoefman tussen de 250 tot 325 kinderen in een ongeschikt locaal in alle opzichten voldoende en zeer doelmatig onderwijs zag geven en de grote kunst zag beoefenen om de verwonderde orde onder zoveel kinderen te bewaren zonder plak of stok of enig tuchtwapen.’ De schoolinspecteur rapporteerde in 1833 dat Den Ham de beste school was in het vijfde district met in totaal 39 scholen. Op zeer doelmatige en haast volmaakte wijze leerde meester Hoefman de letterklanken. Taalkundige ontleding werd ook beoefend en er werden godsdienstige liederen gezongen, tweestemmig.

Andere scholen Andere scholen vóór 1912 waren de Linderschool en de in 1907 geopende (gereformeerde) School met den Bijbel. Kinderen uit Den Ham maakten ook gebruik van de school in Egede, binnen de Gemeente Hellendoorn, dat kerkelijk behoorde tot Den Ham. De Gemeente Hellendoorn verzocht de gemeente Den Ham de hulponderwijzer te betalen, omdat de meeste kinderen afkomstig waren uit het binnen Den Ham gelegen Meer. De Gemeente Den Ham weigerde de jaarlijkse

De Hervormde School te Den Ham, een baken in het dorp.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 13

13

door Jan van der Kolk

ijs op een dorpsschool De klas van Sanne Scholten (geboren in 2006).

kosten van twaalf gulden per kind te betalen. De gemeente Hellendoorn maakte daarop een lijst met namen van kinderen, die nu niet meer welkom waren en voortaan maar naar de dorpsschool in Den Ham moesten.

De basis gelegd De hervormde school in Den Ham kwam tot stand na mislukte pogingen om samen met de gereformeerden een christelijke school te stichten. In de hervormde kerkenraadsvergadering van 5 november 1908 werd gesproken ‘over de vraag of het wenschelijk en mogelijk zijn zou om te komen tot de oprichting eener Christelijke, Hervormde school’. Dit leidde in 1909 allereerst tot de oprichting van de ‘Vereeniging tot stichting en instandhouding van scholen met den Bijbel te den Ham (Overijssel)’. Twee jaar later stelde de kerkvoogdij een stuk grond beschikbaar ‘aan den nu verharden weg door den Smithoek om daarop te bouwen een school met onderwijzerswoning en tuin. Na mondelinge toelichting van dominee Holland werd na eenige besprekingen besloten aan dit verzoek te voldoen.’ De basis voor de school was gelegd! I

Freek Miskotte (geboren in 1938) in 1948.

Over het boek en honderd jaar onderwijs Na de voorgeschiedenis wordt het verhaal over ‘100 jaar onderwijs in De Smithoek’ verteld aan de hand van een tijdbalk met bij ieder jaar een korte tekst. Over 1934: ‘Marie van Bruggen, dochter van de hoofdmeester, gaf handwerkles. Juf Wesseldijk kreeg bij haar afscheid vanwege haar huwelijk met meester Van Bruggen jr. een geldbedrag van fl. 14. Juf Hombrink volgde haar op.’ De jubileumjaren 1937, 1952, 1962 en 2011-2012 werden uitgelicht. Een groot deel van het boek bestaat uit herinneringen van oud-leerlingen. Eén van hen was Dini (Schinkel-)Jansen, in 1943 geboren in boerderij ‘Porcus’, pal tegenover de school. Ze ging niet alleen als leerlinge naar de school, maar gaf er ook meer dan veertig jaar les. Na haar afscheid op 65-jarige leeftijd bleef ze de school trouw als vrijwilligster en ondersteunde ze leeszwakke kinderen. Bij de start van het jubileumjaar werd ze uitgeroepen tot ‘Ere-Smithoeker’ Een bijzonder droevige gebeurtenis, waarbij oud-leerlingen van de school betrokken waren, deed zich voor op 11 juni 1955 toen een bus met 43 koorleden en vijf begeleiders in de buurt van Osnabrück in brand vloog. Twee kinderen vonden direct de dood, twee andere overleden nadien aan de brandwonden. ‘Weken, maanden daarna’, herinnert Cor Snel, zoon van dirigent meester Snel, zich, ‘werden nog veel (zwaar)gewonden leden van het koor in Duitse ziekenhuizen verpleegd. Ouders uit Den Ham mochten logeren bij leden van de Reformierte Gemeinde.’ Na de herinneringen van de leerlingen volgen hoofdstukken over honderd jaar onderwijs in beweging en De Smithoek als ‘betrouwbare BASis voor de toekomst’. In dat laatste hoofdstuk gaat het over het ‘Bouwen aan een Adaptieve School’, met lesstof passend bij ieder kind, op een eigen manier en in een eigen tempo. Zo biedt het door Jan van der Kolk geschreven en samengestelde 100 jaar onderwijs in de Smithoek. Van lei tot tablet op 120, door Karin Luttenberg van Studio Buskruit zeer smaakvol vormgegeven, pagina’s een fraaie en fascinerende staalkaart van een eeuw onderwijs én een eeuw Den Ham. Tegelijkertijd is het boek exemplarisch, waardoor het ook voor een breder publiek interessant is, wat nog eens wordt versterkt door de originele opzet en uitvoering. Het boek is vanaf 4 september 2012 voor € 12,50 in Den Ham verkrijgbaar bij: Readshop Pas, Brink 5-6 en VVV Den Ham, Grotestraat 4.

(Redactie MijnStadMijnDorp)

'Ere-Smithoeker’ Dini (Schinkel-)Jansen (geboren in 1943) kwam ter wereld pal tegenóver de school, zát op de school, gaf lés op de school en was vrijwílligster op de school!

Herman Dankelman (geboren in 1938).


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 14

14

door Wim Coster

Joodse werkkampen in Staphorst en Rouveen Vanaf begin 1942 werden vanuit het gehele land duizenden joodse mannen naar zogeheten werkverruimingskampen in de noordelijke en oostelijke provincies gestuurd. Daar moesten zij vooral ontginningswerkzaamheden verrichten. Om het werk ging het echter niet, zo bleek. Hun verblijf maakte deel uit van het streven van de Duitsers om alle Joden in Nederland te verzamelen, te deporteren en te vernietigen. Tien van de kampen lagen binnen Overijssel. Over de in totaal ongeveer veertig werkkampen, voor de meeste mannen het voorportaal van de hel, was tot voor kort weinig bekend. Eén ervan, Kamp Conrad, was gelegen aan het gelijknamige kanaal van Rouveen naar Zwartsluis. De laatste jaren is hiernaar veel onderzoek gedaan, wat resulteerde in diverse educatieve projecten en tentoonstellingen. Op 3 oktober 2012 verschijnt bij de IJsselacademie een boek over de geschiedenis van dit kamp en zijn bewoners. uteur van Dwangarbeid in Staphorst is GertJan Westhoff, onderwijzer aan de Prins Mauritsschool in Staphorst, die over het onderwerp ook onderzoek deed in het kader van zijn studie geschiedenis. Met leerlingen van groep 7 startte hij in 2008 een klassenproject waarbij zij hun grootouders of buren bevroegen over de drie joodse werkkampen – Conrad, Beugelen en het Wijde Gat – binnen de gemeente. Zo kon, in zijn woorden, informatie worden opgezogen ‘vanuit de haarvaten van de Staphorster samenleving.’

A

Dichtbij huis De gesprekken leverden een schat aan verhalen op die nog nooit waren verteld of opgetekend. ‘De Holocaust blijkt wel heel dicht bij’, aldus Westhoff. ‘Eigen familie weet als ooggetuige van de eerste stappen in de wegvoering van deze joodse mannen.’ Met werkstukken, foto’s, een kadasterkaart en een maquette van Kamp Conrad werd het onderwerp in de klas concreet gemaakt. Hoog op de boekenplank torende een stapel oude reiskoffers en achter in de klas verrees een barak van 2 x 4 meter.

De leerlingen verwerkten, met medewerking van Kunst en Cultuur Overijssel, hun materiaal tot een aansprekende expositie rond thema’s als het ontstaan van de werkkampen – ook in andere plaatsen in het land – de herkomst van de bewoners, het werk en de deportatie. Tijdens de voorbereidingen kwam zelfs Joodse mannen, vermoedelijk allemaal uit Assen, in Kamp Conrad in Rouveen. Achter, van links naar rechts: onbekend, B. Levie, S. van Oosten, M. Roos, onbekend, onbekend, H. Elshof. Voor van links naar rechts F. Cohen, onbekend, Stern (?), onbekend, Stern.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 15

15

Leerlingen van de Prins Mauritsschool uit Staphorst, poserend bij de expositie in het Historisch Centrum Overijssel in 2009.

een originele kast uit Kamp Conrad tevoorschijn. De expositie was eerst te zien in het gebouw van de plaatselijke historische vereniging en daarna in het Historisch Centrum Overijssel en het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Heel bijzonder was het contact met de voormalige Amsterdammer Coenraad Rood, die na zijn verblijf van april tot oktober 1942 in het werkkamp aan de Conrad negen concentratiekampen overleefde. Vanuit Amerika beantwoordde Rood per mail vragen die hem werden voorgelegd en ook begon hij op bijna negentigjarige leeftijd nog aan skype en de webcam. Van de gesprekken met Rood, die in oktober 2011 overleed, waren tijdens de expositie delen te zien. Voor Westhoff vormden de resultaten van al het werk aanleiding om door te gaan met het onderwerp van de joodse werkkampen en daarover een boek te gaan schrijven.

Een nieuw boek Het boek handelt niet alleen over de joodse werkkampen in Staphorst en Rouveen. Andere plaatsen worden eveneens bij het verhaal betrokken. Ook wordt geschetst hoe de werkkampen langzaam van karakter veranderden. Aanvankelijk lag de leiding vooral in Nederlandse handen. Nadat de nazi’s begin 1942 definitief hadden besloten tot deportatie en vernietiging van alle Joden, kregen de kampen een meer Duits karakter en werd het regime zwaarder. De rantsoenen werden kleiner, de lonen gingen omlaag, verlof en bezoek werden beperkt. Op de brieven kwam cenCoenraad Rood met kampjas op en kampnummer in zijn arm.

suur en straffen werden vaker uitgevoerd. De eerste deportaties naar kamp Westerbork – en vervolgens naar Oost-Europa – zorgden voor toenemende onzekerheid en angst onder de bewoners van de werkkampen. Sommigen van hen namen brutaalweg de benen, anderen meldden zich vrijwillig voor transport naar Westerbork; hopend op een weerzien met hun familie. De opengevallen plaatsen werden opgevuld met nieuwe arbeidskrachten, die vaak nog minder geschikt waren voor het werk. Kamp Conrad kreeg eind juli 1942 aanvulling vanuit Staphorst, Steenwijk en Zwartsluis. Uit de laatste plaats bijvoorbeeld kwamen de rijwielhersteller Salomon Brest en de gebroeders Jacob en Wolf Aronius, beiden manufacturiers. Geen van drieën zouden zij de oorlog overleven. Gaandeweg werden de omstandigheden in de kampen slechter. Rond eind juli moesten de beheerders een speciale opleiding volgen in het beruchte strafkamp Erica in Ommen. Ze kregen daarna de titel van ‘commandant’ en moesten veel harder gaan optreden. Voortaan vonden de exercities en de appèls plaats onder Duitse bevelen en werd het toezicht van de bezetter veel strenger. Alle deze acties maakten deel uit van één groot vooropgezet plan. Op vrijdagmiddag 2 oktober 1942 verscheen in alle kampen de Ordnungspolizei en steeds kregen de bewoners hetzelfde verhaal te horen: de kazernes waren vol en daarom moesten Duitse soldaten de nacht doorbrengen in het betreffende kamp. De Joden mochten hun barakken niet verlaten. In de vroege ochtend van 3 oktober – in 1942 de dag van Jom Kipoer of Grote Verzoendag, de heiligste dag van het joodse jaar, waarop God beslist over het lot van de mensen in het komende jaar – werden de joodse mannen van al deze werkkampen in colonnes afgevoerd naar Westerbork. De dood tegemoet. I

Joodse werkkampen krijgen een gezicht Sinds 2002 houdt het Herinneringscentrum Kamp Westerbork zich intensief bezig met de geschiedenis van de joodse werkkampen in Nederland en hun bewoners. In de afgelopen tien jaar zijn er exposities gemaakt, artikelen geschreven en lezingen gehouden. Ook werd de website www.joodsewerkkampen.nl online geplaatst. Er blijft echter nog een doelstelling over. Namelijk het markeren van de plekken die nog niet aangeduid zijn. Gekozen is voor een stilistische vorm om de herinnering aan de geschiedenis van deze historische plekken een gezicht te geven. Een ontwerp-monument en een infopaneel zijn reeds gemaakt. Begin oktober 2012 – zeventig jaar, nadat een grote groep Joden vanuit deze kampen werd gedeporteerd – zal het eerste van de ruim vijfentwintig beoogde gedenktekens worden geplaatst. Zo is althans de bedoeling. Voorwaarde is wel dat het geheel financieel en logistiek voldoende wordt ondersteund door de betreffende gemeentes en bovendien door bedrijven, eigenaren, instellingen en, niet in de laatste plaats, dat ook de plaatselijke bevolking eraan meewerkt.

Onderzoek naar de werkkampen Op basis van foto’s, getuigenverklaringen en geschreven bronnen kan met zekerheid worden vastgesteld dat zich in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Gelderland 38 kampen bevonden. Er bestaat niet alleen onduidelijkheid over het exacte aantal joodse werkkampen, maar ook ontbreekt vaak de kennis over de juiste locatie, het aantal dwangarbeiders per kamp en wanneer de kampen werden bewoond door joodse dwangarbeiders. Over met name enkele Overijsselse kampen verschenen boeken. In 1999 verschenen de brieven uit Molengoot van dwangarbeider Flip Slier, in 2003 kwam een boek uit over Twilhaar en in 2005 over Balderhaar en Kloosterhaar. In 2003 verscheen een 365 pagina’s tellend overzichtswerk van Niek van der Oord. Herinneringscentrum Westerbork opende de site www.joodsewerkkampen.nl.

< Een kast uit Kamp Conrad, die jarenlang in een varkensstal stond en tijdens de voorbereidingen voor de expositie werd teruggevonden.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 16

door Jos Mooijweer Aan de Blokzijlse Weg, van Blokzijl naar Steenwijk, ligt de buurschap Muggenbeet. De meeste mensen rijden er achteloos aan voorbij. Een bordje langs de weg, dat uitnodigt om een stop te maken in cafébistro Geertien, maakt de weggebruiker er opmerkzaam op dat tussen het riet en de bosschages huizen verscholen moeten liggen. Als je goed kijkt zie je ze ook. Het buurtje telt twaalf huizen. De openstelling van de provinciale weg van Blokzijl naar Steenwijk in 1951 heeft Muggenbeet uit zijn isolement verlost. Daarvóór ging alle vervoer per voet, later ook per fiets, maar vooral per boot.

Armenzorg en nabuurschap De Armvoogdij Muggenbeet ier eeuwen geleden lag Muggenbeet allerminst geïsoleerd en waren de omstandigheden hier volstrekt anders. Door de opkomst van de vervening in het Land van Vollenhove en de aanleg van vaarwegen voor de afvoer van turf via de sluis van Blokzijl was de buurschap aan een knooppunt van vaarwegen komen te liggen. Men kon zo volop profiteren van de opbloeiende turfhandel. De buurschap telde op het hoogtepunt zo’n tweehonderd inwoners, die voor het merendeel hun inkomen verdienden met werkzaamheden in de turfgraverijen. Vaak werd dit gecombineerd met het houden van wat melkvee, visvangst en het snijden van riet in de winter.

V

Gericht op Blokzijl Aanvankelijk viel het gebied onder de kerk van Scheerwolde, maar deze middeleeuwse parochie was door vernatting en ontgraving geleidelijk aan ontvolkt geraakt. Het gelijknamige schoutambt en kerspel werden daarom aan het einde van de zestiende eeuw opgeheven en gevoegd bij de kerk en het gebied van Steenwijkerwold. Intussen was er rondom de Grote Zijl (Blokzijl), waar de uit het achterland aangevoerde turf in zeeschepen werd overgeladen, een nederzetting gegroeid die een eigen kerkgemeente ging vormen. Met de nieuwe kerk van Blokzijl was er voor de Muggenbeters een aantrekkelijk alternatief gekomen voor de bezwaarlijke kerkgang naar Steenwijkerwold – het scheelde anderhalf uur lopen! Boven: gezicht in buurschap Muggenbeet in 1976.

De praktische oriëntatie op Blokzijl, maar tegelijkertijd de niet verbroken formele binding met Steenwijkerwold, maakte de armenzorg tot een probleem: wie was verantwoordelijk voor de ‘onderstand’ in Muggenbeet: de diaconie van de kerk van Blokzijl of die van Steenwijkerwold? In 1681 beslisten de Staten van Overijssel dat de buurschap de armen zelf diende te verzorgen. Hiervoor mochten de Muggenbeters inkomsten gebruiken uit collectes onder de eigen bevolking en de inning van het zogenoemde oortjesgeld (belasting op verkoop van onroerend goed en dergelijke) in hun buurschap. Doordat Muggenbeet de financiële verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van de eigen armen had gekregen, moest er het een en ander aan organisatie worden opgezet om de toegewezen geldmiddelen te vergaren en deze vervolgens in een boekhouding te verantwoorden. Op deze manier kwam de Armvoogdij Muggenbeet tot stand. De aanwijzing door de Staten voldeed goed, totdat de buurschap door een brand en uitbraak van veepest kort na het midden van de achttiende eeuw in een penibele financiële situatie terechtkwam. De inkomsten waren niet meer toereikend om de eigen noden te kunnen lenigen. De Muggenbeters zagen zich gedwongen voor extra hulp aan te kloppen bij het Blokzijlse diaconie-weeshuis. In 1676 waren daar de buidels van diaconie en weeshuis met elkaar verenigd en onder gedeelde leiding van kerk en plaatselijk bestuur gebracht. Na het verstrekken van enkele jaren noodhulp werd het diaconie-weeshuis in 1761 door de

Staten verantwoordelijk gemaakt voor de armenzorg in de Muggenbeetse ‘buitengemeente’. Blijkbaar had men zoveel vertrouwen in deze constructie dat de Armvoogdij in 1771 met haar hele hebben en houden overging naar de Blokzijlse organisatie. Daarbij werd de volgende afspraak gemaakt: in ruil voor het aanzuiveren van de tekorten die zich in Muggenbeet zouden voordoen, kreeg het diaconieweeshuis de batige saldi van de jaarrekeningen van de Armvoogdij overgedragen. De Armvoogdij bleef zelf de bedeling doen, maar de armvoogd-boekhouder moest zijn jaarrekening ter goedkeuring voorleggen aan het diaconie-weeshuis. Een voorstel voor een nieuw te benoemen armvoogd werd pas aangenomen als Blokzijl ermee kon instemmen.

Op weg naar zelfstandigheid De verbintenis tussen de twee organisaties was uit nood geboren en werd nooit hartelijk. Toen vanaf de jaren zestig in de negentiende eeuw de financiën van Muggenbeet dusdanig solide waren dat er vrijwel altijd voldoende geld binnenkwam om de bedeling te kunnen doen, groeide het zelfvertrouwen en ook de behoefte zich onafhankelijker van Blokzijl op te stellen. Daarin speelde mee dat de Muggenbeters zich door het diaconie-weeshuisbestuur met neerbuigendheid en als tweederangs lidmaten behandeld voelden, ondanks hun veelvuldige kasstortingen. Zo werd de opname van Muggenbeetse kinderen in het weeshuis – al vanaf 1681 een heikel punt in de onderlinge verhoudingen – nooit een vanzelfsprekendheid. Toen het bestuur in 1871 opnieuw moeilijk deed over de plaatsing van een weeskind vroeg de Armvoogdij zich openlijk af of het tijd werd om zich los te maken


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 17

17

Om de paperassen en spullen in op te bergen maakte R. van Sluis in 1935 een kist voor de Armvoogdij, kosten fl. 5,10. Op het deksel is in lettervormen van die tijd de naam van de organisatie geschilderd. De kist is nog steeds in gebruik.

Collectebus van de Armvoogdij. In de jaarrekening van 1886 worden 22 1/2 cent aan kosten voor het laten maken van ‘twee armbussen’ verantwoord. Mogelijk betrof dit een reparatie aan deze bus.

van Blokzijl. Vooralsnog lukte het om de armvoogden van dit idee af te brengen. Maar de weigering in 1904 mee te werken aan de bekostiging van doktershulp voor de zieke vrouw van Marten Hollander was de druppel die de emmer deed overlopen. Geschrokken van de felle reactie die de houding van het Blokzijlse bestuur in de Muggenbeetse gemeenschap teweeg had gebracht, ondernam de kerkenraad onder leiding van de predikant een bemiddelingspoging om de gemoederen tot bedaren te brengen. Dit leek te slagen, maar mislukte alsnog toen armvoogd-boekhouder K. ter Heide weigerde nog langer rekening en verantwoording aan Blokzijl af te leggen. Deze opstandigheid ontaardde in een geschil over schulden en tegoeden. Een breuk volgde in 1906 en de Armvoogdij Muggenbeet ging verder als een zelfstandige instelling voor weldadigheid.

Bijstandswet volgde in 1965. Het Rijk had hiermee de zorgplicht voor alle mensen zonder inkomen overgenomen. De Armvoogdij verzette de bakens en maakte de omslag van armenzorg naar welzijnsbevordering. Ze bleef hierin zo dicht mogelijk bij haar oorspronkelijke taak en op een zinvolle manier maatschappelijk betrokken. De eerste stap buiten de vertrouwde bedeling werd gezet in 1907. Terwijl de Armvoogdij nog één persoon op de bedelingslijst had staan, werd ze vaste donateur (later tevens lid) van het Groene Kruis in Blokzijl. Geleid door twee armvoogden en gesteund door de leden, wist de Armvoogdij deze nieuwe rol met succes te vervullen. Een nogal hooghartige en tegelijkertijd typerende voorspelling van de Blokzijlse kerkenraad dat Muggenbeet ‘op zekeren dag wel weer bij Bl[okzijl] om ondersteuning zou aankloppen’, was niet uitgekomen.

De bakens verzet De vraag hierna was of de eigen middelen in de toekomst toereikend zouden zijn om de armenzorg helemaal voor eigen rekening te nemen, oftewel kon Muggenbeet zonder steun van Blokzijl? Veel geld en goed had de Armvoogdij niet, maar ze ging hier met gezond boerenverstand mee om: praktisch, sober en voorzichtig. Nadat de kasverbinding met Blokzijl was verbroken kon ze naar eigen inzicht gaan sparen en investeren. De Armvoogdij kon de oorzaken van armoede niet wegnemen; daarvoor ontbrak het haar aan macht en middelen. Gelukkig keek de overheid niet meer zo werkeloos toe als vroeger. Deze ondernam actie in tijden van recessie, crisis, rampen en oorlog om een armoedeval van de bevolking te vermijden en te bestrijden. Maar de effecten van economische malaise, ziekte en weerscalamiteiten druppelden of plensden uiteindelijk toch neer in de lokale en menselijke kring van buurschap en huisgezin. Hier was de Armvoogdij aan zet. Met onderstand kon zij voorkomen dat mensen kopje onder gingen. Sinds de overheid zich verantwoordelijker was gaan gedragen voor mensen die tussen de wal en het schip van de samenleving waren gevallen, hoefde de Armvoogdij minder vaak haar reddingsboei uit te werpen. Achtereenvolgens werden in 1957 de Algemene Ouderdoms Wet en twee jaar later de Algemene Weduwen en Wezen Wet aangenomen. De

Continuïteit gered Een eeuw later was de continuïteit van de Armvoogdij toch in serieus gevaar. De zittende armvoogden moesten door gebrek aan leden keer op keer worden herbenoemd. Ontkerkelijking en ontvolking van Muggenbeet gingen de organisatie parten spelen. De buurschap liep leeg en het lidmaatschap van de Armvoogdij was voorbehouden aan mannelijke lidmaten van de Nederlandse Hervormde kerk. Dit maakten dat sinds 1978 twee leden, die tevens armvoogden waren, de organisatie draaiende moesten houden. De problematiek van opvolging en draagvlak noopte tot een grondige bezinning op de organisatie. Met zusterorganisatie Armvoogdij van Scheerwolde werden gesprekken geopend om de mogelijkheid van een fusie te verkennen. Maar het lukte niet om tot overeenstemming te komen. Hierop werd in 2009 de Armvoogdij omgezet in een vereniging. Om het draagvlak van de organisatie te vergroten is het lidmaatschap opengesteld voor leden van de Protestantse Kerk in Nederland , vrouwen en oudinwoners van Muggenbeet. Het ledenbestand sprong door deze statutaire aanpassing omhoog van twee naar acht leden. De Armvoogdij doet haar nuttig werk voor de gemeenschap intussen meer dan driehonderd jaar. Veel ruchtbaarheid geeft zij daar zelf niet aan. Dat

Boek over Armvoogdij Muggenbeet Op 6 oktober 2012 komt bij de IJsselacademie een boek uit van Jos Mooijweer over de geschiedenis van de Armvoogdij Muggenbeet. De presentatie vindt plaats in het gemeentehuis van Steenwijkerland en maakt deel uit van het programma van de Landelijke Archievendag, dat dit jaar als thema heeft Arm en Rijk. Tegelijkertijd zal het waardevolle archief van de Armvoogdij aan het Gemeentearchief van Steenwijkerland in bewaring worden gegeven. Hierna is het boekje bij de IJsselacademie verkrijgbaar. De prijs wordt nog bekendgemaakt.

past nog helemaal in de oude traditie en rol, toen bedeling in stilte werd uitgevoerd. Jammer is het misschien wel dat door leegloop van de buurschap – er wonen minder dan dertig mensen – de jaarlijkse donaties uit haar bescheiden fonds niet meer terecht kunnen komen in Muggenbeet zelf, domweg omdat daar op dit moment geen eigen doelen en organisaties meer zijn. I

‘Mugghebeet’ aan het ‘Muggebeeter Dyp’, in het vaarwegennet rondom Blokzijl. Kaart, getekend door Gijsbert Sasse in 1639. Een kaart uit het Stadsarchief Zwolle.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 18

18

(Onder) Godfried en Lucie van Voorst tot Voorst, elf en negen jaar oud, in hun ‘muildierwagen’, met daarvoor ‘Moortje’ en de koetsier, vanwege zijn bakkebaarden ‘mooie Kees’ geheten. In september 1897 aan de Potgieterssingel in Zwolle.

door Wim Coster

Twee eeuwen Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst Op en rond het landgoed Den Alerdinck (II) te Laag Zuthem In de geschiedenis van Overijssel komen de namen van de families van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst regelmatig voorbij: als bestuurders op tal van terreinen, als bezitters en bewoners van belangrijke goederen, als beheerders van land en landschap. Ook hun activiteiten in relatie tot de rooms-katholieke kerk en het Koninklijk Huis vallen in het oog. De beide families geraakten in 1875 aan elkaar verwant. De naam Van Voorst tot Voorst is sindsdien verbonden met het landgoed dat in 1797 in bezit was gekomen van B.J. van Sonsbeeck. In 1868 kreeg het de naam Den Alerdinck II. Ook het verzekeringsbedrijf van de 'Overijsselsche van 1809', dat B.J. van Sonsbeeck in 1809 had opgericht, kwam in handen van de familie Van Voorst tot Voorst. De havezate Den Alerdinck ging in 1868 over in andere handen en is sindsdien nog enkele keren van eigenaar gewisseld.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 19

19

Mr. Herman van Sonsbeeck (1796-1865).

n 1797 kocht Bernardus Josephus van Sonsbeeck ‘het goed den Alerdinck met ‘t Boeren Erve losse landerijen, bomen en verdere houtgewaschen’ voor de prijs van 16.125 gulden van ‘de erfgenamen Voërst’, dat wil zeggen D.F. van Voorst tot Bergentheim. Het goed Den Alerdinck, waarvan de eerste vermelding dateert van vóór 1427, kwam in 1819 door een wijziging van de gemeentegrens binnen Heino te liggen. Na de dood van Bernardus Josephus, controleur der directe belastingen te Zwolle, vererfde het landgoed met de havezate in 1858 op zijn enige zoon mr. Herman van Sonsbeeck. Na diens dood kwamen de bezittingen in 1865 in handen van mr. Bernard Jozef Balthasar van Sonsbeeck. Zo vererfde het goed in drie achtereenvolgende generaties van vader op zoon.

I

Den Alerdinck II De havezate Den Alerdinck werd met een klein gedeelte van de bijbehorende landerijen in 1868 verkocht aan Coenraad Willem baron van Dedem te Zwolle. Het grootste deel van het landgoed evenwel, ongeveer 160 hectare, bleef in handen van de familie Van Sonsbeeck en kreeg de naam Den Alerdinck (II). Dit gedeelte kwam in 1875 aan een dochter van B.J.B: Pauline Frederique Elisabeth Marie van Sonsbeeck. Pauline huwde in datzelfde jaar met Joan Maria baron van Voorst tot Voorst, die het beheer van de bezittingen van zijn vrouw ter hand nam. In 1939 ging het landgoed over naar hun jongste zoon mr. Godfried Roderic baron van Voorst tot Voorst, die in 1967 overleed. Daarna was er tot 1979 sprake van een onverdeelde boedel en werd het landgoed beheerd door een rentmeesterskantoor. Bij de verdeling van verschillende grondbezittingen tussen de dochter en de beide zoons van G.R. verkreeg de oudste zoon, Roderic Paul Marie baron van Voorst tot Voorst, 106 hectare grond en vijf pachtboerderijen op Den Alerdinck II. Het werd in 1970 hergerangschikt onder de Natuurschoonwet. Door enkele uitbreidingen is het landgoed thans 120 hectare groot en telt het zeven boerderijen: Ganzepan Hoeve, Roderic’s Hoeve, Pauline’s Hoeve, Joan’s Hoeve, Godfried’s Hoeve, Kolkhof Hoeve en Eileuver Hoeve. De voormalige woning ‘t Solenspijker wordt binnenkort herbouwd. Om verdere versnippering van zijn bezit te voorko-

men, richtte R.P.M. baron van Voorst tot Voorst in 1987 de B.V. Landgoed Den Alerdinck II op, met als statutaire hoofddoelstelling: duurzame instandhouding. De aandelen werden verdeeld onder zijn drie kinderen. Anno 2012 wordt de directie van de besloten vennootschap gevoerd door de dochter Marie-Pauline Sophie Hooft Graafland en haar beide broers Godfried Roderic Marie en Seger Emmanuel, vertegenwoordigers van de vierde generatie Van Voorst tot Voorst op Den Alerdinck, en twee plaatsvervangend directeuren, H.H. van der Lof en Alexander Roderic Antoine Marie baron van Voorst tot Voorst, een zoon van G.R.M.

Gedurende twee eeuwen fungeerden Den Alerdinck en Den Alerdinck (II) als een plaats waar verschillende leden van de families woonden, werkten en ontspanning zochten. In de loop van die tijd veranderde het landgoed verschillende keren van aanzien. Zo werden in de eerste helft van de negentiende eeuw de tuin en het park bij de havezate in Engelse stijl ingericht door de landschapsarchitecten Zocher. Opvallend is ook de 3.6 kilometer lange dijk die Bernardus Josephus van Sonsbeeck tussen 1825 en 1830 liet aanleggen, om zijn landgoed te beschermen tegen de invloed van de Zuiderzee. De directe aanleiding voor de aanleg vormde de grote overstromingsramp van 1825, waarbij meer dan driehonderd mensen in Noord-West Overijssel het leven verloren. Tot 1895 was de bescherming van de dijk inderdaad noodzakelijk. Precies een eeuw later werd de zeedijk zélf

beschermd. Sinds 1995 heeft die, mede dankzij de inspanningen van de Bond Heemschut, namelijk de status van provinciaal monument. Evenals het ongeveer zeven kilometer lange lanenstelsel is de dijk dan ook van cultuurhistorisch belang. Ook elementen van natuur en landschap, zoals de eeuwenoude hakhoutcultuur, de houtwallen, de kikkerpoelen, de biotoop-stroken en de fauna-akkers zijn op Den Alerdinck (II) ruimschoots aanwezig en zorgen voor een rijke en gevarieerde flora en fauna. Het jachtbeleid is gericht op een natuurlijk evenwicht. De hoofdfuncties van het landgoed zijn wonen, extensieve landbouw, bosbouw en recreatief medegebruik. Verblijfsrecreatie komt niet voor. Als provinciale pilot ‘Rood-voor-Groen op bestaande landgoederen’ ondergaat het landgoed grote veranderingen. Ruim 2.800 vierkante meter aan overtollige bedrijfsgebouwen is gesloopt. Van de 70 hectare landbouwgrond wordt 26 ha omgevormd naar natuur, er worden landschapsversterkende maatregelen getroffen en enkele vervallen en verdwenen hooibergen worden in ere hersteld. Ook het uit 1847 daterende familiegraf op het R.K. Kerkhof te Zwolle wordt momenteel gerestaureerd. Om dit alles te kunnen financieren mag het landgoed een cluster van vijf woningen bouwen in het weidegebied De Hofstee aan de N35. Een financieel fundament dat nodig is voor de duurzame instandhouding met zo min mogelijk subsidies, al gooit de heersende financiële crisis nu roet in het eten. Met het extensieve beheer dat sinds het begin van deze eeuw wordt gevoerd, is hier de cirkelgang van extensieve naar intensieve en vervolgens weer naar extensieve landbouw voltooid.

Brochure bij de openbare verkoop in 1868 van het ‘landgoed De Alerdinck’. Nadien was er ook sprake van Den Alerdinck II.

De statuten van ‘De Overijsselsche van 1809’.

Landschap


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 20

20 Bestuur Steeds waren de families Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst betrokken bij bestuursvormen, die direct te maken hadden met het beheer van land en landschap. Zo waren B.J. van Sonsbeeck en zijn kleinzoon B.J.B. beiden markerigter. De eerste vervulde deze functie van 1820 tot 1852 binnen de marke Lenthe. In het familie-archief is van zijn werk op dit gebied, uiteraard ook vanuit zijn hoedanigheid als ‘gewaarde’, het nodige terug te vinden. Gevoegd bij andere in het archief bewaard gebleven stukken als kaarten, verslagen en kwitanties kunnen zij het bestaande beeld over het functioneren van de marken in deze omgeving verder inkleuren. Ook met betrekking tot de marken Dalmsholte en Wengeloo. Het enig kind van B.J., mr. Herman van Sonsbeeck, hield zich eveneens bezig met landbouw, maar hij richtte zich in eerste instantie op de aan- en verkoop van grond. Hij verwierf, zo laten de vele eigendomsbewijzen in het archief zien, honderden hectares veengrond in het noorden van Overijssel. In de jaren 1849-1852 was deze Herman minister van Buitenlandse Zaken en van Rooms-Katholieke Erediensten. Zijn kwaliteiten lagen echter meer op het juridische dan op het politieke vlak. De advocaat mr. Bernard Joseph Balthasar van Sonsbeeck, een zoon uit één van de drie huwelijken van Herman, trad op als Statenlid en werd vervolgens gekozen als Gedeputeerde. Ook hij was, zoals gezegd, markerigter. De lijn in het provinciaal bestuur van Overijssel werd doorgetrokken via Joan Maria baron van Voorst tot Voorst (1851-1939), die in totaal 46 jaar lang lid was van

Plannen voor boek over families Van Sonsbeeck, Van Voorst tot Voorst en landgoed Den Alerdinck (II) De plannen voor een boek onder de voorlopige titel Twee eeuwen Van Sonsbeeck en van Voorst tot Voorst. Op en rond het landgoed Den Alerdinck (II) te Laag Zuthem beginnen concrete vormen aan te nemen. Een belangrijk deel van de archieven van deze families is sinds 1994 in gedeeltes overgebracht naar het Rijksarchief, later onderdeel van het Historisch Centrum Overijssel. De verschillende archieven zijn inmiddels vrijwel geheel geïnventariseerd. Ze bieden ruim voldoende aanknopingspunten voor een ‘Overijsselse familiegeschiedenis’ omtrent twee families, die gedurende de laatste twee eeuwen hebben gewoond en gewerkt op het landgoed bij Laag Zuthem. Het grootste deel bestaat uit stukken van zakelijke aard, maar particuliere onderwerpen ontbreken niet. Zo verschaffen de correspondentie en de bijbehorende tekeningen met de Amsterdamse architect Ed Cuypers, inzicht in de (ver-)bouwgeschiedenis van het pand aan de Burgemeester Van Roijensingel in Zwolle, waar de familie ook woonde. De tientallen agenda’sannex-dagboeken van R.P.M. baron van Voorst tot Voorst bieden een gedetailleerde kijk op zijn dagindeling en relatiekring. Zijn functies als ‘Kamerheer i.b.d. van H.M. de Koningin’, reserve-Ritmeester der Cavalerie en Ridder van Eer en Devotie van de Maltezer Orde geven aan zijn persoonlijk leven een bijzondere kleur. Opvallend zijn de uitvoerige brieven die enkele werknemers van ‘de Overijsselsche’ tijdens de oorlog vanuit Duitsland schreven aan hun patroon G.R. Zijn zoon R.P.M. zat toen ondergedoken op Kasteel Wolfrath bij Holtum (Limburg) van de familie Ruijs de Beerenbrouck en belandde van daaruit in het Belgische gewapende verzet. Hij nam in 1944 deel aan het Ardennenoffensief en raakte ernstig gewond bij Vierves toen zijn verzetsgroep een Duitse tankcolonne in een hinderlaag liet lopen. Zijn leven

werd gered door de Belgische medestrijder Jean Verlaine, die daarbij zelf sneuvelde. Op de plek des onheils is een monument opgericht voor Verlaine, dat in augustus 2012 nog werd bezocht door een zoon en kleinkinderen van R.P.M. Frappant is een korte notitie in de agenda van R.P.M. Deze was in 1949 als officier in Nederlands-Indië tijdens een tocht per jeep in een hinderlaag gelopen. Hij redde daarbij twee waarnemers van de UNO van een wisse dood en raakte zelf, opnieuw, gewond. Op vrijdag 18 maart schreef hij daarover laconiek in zijn agenda: ‘Met Chaplin en Simmons in de soep geschoten’.Teruggekomen in Nederland kreeg hij voor zijn actie uit handen van prins Bernhard Prins de Bronzen Leeuw. De huwelijksbanden tussen de families Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst brachten ook met zich mee, dat delen van hun archieven samenvloeiden. Bindende factoren daarbij worden gevormd door het bezit van het landgoed Den Alerdinck en de verzekeringsmaatschappij de ‘Overijsselsche van 1809’. Van het oorspronkelijke bedrijfsarchief resteert echter nog slechts een gedeelte, nadat het tijdens de nadagen van de Tweede Wereldoorlog vrijwel geheel verloren ging. Het was ondergebracht op boerderij Ganzepan Hoeve nabij het Overijssels Kanaal. Als gevolg van gevechten tussen Canadezen en Duitsers brandde deze boerderij echter geheel af, waarbij het archief in vlammen opging. Deze historische schade kon door de verzekering niet worden gedekt... Het resterende deel van de archieven van verzekeringsmaatschappij ging na de overname vrijwel geheel over naar Delta Lloyd in Amsterdam. De geschiedenis van de havezate Den Alerdinck, die in 1868 overging in andere handen, ontwikkelde zich vanaf dat jaar vrijwel geheel los van de families Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst. De archieven van de beide families zijn vooralsnog niet openbaar.

Provinciale Staten van Overijssel en diens achterkleinzoon Seger Emmanuel (1961). Vanaf 1901 was Joan Marie tevens Gedeputeerde, maar in 1925 moest hij die functie opgeven, omdat zijn zoon Alexander Eppo werd benoemd tot Commissaris van de Koningin. Verder was Joan Maria heemraad van het Waterschap Salland en gedurende achttien jaar voorzitter van de Waterstaatscommissie in Overijssel en tevens bestuurslid van de Overijsselsche Kanalisatie Maatschappij. Zijn jongste zoon Godfried Roderic (1886-1967) was onder andere lid van de Zwolse Gemeenteraad, rechter-plaatsvervanger bij de Arrondissementsrechtbank Zwolle, bestuurslid van de Kamer van Koophandel en curator van het Stedelijk Gymnasium Celeanum. Diens zoon Roderic Paul Marie baron van Voorst tot Voorst (1917-1988) was van 1952 tot 1980 eveneens bestuurslid, later ook heemraad van het Waterschap Salland en vanaf 1953 ‘Kamerheer i.b.d. van H.M. de Koningin’.

‘De Overijsselsche van 1809’

Koninklijk bezoek aan Zwolle op 5 mei 1962, met op het Stationsplein, tussen de voltallige koninklijke familie, Commissaris der Koningin Ridder de van der Schueren en rechts Kamerheer i.b.d. Roderic baron Van Voorst tot Voorst.

De oprichting van de ‘Overijsselsche Onderlinge Brandwaarborg- Maatschappij van 1809’ , kortweg de ‘Overijsselsche van 1809’, vond plaats op ‘de 1e van grasmaand’ ofwel 1 april van het jaar 1809. Pas op 1 juli echter, werd de Maatschappij ‘in werking gebracht’. Het doel was, om aan de deelnemers elke schade ver-


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 21

21

Het zeewaterkerende dijkgedeelte Hogeweg langs het Overijssels Kanaal. Woonboerderij Pauline's Hoeve, Grote Hagenweg 1, tevens het postadres van het landgoed.

oorzaakt door brand, ‘te guaranderen, om het even, of die schade toegebragt is door den brand zelve, of door het water of andere aangewende middelen om denzelven te bluschen, of den verderen voortgang te verhinderen; het zij de brand veroorzaakt is door onweder, eigen vuur, onachtzaamheid, schuld of schelmerij van eigen bedienden, of wel door kwaadwiligheid van buren, vijanden, roovers enz. zonder de minste uitzondering.’ Bernard Josephus van Sonsbeeck was de eerste directeur van deze Onderlinge en als commissarissen fungeerden de dichter, burgemeester en handelsman mr. Rhijnvis Feith, samen met mr. A. van Muijden en jonkheer mr. A. Sandberg. Mannen van reputatie. Tot de honderden andere verzekerde objecten behoorden woonhuizen, bedrijfspanden, molens enzovoort in de gehele provincie, waarbij naast Zwolle met name plaatsen als Ommen, Raalte, Deventer en Enschede opvallen. Later kwam ‘de Overijsselsche van 1809’ onder het bestuur te staan van een kleinzoon van de oprichter, de eerder genoemde mr. Bernard Joseph Balthasar van Sonsbeeck. Deze voerde, in ieder geval sinds 1855, de directie. Een zware financiële aderlating onderging de Maatschappij in 1862 toen, zo luidt de geschiedenis, ‘een paar ton’ moest worden betaald na de grote

brand van Enschede. Mogelijk bestaat hier een relatie met de verkoop van een deel van Den Alerdinck in 1868. In augustus 1874, ruim een jaar voor zijn dood, kreeg B.J.B zijn familielid mr. E.J.I. van Sonsbeeck als directeur naast zich. Vijftien jaar lang, tot de dood van E.J.I. in 1890, voerden de heren Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst gezamenlijk de directie. Een volgende grote brand, ditmaal in 1905 in Vriezenveen, betekende een nieuwe aanslag op de kas van de Maatschappij, maar ook die werd overleefd. Een moeilijke periode vormden de jaren dertig, waarin honderden verzekeringen werden ‘geliquideerd’ ofwel geannuleerd, omdat toen de risico’s – door brandstichtingen om wille van de verzekeringspenningen – te groot werden geacht. Joan Maria werd in 1934 als directeur opgevolgd door zijn zoon Godfried Roderic baron van Voorst tot Voorst, waarna in 1940 ook zijn kleinzoon Roderic Paul Marie toetrad tot het bestuur van ‘de Overijsselsche van 1809’. In 1954 werd deze directeur. Na de oorlog groeide het bedrijf aanvankelijk gestaag tot ‘een kleine onder de groten’ in de verzekeringswereld, zoals directeur Van Voorst tot Voorst het in 1959 omschreef. Bijna driekwart eeuw lang had de ‘Overijsselsche’ toen gefunctioneerd onder drie generaties van Voorst tot Voorst. Als vanouds opererend

Boekhoudingen De bewaard gebleven financiële stukken bieden een aardige inkijk in de bedrijfsvoering. Het 'Kasboek van de vetweiderij, 1835 - 1857' laat bijvoorbeeld zien, waar en wanneer de beesten op Den Alerdinck in het voorjaar werden gekocht, voor welk bedrag ze in het najaar weer werden verkocht en tot welke bedrijfsresultaten dit leidde. Daaruit is onder andere te leren, dat de koe, die op 21 april 1836 bij Jan Boer te Staphorst voor 35 gulden werd gekocht, op 5 oktober in Raalte 65 gulden opbracht. In de periode van 21 april tot 10 mei werden in dat jaar op 'den Alerdinck' 29 koeien aangekocht, voor een bedrag van 1038,25 gulden. Ze zorgden tussen 14 september en 9 november voor een opbrengst van in totaal 1756,75 gulden. Na aftrek van 30 gulden aan onkosten resteerde toen een bedrag van 688,50. 'Maakt f 24 weidegeld,' aldus het kasboek. Verschillende andere financiële stukken vertellen over de zakelijke en de privé- huishouding van de Van Sonsbeecks. Zij functioneerden soms als bankiers en handelden ook in buitenlandse aandelen. Aan de hand van bonnetjes en andere rekeningen is ook na te gaan, waar zij hun huishoudelijke artikelen, hun kleding, dranken en fijne vleeswaren betrokken, hoeveel zij bijdroegen aan liefdadigheidsacties, enzovoort, enzovoort. De tientallen kwitanties vormen, ook door hun soms fraaie briefhoofden, een welkome aanvulling op de kasboeken. De particuliere en de zakelijke boekhoudingen liepen niet zelden door elkaar. Maar dat gold niet voor de activiteiten op het gebied van de verzekeringen, waarmee B.J. van Sonsbeeck in 1809 een begin maakte.

vanuit het kantoor aan de Kamperstraat in Zwolle. Maar in 1964 vond de overgang plaats naar de Nederlandse Lloyd in Amsterdam. Een jaar later zette collega en stadgenoot de ‘Onderlinge Boeren Brandwaarborg Maatschappij’, ook bekend als ‘de Zwolsche’, dezelfde stap. Na een fusie ging de Nederlandse Lloyd in 1969 verder als Delta Lloyd Verzekeringsgroep en werden alle ‘agrarische activiteiten’ van het nieuwe concern ondergebracht in Zwolle. Verhuizingen naar de Van Nagellstraat en de Emmawijk waren daarvan het gevolg. De integratie van ‘de Overijsselsche’ en ‘de Zwolsche’ werd voltooid in 1971, toen ze, in een nieuw kantoor aan de Zwartewaterallee, samen verder gingen onder de naam Delta Lloyd Landbouw. De directie werd gevoerd door R.P.M baron van Voorst tot Voorst, die in 1982 afscheid nam, en J. Warner van ‘de Zwolsche’, ook een bekende naam in Zwolle. Daarmee kwam een eind aan een onafgebroken periode van bijna één en driekwart eeuw, waarin de families Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst rechtstreeks betrokken waren bij het verzekeringsbedrijf in Overijssel. I


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 22

Dr. Paul Brusse (1957) is sinds ruim tien jaar werkzaam bij het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht. Hij leidt het project Geschiedenis van Zeeland. Ook is hij onder andere betrokken bij regionaal-historische onderzoeksprojecten van en in de provincie Gelderland.

22

door Paul Brusse

Hoog tijd voor een nieuwe Geschiedenis van Overijssel Op 14 september 2012 verschijnt in Middelburg het eerste boek van een vierdelige reeks over de geschiedenis van Zeeland. Deze provincie is daarmee de voorlopig laatste in een lange rij. Na de Tweede Wereldoorlog verscheen de ene provinciegeschiedenis na de andere. In 1990 waren alle provincies, met uitzondering van het in 1986 ontstane Flevoland, één of twee keer bediend. De productie van provinciegeschiedenissen ging daarna gestaag verder: alleen al tussen 1990 en 2009 verschenen er zeven, met als laatste Groningen. Overijssel moet het voorlopig doen met een overzichtswerk uit 1970. Eerdere plannen voor een nieuwe versie fnuikten, omdat de financiële middelen voor een dergelijk project ontbraken. Toch is het hoog tijd voor een nieuwe Geschiedenis van Overijssel. e belangstelling voor het provinciale, regionale of lokale verleden bij het grote publiek komt ten dele voort uit een verlangen naar vroeger en uit de wens naar houvast in een snel veranderende wereld, zo schrijft Kees Ribbens die onderzoek heeft gedaan naar alledaagse historische cultuur in Nederland. Er is daarnaast ook een belangrijke emancipatorische reden voor de groei van de beoefening van de regionale en vooral van de provinciale geschiedschrijving. De provinciegeschiedenissen van Noord-Brabant, Limburg en ook de nieuwste Geschiedenis van Groningen zijn hiervan duidelijk voorbeelden. Deze studies tonen de dynamiek van de regionale ontwikkeling aan en dragen bij aan een correctie op het dominante ‘hollandocentrische’ geschiedbeeld. Er zijn tal van argumenten die pleiten voor het bedrijven van regionale geschiedschrijving. Tot 1795 was elke provincie van de Republiek min of meer zelfstandig. Ook de regio’s en steden daarbinnen genoten een zeer grote mate van zelfstandigheid. De economische,

D

De resten van een achttien meter lang hunebed bij Mander, in Noordoost-Twente, dat ongeveer 5.000 jaar geleden werd gebouwd. Dit meest zuidelijke exemplaar van Nederland werd in 1957 opgegraven. Na archeologisch onderzoek werd het hunebed weer met een zandheuvel bedekt.

Na een nieuwe opsplitsing van het Karolingische Rijk in 925 werd de ‘Inferiora Provincia’, met het grootste deel van het huidige Nederland, bij het Oostfrankische of Duitse Rijk gevoegd. Dit fragment van een kaart uit 1570 van ‘Germaniae Inferioris’ laat als een van de eerste een afbeelding zien van Overijssel, de ‘Transisalana Provinciae’.

sociale, culturele en religieuze verschillen tussen de regio’s waren groot. Hoewel na het ontstaan van de natiestaat, onder meer dankzij de invoering van een nationale wetgeving, de aanleg van spoorwegen, de toenemende invloed van radio en televisie, de verscheidenheid is afgenomen, is deze nog steeds aanzienlijk. De laatste decennia lijkt die verscheidenheid, onder druk van de internationalisering van de economie en de concurrentie tussen regio’s, zelfs weer toe te nemen. Nederland, hoe klein ook in vergelijking met andere landen, is en blijft een land van regio’s. Alle reden om de regionale benadering in de geschiedschrijving niet te veronachtzamen Het besef dat lokale omstandigheden van invloed of zelfs bepalend kunnen zijn met betrekking tot het menselijk handelen zorgde voor toenemende interesse van professionele historici. Met de aanstelling van

De Angelsaksische monnik Lebuïnus verkondigde rond 700 als zendeling in de IJsselvallei, het grensgebied tussen Franken en Saksen, het christelijk geloof. Wandschildering van omstreeks 1900.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 23

23

In de veertiende eeuw groeide de Hanze, oorspronkelijk een samenwerkingsverband van kooplieden uit het Duitse Rijk, uit tot een los-vaste-stedenbond. Zij richtte zich vooral op het gebied rond de Oostzee. De IJsselsteden Zwolle, Kampen en Deventer waren in dit verband, net als enkele kleinere Overijsselse steden niet alleen collega’s, maar ook concurrenten. Het kenmerkende scheepstype voor de Hanze was de Kogge.

In 1346 bevestigde bisschop en landsheer Jan van Arkel in een oorkonde de privileges en plichten van de inwoners van Twente. Later kregen ook de inwoners van Salland en Vollenhove een dergelijke landbrief.

hoogleraren regionale geschiedenis aan de universiteiten van Groningen, Utrecht en Maastricht heeft dit vak inmiddels ook een stevige academische verankering gekregen. Voor het schrijven van provinciegeschiedenissen bestaat in Nederland veel draagvlak. Een aantal studies, zoals die over Drenthe (1985), Gelderland (2006), Holland (2002/2003), Noord-Brabant (1996) en Utrecht (1997) is met financiële steun van het provinciebestuur tot stand gekomen en de komende Zeeuwse studie wordt zelfs helemaal door de provincie gefinancierd. Provinciebesturen vinden het dan ook steeds belangrijker dat de bevolking kennis neemt van het eigen verleden.

amateur-geschiedkundigen. Deze discipline heeft de laatste veertig jaar waarschijnlijk een grotere productie gekend dan de meeste andere historische specialismen. Alleen al de lijst van historische publicaties in deze periode over de provincie Overijssel is schier eindeloos. Het boek van Slicher van Bath geeft dus geen actueel beeld van de geschiedenis van Overijssel. Bovendien biedt het geen samenhangend verhaal, terwijl sommige onderwerpen én duidelijke conclusies ontbreken. Anders gezegd: als standaardwerk voor de geschiedschrijving over Overijssel valt het tegenwoordig uit de toon. En dat, terwijl veel inwoners van deze provincie geboeid zijn geraakt door het verleden van het gebied waar ze wonen en daarover zijn gaan schrijven. Het aantal leden van historische verenigingen, zo’n honderd in getal, is hier groter dan ooit. Regionale geschiedschrijving voorziet in Overijssel dus in een belangrijke behoefte.

Sinds 1970 De provinciale geschiedschrijving leeft en provinciegeschiedenissen vormen zo langzamerhand een apart genre binnen de nationale historiografie. Overijssel kreeg in 1970 zijn nieuwe provinciegeschiedenis, die tot stand kwam onder leiding van de Wageningse hoogleraar Bernhard Slicher van Bath. Dit overzichtswerk is inmiddels zeer gedateerd; niet alleen qua inhoud, maar ook wat betreft methode, opzet en vorm. Elke tijd stelt nu eenmaal andere vragen aan de geschiedenis en de historische wetenschap verandert en innoveert doorlopend. De kennis over het verleden is enorm toegenomen en het aantal publicaties is in een duizelingwekkend tempo gegroeid. Dat is niet alleen te danken aan historici, maar ook aan het feit dat het archiefwezen grote sprongen voorwaarts heeft gemaakt. Archieven worden steeds beter ontsloten, er zijn nieuwe bronnen beschikbaar gekomen en de digitalisering heeft de onderzoeksmogelijkheden aanzienlijk vergroot. Zo kan het beeld van het verleden voortdurend scherper worden gesteld. De regionale geschiedenis wordt niet alleen beoefend door professionele historici, maar ook door talloze

Meerwaarde Elke regio verdient haar eigen geschiedschrijving, simpelweg omdat het verleden van ieder gebied uniek en anders is. Een nieuwe Geschiedenis van Overijssel moet echter ook ten doel hebben om de actuele stand van zaken van de regionale geschiedschrijving weer te geven. Bovendien kan zo een overkoepelende visie over het verleden van de provincie worden gepresenteerd. Hoewel veel inwoners in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in het verleden van hun eigen stad, dorp of de streek, wordt zo’n geschiedenis een stuk interessanter als die in een kader kan worden geplaatst. Sterker nog: zonder context is die geschiedenis niet te begrijpen. De provinciale context is dan het meest bruikbaar, omdat die het beste aansluit op de geschie-

denis van de regio. Een nieuwe provinciale studie zal de belangstelling voor de eigen geschiedenis vergroten en het historisch besef versterken, omdat men zich zal afvragen hoe bepaalde ontwikkelingen in de eigen woonplaats verliepen. De boeken – te denken valt aan drie of vier delen – zullen dus veel meer bieden dan louter een momentopname. Een dergelijk overzichtswerk moet ook helpen bij de plaatsbepaling van de provincie in het grote geheel; in Nederland, maar ook in Europa en daarbuiten. In Europees verband is met name de relatie met Duitsland van belang. De verhouding tussen de provincie en de buitenwereld is voortdurend aan verandering onderhevig (geweest). Het beeld van de Nederlandse geschiedenis en identiteit is tamelijk ‘Hollands’ of ‘Randstedelijk’. Nederland wordt vaak aangeduid als ‘Holland’. Er moet echter niet alleen worden gekeken naar Holland, maar ook naar andere provincies. Steeds is dan de vraag: wat maakt een regio, en dus ook Overijssel, anders? Tegelijkertijd moet er ook aandacht zijn voor de regio’s en de regionale verscheidenheid bínnen de provincie. Is Overijssel eigenlijk wel één regio? Kan men niet beter spreken van drie streken? Kunnen er niet beter drie nieuwe overzichtswerken worden geschreven over respectievelijk de Kop, Salland en Twente? Het laatste, om het antwoord maar direct te geven, is niet aan te bevelen. Juist die regionale verscheidenheid maakt Overijssel ook als geheel interessant. Bovendien vormen deze voormalige landschappen al sinds 1528, toen Karel V hier de touwtjes in handen kreeg, een bestuurlijke eenheid. Wel moet de vraag worden gesteld of de provincie meer is dan de som der delen. Wat deze delen bond en bindt. Wat hen van elkaar heeft onderscheiden en nog steeds onderscheidt. De antwoorden op dergelijke vragen zijn ook van belang voor beleidsmakers en bestuurders. De meerwaarde van een nieuwe Geschiedenis van Overijssel ligt dus op verschillende, elkaar versterkende, terreinen.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 24

24

In de veertiende eeuw ontstond in de IJsselvallei, door toedoen van Geert Grote uit Deventer, de Moderne Devotie. Deze religieuze vernieuwingsbeweging, die streefde naar zuiverheid in de kerk, innerlijke vroomheid en een sobere levenswijze, vond op grote schaal navolging in de Nederlanden, Westfalen en het Rijnland. In 1399 vestigde Grote’s volgeling Thomas a Kempis zich op de Agnietenberg in Zwolle. Daar schreef hij zijn beroemd geworden Over de navolging van Christus.

Vorm en opzet De hiervoor gestelde vragen zijn alleen te beantwoorden bij een integrale benadering van het verleden; dat wil zeggen vanuit sociale, economische, politieke, culturele en religieuze invalshoeken. Het doel van een integrale geschiedenis is de verbrokkeling, de ‘vergruizing’, in de geschiedschrijving tegen te gaan, samenhangen bloot te leggen en te laten zien welke historische processen belangrijk zijn geweest. Een regionaal overzichtswerk biedt ook bij uitstek de kans om verschillende historische disciplines te comOp 21 maart 1528 huldigden afgevaardigden van ‘ridderschappen, steden en landen van Overijssel’ keizer Karel V als hun erfelijk landsheer. Het nieuwe gewest kreeg een eigen wapen met de Hollandse leeuw, want Karel had het gezag over Overijssel aanvaard als graaf van Holland, en de blauw golvende IJssel. Het wapen wordt nog altijd gevoerd door de Provincie Overijssel.

De Lebuïnuskerk in Deventer in de zestiende eeuw op een prent uit de achttiende eeuw.

bineren en te comprimeren en zo een totaalbeeld te construeren. Beperking in tijd en ruimte is dan noodzakelijk. Het eerste gebeurt in de bedoelde opzet echter niet. Het is bij deze benadering namelijk onvermijdelijk om in de prehistorie – en zelfs daarvoor met de vorming van het natuurlijke landschap – te beginnen, en te eindigen in het heden. De ruimte in geografische zin is wel beperkt, want het gaat primair om de Provincie Overijssel. Het driedelige werk van in totaal meer dan twaalfhonderd bladzijden over de geschiedenis van Groningen is een mooi en recent voorbeeld van hoe een provinciegeschiedenis vorm kan krijgen. Ook andere recent verschenen provinciegeschiedenissen bestaan uit meerdere prachtig vorm gegeven en rijk geïllustreerde delen. De geschiedenis van Overijssel verdient uiteraard eveneens verschillende, aantrekkelijk uitziende delen. Nog steeds is het boek het beste medium voor dergelijke grote en rijk geïllustreerde werken, maar in een tijd van e-readers en tablets is een digitale link van groot belang. Hoeveel boekdelen er komen en hoeveel pagina’s druks de boeken precies gaan tellen, is vooral een kwestie van geld. Relevanter voor de opzet van de studie is de periode-indeling.

Periodisering Over tijdvakken en vooral over cesuren in de geschiedenis worden uitgebreide debatten gevoerd. De oplossingen voor overzichtswerken waarin alle historische disciplines aan bod komen, zijn doorgaans weinig bevredigend. Ontwikkelingen in de economie, de cultuur, de religie en de politiek lopen nu eenmaal niet altijd parallel. Voor de periodisering zou daarom kunnen worden uitgegaan van zogenaamde ‘ijkpunten’ en niet van omslagen of cesuren. Het idee van ijkpunten is ontleend aan de reeks Nederlandse cultuur in Europese context en wordt inmiddels – op een aange-

paste wijze, maar naar volle tevredenheid – toegepast op de vier boeken van het overzichtswerk over de geschiedenis van Zeeland. Steeds wordt hierbij teruggekeken vanuit het laatste jaar van een tijdvak. De ijkpunten vormen het moment van analyse, waarop zoveel mogelijk dwarsverbanden worden gelegd en waarop de uitgezette lijnen bij elkaar komen. Daar kunnen vragen worden beantwoord over de wording van de Overijsselse samenleving tot dan toe en over de duiding van die ontwikkeling. Ook kan hier de relatie ten opzichte van andere gebieden aan de orde komen. Door ‘ronde’ jaartallen als ijkpunt te nemen, wordt de dynamiek in de geschiedenis van Overijssel nóch door economische, nóch door politieke, nóch door culturele ontwikkelingen bepaald. De ijkpunten moeten uiteraard zo worden gekozen dat ze niet te veel afwijken van de algemeen aanvaarde of veel gebruikte indeling van tijdvakken binnen de geschiedenis. In principe zijn alle perioden even belangrijk, maar over de laatste twee eeuwen is het meest bekend en daarvoor is ook de belangstelling het grootst. De Prehistorie, de Oudheid en de Middeleeuwen krijgen in deze opzet relatief gezien de minste aandacht, omdat ze worden beschouwd als opmaat voor de volgende tijdvakken. Er zou bijvoorbeeld kunnen worden gekozen voor de vier delen: Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen (1), Vroegmoderne Tijd (2), Negentiende eeuw (3), Twintigste eeuw (4). Maar andere keuzes zijn evenzeer verdedigbaar. Ook daarover zullen de discussies voor aanvang van het werk moeten gaan.

Thema’s en invalshoeken Hoewel er ongetwijfeld nog leemtes zullen zijn, is het op basis van de huidige historische kennis duidelijk dat deze studie breed kan en moet worden opgezet.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 25

25 zuidelijke provincies. Toch wordt Overijssel doorgaans een agrarische provincie genoemd. Men kan de Nederlandse geschiedenis na circa 1550 in drie fasen indelen: een urbane fase tijdens de Republiek, een rurale fase tussen 1750 en 1850 en opnieuw een urbane fase vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Die laatste fase begon in Overijssel met de opkomst van de steden in Twente. Het wordt vaak vergeten, maar in Overijssel begon de modernisering van Nederland. In 1899 telde Overijssel meer stedelijke gemeenten dan menig andere provincie. De invalshoek stad en platteland is daarom zeer relevant voor het beeld van de geschiedenis van Overijssel.

De plattegrond van Zwolle op een kaart van Joan Blaeu uit 1649.

Voor de helderheid is een keuze van drie klassieke thema’s per tijdvak te verdedigen. Daarbij gaat het, voor zover mogelijk, telkens om: 1 de demografische, sociale en economische geschiedenis 2 de politieke en bestuurlijke geschiedenis 3 de culturele en religieuze geschiedenis. Deze drie veelomvattende thema’s geven de boeken samenhang. Om de samenhang nog groter te maken, is het zinvol daarnaast te kiezen voor enkele invalshoeken in de vorm van begrippenparen. Die paren verbeelden tegenstellingen en daardoor veranderingen op de lange termijn. Zo sluiten ze aan bij belangrijke historische ontwikkelingen in Overijssel. Die waren en zijn belangrijk voor de beeldvorming omtrent de geschiedenis van de provincie en dragen bovendien bij aan discussies in de historische wetenschap. De invalshoeken zijn zo gekozen dat ze in elkaars verlengde liggen. Het gaat om: 1 centrum en periferie, 2 stad en platteland, 3 arm en rijk, 4 openheid en geslotenheid, 5 beeld en zelfbeeld. De invalshoek ‘centrum en periferie’ is belangrijk, omdat daarmee de veranderende positie van Overijssel ten opzichte van de rest van Nederland en Europa (Duitsland) in kaart wordt gebracht, waarbij de twee termen ‘centrum’ en ‘periferie’ niet absoluut bedoeld zijn. Ze duiden op regionale verscheidenheid en die is per definitie groot, met name binnen Overijssel. In de regionale geschiedschrijving gaat het er om die verscheidenheid te verklaren door de divergerende (uit elkaar lopende) of convergerende (in één punt samenkomende) krachten uit het verleden in kaart te brengen. Zo lag deze provincie tijdens de Republiek

en de Gouden Eeuw in de periferie; het centrum werd gevormd door Holland en in mindere mate Zeeland (de zeegewesten). Vóór die tijd waren de landgewesten in de Noordelijke Nederlanden echter veel belangrijker en was men in Overijssel veel meer op het oosten dan op het westen georiënteerd. Met de economische neergang van de Hollandse steden in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw nam het belang van de landprovincies weer aanzienlijk toe. In de twintigste eeuw was de Randstad echter weer tamelijk dominant, maar de regio’s daarbuiten roeren zich tegenwoordig steeds meer. De geschiedenis van Overijssel moet onder meer in dat perspectief worden bekeken. Ook binnen Overijssel veranderden de verhoudingen. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw en daarna profileerde Twente zich als belangrijke economische regio. Dat komt tot uitdrukking in de bevolkingsontwikkeling: in 1795 woonde 39% van de Overijsselse bevolking in Twente, in 1930 was dat meer dan de helft. De vraag is welke gevolgen dit had voor de sociale, culturele en politieke verhoudingen. Werd Twente het nieuwe centrum? En wat gebeurde er in de jaren zestig van de vorige eeuw toen Twente een pas op de plaats moest maken? Het behoeft weinig betoog dat de culturele, politieke en economische verschillen tussen stad en platteland groot waren en zijn. Waar het bij de invalshoek stad en platteland om draait is de altijd veranderende verhouding en relaties tussen stad en platteland. Overijssel telde en telt verschillende belangrijke steden, niet minder dan 35% van de bevolking woonde in 1795 in de stad. Dat percentage was weliswaar lager dan het Hollandse gemiddelde, maar het was veel hoger dan het Europese cijfer. Overijssel was de meest verstedelijkte van de oostelijke, noordelijke en

De tegenstelling arm en rijk heeft zeer veel aandacht gekregen in de geschiedwetenschap en daarbuiten. Deze invalshoek sluit aan bij ‘centrum en periferie’ en ‘stad en platteland’. Waarom waren bepaalde regio’s of steden rijk en andere niet? Men kan deze invalshoek ook in de tijd plaatsen. Welvarende en minder welvarende perioden wisselen elkaar af. Arm en rijk duiden tevens op sociale tegenstellingen en die werden niet alleen bepaald door de financieeleconomische omstandigheden van de bevolkingsgroepen. De adel speelde een zeer belangrijke rol in de geschiedenis van Overijssel en had ook invloed op landelijk niveau. Dan de invalshoek openheid en geslotenheid. De openheid zal per regio verschillend en in de stad groter zijn geweest dan op het platteland. In de ene periode was Overijssel wellicht meer gesloten dan in de andere. Er bestaat een stereotype beeld van de geschiedenis van Nederland als zou het westen tot 1850 meer open zijn geweest dan het oosten. Dat hield verband met de marktgerichtheid van de economie. Een open economie gaat vaak gepaard met culturele openheid. Met deze invalshoek kunnen religieuze en culturele ontwikkelingen verbonden worden met die op economisch en bestuurlijk terrein. Hoe open Het transport te land vond vroeger veelal plaats met karren die door paarden over rulle en moeilijk begaanbare wegen moesten worden getrokken. In het noorden en het oosten van het land waren de sporen meestal breder dan in Holland, vanwege de grote Hessenwagens naar en vanuit Duitsland. In 1691 besloten Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel zich echter aan te passen aan het Hollandse spoor. Deze gevelsteen sierde in de zeventiende eeuw een Zwolse herberg.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 26

26

Pilot Alvorens het grote werk begint, is het verstandig eerst een vooronderzoek te verrichten, waaruit duidelijk wordt welke literatuur er per tijdvak precies is, waar nog aanvullend onderzoek gedaan moet worden. Daarin kunnen ook de definitieve keuzes worden gemaakt over de opzet, de thema’s, de onderwerpen, het aantal illustraties, de omvang en dergelijke en kan een zorgvuldige planning en begroting worden opgesteld. Een dergelijke prestigieuze studie zal immers kostbaar zijn, maar als krachten binnen politiek, bestuur en bedrijfsleven en uiteraard de historische wereld de handen ineen slaan, is er ongetwijfeld veel mogelijk. Een vooronderzoek, zal naar verwachting enkele weken in beslag nemen, waarvoor overigens ook nog de fondsen gevonden moeten worden.

In 1781 schreef Joan Derk van der Capellen tot den Pol het pamflet Aan het volk van Nederland. In deze toen nog anonieme publicatie bekritiseerde hij in harde bewoordingen het beleid van Willem V. Het schotschrift gaf aan de beweging van de Patriotten, felle kritikasters van de Stadhouder, een stevige stimulans.

In 1830 werd de eerste stoommachine in Twente geplaatst bij de spinnerij van de firma Hofkes in Almelo. Hiermee werd een nieuwe fase ingeluid van ‘de textiel’, die in het oosten van Overijssel een kleine anderhalve eeuw lang prominent aanwezig zou zijn. Deze uit het begin van de vorige eeuw daterende aquarel van Herman Heyenbrok toont vrouwelijke arbeiders in een spinnerij.

De in Almelo geboren Kea Bouman won in 1927 bij de Open Franse Kampioenschappen als eerste, en tot dusver enige, Nederlandse vrouw een grandslamtoernooi. De sport in het algemeen, vooral het voetbal, begon in die tijd ook in Overijssel, zij het nog voorzichtig, een maatschappelijke factor van belang te worden.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 27

27 Illustraties De illustraties in het artikel zijn afkomstig uit Het Overijsselse Geschiedenisboek van Jan ten Hove. Op dit boek zijn ook de teksten voor de bijschriften gebaseerd. Deze ‘handzame geschiedenis’ in lemma’s van circa 125 woorden, in chronologische volgorde, werd in 2007 uitgegeven door Waanders Uitgevers, in nauwe samenwerking met het Historisch Centrum Overijssel.

Op 17 maart 1943 voerde de jonge arts Willem (‘Pim’) Kolff in het kleine stadsziekenhuis van Kampen met een primitief apparaat de allereerste ‘nierdialyse’ uit. In 1950 emigreerde deze ‘kunstenaar in hart en nieren’ naar de Verenigde Staten, waar hij verder werkte aan de ontwikkeling van kunstorganen. In 2005 werd hij gekozen tot ‘Overijssels Grootste’. Hij overleed in 2009. Op de foto staat hij bij een foto van zijn dan zestig jaar oude kunstnier.

In 1952 richtte Herman Wehkamp in Slagharen een verzendhuis in textielgoederen, confectie, woninginrichting enzovoort op. Het ‘postorderbedrijf’ groeide explosief en kende in 2011, inmiddels al lang overgegaan in andere handen, een omzet van ruim zeshonderd miljoen euro.

was Overijssel in de late Middeleeuwen, oftewel in de tijd van de Hanze en de Moderne Devotie? Ging economische bloei samen met een groeiende openheid van de samenleving ? Was Overijssel meer in zichzelf gekeerd tijdens economische stagnatie? Hoe geïsoleerd was de provincie tussen 1550 en 1850? Tot slot de invalshoek beeld en zelfbeeld. Deze hoort bij een regionaal overzichtswerk. Hoe dachten de inwoners van Overijssel door de eeuwen heen over zichzelf? Hoe dachten buitenstaanders over hen? Provinciale geschiedbeoefening is onder meer, zo blijkt uit andere provinciegeschiedenissen, een zoektocht naar de identiteit van de bewoners van de betreffende regio. Identiteit is echter een moeilijk te hanteren begrip. Dat de inwoners van Overijssel in wezen anders waren dan bijvoorbeeld de inwoners van Gelderland of de Hollanders en andere karaktertrekken hadden, is onmogelijk vast te stellen. De definitie van de Overijsselaar bestaat niet. Sterker, binnen de provincie hebben de regio’s ook een zeer sterk profiel. Het is daarom beter het genoemde begrippenpaar te gebruiken, omdat dat gemakkelijker is te operationaliseren. Interessant in dit verband is bijvoorbeeld de vraag of het zelfbewustzijn van Twente

de wereld. Het gaat in dat verband bijvoorbeeld om de vraag waarin Overijssel – en daarmee ‘de Kop’, Salland en Twente – zich onderscheidt van andere regio’s. Maar ook om de vraag wat de Overijsselse regio’s onderling bindt. Dergelijke vragen, die eveneens interessant zijn voor beleidsmakers en bestuurders, kunnen alleen worden beantwoord door een integrale benadering van de geschiedenis. Het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) van de Universiteit Utrecht concludeert daarom dat het hoog tijd is voor een nieuwe

Per 1 januari 2001 werd het aantal Overijsselse gemeenten, onder de nodige protesten, teruggebracht van 44 naar 26. Anno 2012 kent Overijssel, na de samenvoeging in 2005 van Bathmen met Deventer, nog 25 gemeenten.

groeide met de economische voorspoed en met de eventueel toenemende openheid van de regio na 1850. Of dat het zelfbewustzijn juist groter was toen de regio meer gesloten was.

Samengevat De historische kennis is de afgelopen veertig jaar enorm toegenomen en ook het beeld van de geschiedenis van Overijssel is daardoor sterk vergruisd. Voorts zijn de ideeën over de aanpak van zo’n grote studie volledig veranderd. Een nieuwe Geschiedenis van Overijssel sluit naadloos aan bij de grote belangstelling voor regionale geschiedenis in deze provincie. Het werk is bedoeld voor een breed publiek, maar is tevens relevant voor de nationale geschiedwetenschap. Bovendien is deze studie van belang voor de plaatsbepaling van de provincie, en de regio’s daarbinnen, in

Geschiedenis van Overijssel, ter vervanging van de ‘oude’ uit 1970. Het OGC biedt de noodzakelijke professionele aanpak en de academische setting die daarvoor nodig zijn, maar zoekt nadrukkelijk ook samenwerking met andere universiteiten én – niet in de laatste plaats – Overijsselse partners. Binnen het Historisch Centrum Overijssel werd reeds met instemming gereageerd op de plannen. Het HCO wil het onderzoek dan ook graag faciliteren en de samenwerking met de diverse Overijsselse partners stimuleren. De eerste stappen op weg naar een nieuwe Geschiedenis van Overijssel zijn gezet! I


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 28

28

door Piet den Otter

De Kadastrale Atlas als gestolde geschiedenis Op 8 juni j.l. kwam een van de langst lopende historische projecten in Overijssel tot afronding: de integrale publicatie van de kadastrale gegevens uit 1832 van alle Overijsselse gemeenten. De Stichting Kadastrale Atlas presenteerde op DVD kadastrale atlassen van de 62 kadastrale gemeenten die Overijssel ooit telde. Zo kwam de hele provincie van 1832 in beeld. Tegelijkertijd werden de data in een Historisch Geografisch Informatie Systeem (HisGis) op het internet gepresenteerd. n het najaar van 1832 ging ons moderne kadaster van start, na een lange voorbereidingsperiode van ruim twintig jaar. Onze kadastrale boekhouding van onroerend goed is van Franse origine. In 1810 werd ons land onderdeel van het Franse Keizerrijk en gingen ook hier de Napoleontische belastingwetten gelden. Voor de heffing van een uniforme grondbelasting moest alle onroerend goed in heel Nederland systematisch in kaart worden gebracht. En dat was geen sinecure. Alleen al in Overijssel betrof het ruim een kwart miljoen percelen.

I

Het lege land vastgelegd In het kadaster van 1832 is Overijssel vastgelegd, zoals het was vóór de enorme groei van de dorpen en steden en vóór de grootschalige ingrepen in de ruimtelijke ordening. Ingrepen door industrialisatie en modernisering van het agrarische bedrijf, door woningbouw, door markedelingen, ontginningen, ruilverkavelingen en inpolderingen, door de sterke regulering en normalisering van grond- en oppervlaktewater, door de aanleg van de moderne infrastructuur in de vorm van spoorwegen, kanalen, bruggen en wegen ten behoeve van verkeer en vervoer. Overijssel was in het begin van de negentiende eeuw nog dun bevolkt en relatief leeg. Dorpen en stadjes waren als het ware eilanden

te midden van onafzienbare heidevelden, venen en moerassen. De vestingsteden lagen nog binnen hun zestiende- en zeventiende-eeuwse omwalling. Auke van der Woud gaf zijn schitterende proefschrift over de ruimtelijke orde van Nederland tussen 1798 en 1848 niet voor niets de sprekende titel: Het lege land.

Het landschap ontsluierd De kadastrale atlas brengt Overijssel rond 1832 letterlijk in kaart. Hiermee is niet alleen een rijke bron van gegevens ontsloten over de geschiedenis van landschap en bebouwing, maar ook over de mensen die rond 1832 in onze provincie leefden, over hun bezittingen en hun economische activiteiten. Het belang van kadastrale data als historische bron is evident. Het kadaster is een onmisbare bron voor de beoefening van de geschiedenis ‘dicht bij huis’. Maar er is ook een andere dimensie. Het landschap om ons heen, onze woonomgeving, is een belangrijke inspiratiebron voor onze culturele identiteit. De dichteres Ida Gerhardt heeft dat kernachtig uitgedrukt in de prachtige dichtregel: ‘Het landschap staat in mij geschreven, gras, water, bloemen, ieder ding.’ Wij dragen allemaal landschappen in ons mee: het landschap van onze jeugd, landschappen van verre reizen, landschappen van dierbare herinneringen. Er

bestaan bekoorlijke landschappen, maar ook bedreigende landschappen, ja zelfs schuldige landschappen, in de woorden van de dichter en schilder Armando, als hij het heeft over de plaatsen waar de holocaust zich heeft voltrokken. Onze woonomgeving is fysiek en tastbaar. Daarnaast gaat het om beleving, herinnering, emotie. We vinden beide elementen terug in de representatie van het historische landschap in foto’s, schilderijen, reisverhalen, oude kaarten en tekeningen, en ook in de kadastrale atlas.

Beleving, herinnering, emotie Kadastrale atlassen zijn de weergave van ambtelijke en landmeetkundige documenten. Desondanks gaat er een grote poëtische kracht van uit. We zien vroegere landschappen letterlijk voor ons geestesoog verschijnen. Een landschap als resultaat van eeuwenlang menselijk ingrijpen, als resultaat van intensieve worstelingen met de natuurlijke omstandigheden. Het is gestolde geschiedenis, vol van betekenis over ons eigen verleden. Het is een fascinerende onderneming die historische betekenissen in het landschap te ontsluieren. De kadastrale atlas helpt ons daarbij.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 29

29

De percelen uit het kadaster van 1832 zijn rond Twintig jaar geleden, in 1992, richtten het Rijksarchief in Overijssel, de Culturele Raad van Overijssel, het Kadaster in Overijssel en vertegenwoordigers van een aantal plaatselijke historische verenigingen de Stichting Kadastrale Atlas Overijssel 1832 op met als statutair doel: ‘Voor de gehele provincie Overijssel de oudste kadastrale gegevens uit 1832 op uniforme wijze te publiceren’. Overijssel was daarin overigens niet uniek. In vrijwel alle provincies waren en zijn vergelijkbare bronnenuitgaven gaande. e initiatiefnemers stelden zich voor de reusachtige taak de gegevens over eigendom en eigenaar, ligging en oppervlakte, soort bebouwing of grondgebruik en belastbare waarde van 265.000 percelen uit de zogeheten Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels (OAT’s) handmatig in de computer in te voeren, te verifiëren en vervolgens te publiceren. Ook moesten 1569 kadastrale kaarten – minuutplans – digitaal worden overgetekend.

D

Plan was de gegevens per gemeente te publiceren in gedrukte kadastrale atlassen in een tempo van gemiddeld twee à drie oorspronkelijke kadastrale gemeenten per jaar. Met in totaal 62 gemeenten te gaan, zou de looptijd van het totale project zo’n twintig tot 25 jaar gaan bedragen. Men ging voortvarend van start en al in 1994 verschenen de eerste kloeke delen; een atlas van de gemeenten Stad en Ambt Delden en een van de gemeente Dalfsen. Momenteel staat de teller op vijftien atlassen met daarin 27 gemeenten. Elf atlassen verschenen in boekvorm. De laatste, nog in december 2011, van Tubbergen in een oplage van 600 exemplaren. Het kadastrale project dreigde op een gegeven moment te stranden op de financiën. Nadat Enschede, Giethoorn, Haaksbergen en Kampen al hadden gekozen voor het veel goedkopere alternatief van de DVD, heeft de Stichting enkele jaren geleden de knoop doorgehakt en besloten tot digitale publicatie van alle 62 gemeenten. Voor 27 gemeenten is het dus een heruitgave, 35 gemeenten verschijnen voor het eerst.

horende kaart. Het HCO heeft scans van de originele minuutplans toegevoegd. Van elke gemeente is de vaak ingewikkelde geschiedenis van de kadastrering beschreven en zijn de processen-verbaal van grensbepaling opgenomen. Liefhebbers van een ouderwets boek kunnen met de DVD alsnog zelf naar de printshop gaan. Het is een uitermate arbeidsintensieve onderneming geweest om de data op uniforme wijze te digitaliseren en te publiceren. Alle registers en kaarten moesten immers handmatig worden gedigitaliseerd en gecontroleerd. Het project kon alleen slagen dankzij de enthousiaste inzet van vele tientallen vrijwilligers, van de vrijwillige leden van de redactie en van besturen van plaatselijke historische verenigingen. De belangeloze inzet van zovelen kan niet genoeg geprezen worden. Over de duim gerekend hebben zij ruim 30.000 uren in het project gestoken. Een fantastische bron is opengelegd en daarvoor verdienen al deze noeste werkers de grote dank van huidige en toekomstige historische onderzoekers, zowel amateurs als professionals. De redactieleden van het eerste uur hebben twintig jaar lang met grote inzet en betrokkenheid gewerkt, in de loop der tijd samen met vele anderen. Anne Marie

Eindpunt en een nieuwe start Twintig jaar na oprichting van de Stichting Kadastrale Atlas is haar doelstelling gerealiseerd. De Kadastrale Atlas van de 62 Overijsselse gemeenten is klaar. Alle gegevens over 265.000 percelen op kaart en uit de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels zijn beschikbaar in Excel, zodat onderzoekers naar hartenlust kunnen zoeken, sorteren en analyseren. Elk perceelsnummer is bovendien door hyperlinks gekoppeld aan de bijbe-

Zwolle in 1832 met grondgebruik, volgens HisGis.

Evertse-Crince le Roy verzorgde de eindcontrole en verificatie van de data in de al eerder verschenen atlassen. Ook tekende zij voor de layout en het persklaar maken van de gedrukte atlassen. Jos Schmit heeft alle kadastrale kaarten gedigitaliseerd, eerst met een CAD-tekenprogramma. Later heeft hij alle percelen als vectorbestand omgezet in een GIS-programma en twee jaar lang was hij druk met de samenstelling van de DVD. Geert Hannink heeft als secretaris-penningmeester van de Stichting met de verschillende historische verenigingen de praktische en financiële coördinatie voor de afzonderlijke uitgaven verricht. Daarnaast deed hij veel onderzoek naar het verloop van de kadastrering in de afzonderlijke gemeenten. Het Historisch Centrum Overijssel heeft waar mogelijk professionele hulp geboden. Jan Wigger deed veel archiefonderzoek naar de geschiedenis van de kadastrering in Overijssel. Margriet Noordman coördineerde de totstandkoming van de DVD. Piet den Otter, eveneens verbonden aan het HCO, was vanaf het begin voorzitter van de Stichting Kadastrale Atlas. In samenwerking met de Fryske Akademie heeft het HCO de data ook gepubliceerd op het internet als HisGis Overijssel. Zie www.hisgis.nl. In dit historisch geografisch informatiesysteem kan het kadaster van 1832 online worden bevraagd. Het werk van de Stichting Kadastrale Atlas is nu klaar, maar tegelijkertijd ook weer niet. Het kadaster van 1832 is in feite een momentopname. Met historisch geografische informatiesystemen kan aan 1832 oudere en jongere ruimtelijke informatie worden gekoppeld. Zo kunnen historisch geografische ontwikkelingen zichtbaar worden gemaakt: 1832 wordt daarmee een startpunt voor heen- en terugreizen in de tijd. I


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 30

30

door Oscar Borsen

Vlieren langs de Vecht Typisch voor het Vechtdal is het bestaan van de zogeheten vlieren. De benaming vlier – ook geschreven als flier, vleer of vledder – geldt in het noordoostelijk taalgebied als omschrijving voor een laag moerassig terrein of voor moerassige grond met een veenlaag. In Overijssel wordt voor de vlieren als verklaring ook nog gegeven 'groenvlakte, met een dunne veenlaag bedekt'. In het Vechtdal zijn de vlieren vrijwel uitsluitend langs de middenloop van de rivier te vinden, waarbij het gaat om (voormalige) natte laagtes, achter de dekzandruggen.

ij de landschappelijke ligging van de vlieren valt op, dat ze vrijwel allemaal te vinden zijn in een enigszins geïsoleerd gebied, dat lager ligt dan de omgeving. Daarnaast zijn het vaak natte terreinen met een hoge grondwaterstand en een sterke invloed van kwel. Hoe de vlieren er oorspronkelijk uitzagen, is moeilijk te zeggen, maar er zijn enkele aanwijzingen. In markeboeken worden ze regelmatig genoemd in de cedulen, documenten die werden opgemaakt bij de stichting van een marke. Uit deze opsommingen van gebruiksregels blijkt dat de vlieren relatief belangrijk waren. Veel vermeldingen werden al in het begin van de zeventiende eeuw gedaan. De vroegste betreffen vaak het verbod op het houden van schapen in het vlier. Ook ganzen en varkens waren er na een bepaalde datum vaak niet toegestaan. Daarnaast lijkt bij vrijwel alle marken de wens te bestaan om de vlieren te ontwateren door het graven van sloten. Alle vlieren in de middenloop van de Vecht zijn uiteindelijk ontgonnen tot hooi- en/of weiland, al verliep de ontginning niet overal gelijk. De ontgonnen vlieren waren een welkome aanvulling op het groenland, waarvan langs de middenloop relatief weinig aanwezig was. In Ommen dienden ingezetenen van de stad in 1765 een verzoek in tot ontginning van de marke, die daartoe moest worden verdeeld. De verdeling van de grond onder de burgers moest hen helpen bij de betaling van het hoofdgeld. Deze vorm van belasting zorgde blijkbaar voor de nodige problemen. Toen het veen binnen de marke werd ontgonnen, vroeg men zich af of dan ook niet gelijk het vlier kon worden meegenomen. In 1766 zou ook dat worden verdeeld.

B

De marke Vilsteren in 1832 (links) en rond 1900 volgens respectievelijk de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel (OAT) en de Chromotopografische Kaart. Vroegere weidegronden in Varsen, een kleine, oude buurschap nabij Ommen aan de noordzijde van de Vecht.

Vlierontginning in Vilsteren De vlierontginning in het nabijgelegen Vilsteren is een mooi voorbeeld van dergelijke activiteiten. Deze ontginning vond plaats in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Aan de hand van het markeboek van Vilsteren is deels te volgen hoe deze tot stand kwam. De eerste vermelding van het vlier was tijdens een holtspraak in 1693.’ Over het afgraven van’ t vlier sal men nader in oogenschien nemen, en door voorgenoemde gecomiteerdenen worden ondersocht ofte behoorlick het water sal cunnen affleijden worden; en daer van op naester vergaderinghe raport doen.’


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 31

31

Op deze uitsnede van de TMK 1850 is het Junner Vlier te zien. Opvallend is ook de ‘Vervallen eendenkooi’ direct ten zuiden van het vlier. Dit vertelt ons dat het ooit flink nat is geweest.

Op deze actuele luchtfoto (Google Earth) zijn de percelen zoals die eind 18e eeuw zijn ontgonnen nog steeds herkenbaar.

Men kwam overeen om te onderzoeken of de afwatering van het vlier haalbaar zou zijn. Blijkbaar was dit een belangrijk punt alvorens er daadwerkelijk met het afgraven kon worden begonnen. Helaas werd in de volgende holtspraak geen melding gemaakt van de uitkomsten van het onderzoek. In 1707 werd het vlier tijdens de holtspraak van dat jaar weer genoemd.’Ofte die Heeren Erfgenamen niet goet souden vinden dat men een goet deel vann’ t Vlier onder den gewaarden erfgenamen qwam te deelen naar waartalle en dan uijtgegraven worde alsooseer bequaem hoij en weijdelant soude zijn dat nu door ongewaarden en vreemden gebrucht wordt tot nadeel van de boerschap en soo sulx wert goet gevonden hoe die deilinge sal gedaan worden.’ In de kantlijn staat nog:’De boeren eens over te hooren is uijtgestelt tot nader holtsprake die int jaar 1709 sal gehouden worden.’ Naast het plan om het vlier te ontginnen werden er in 1707 veel meldingen gedaan van aangravingen. Er werd blijkbaar veel nieuw bouwland ontgonnen. Dit verklaart wellicht ook waarom juist toen de plannen voor de ontginning van het vlier werden aangehaald, aangezien dit bouwland moest worden bemest en bewerkt. Verder blijkt uit de passage dat het vlier wel in gebruik was, maar niet bij de gewaarde boeren. Waarschijnlijk waren de omstandigheden van het vlier

dusdanig slecht dat geen van de gewaarde boeren er heil in zag om het te gebruiken. Het zal een uiterst marginale grond geweest zijn. Toch blijkt dat men wel de potentie van het vlier zag als goed hooi- en weiland. Helaas werd ook niet vermeld hoe de boeren er tijdens de holtspraak van 1709 over dachten. Daarna is het een poos stil rond de plannen met het vlier. In 1739 werd nog overeengekomen dat de vlierdijk nodig onderhouden moest worden en men besloot dat dit voortaan jaarlijks diende te gebeuren. Het duurde tot 1825 voor de ontginningsplannen weer worden genoemd: ‘1825. 29 September het vlier in veertien parcelen geloot en getrokken.’

Varsen in de tegenwoordige tijd.

De percelen 13 en 14 werden niet verloot, maar ‘in gemeenschap’ gegeven aan Kampman en Mierteveld. Dit waren hoogstwaarschijnlijk ongewaarde boeren, ook wel keuters genoemd. In 1826 werden deze percelen alsnog verdeeld. Kampman kreeg het stuk aan de oude vlierdijk (3 morgen 333 roeden) en Mierteveld het laatste perceel (3 morgen, 113 roeden). Later zouden Graven en Garner nog ruilen van perceel, maar verder stond alles wel vast. Op historisch kaartmateriaal is deze verdeling goed te zien. Opvallend is wel dat in het kadaster 1832 de locatie van het vlier nog geheel als heide is gekarteerd en er geen percelen te onderscheiden zijn. De opmetingen van het kadaster zijn dus

Nr

Naar

morgen

roeden

1 2

Graven Aalen op den hof

2 2

6 15

3 4

Mollinck ?

1 2

66 233

5 6

Buitink Garner

2 2

22

7 8

Wolters Groothof

2 2

38 38

9 10

Borcherinck Nieuw Meijer

2 2

62 30

11

Nieuwenhuis

2

12

Siegers

2

122

Oscar Borsen schreef in het kader van zijn master Landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) – onder inhoudelijke begeleiding van prof. dr. ir. M. (Theo) Spek en met als tweede lezer dr. J.F. (Jeroen) Benders – de scriptie Landschapsopbouw en landgebruik van groenlanden langs de middenloop van de Overijsselse Vecht tussen 1800 en 1950. Hij studeerde daarop af in mei 2012.

waarschijnlijk van voor 1825. De kartering als heide geeft wel aanwijzingen over de staat van het vlier vóór de ontginning. Op de Topographische Miltaire Kaart (TMK) uit 1850 zijn de percelen wel ingetekend en is het grondgebruik aangepast. Wanneer rechts begonnen wordt met het nummeren van de percelen, is de uitkomst van de loting uit 1825 te volgen. Tegenwoordig zijn de percelen die in 1825 zijn verdeeld nog steeds te zien in het landschap. Zeker vanuit de lucht. Na bijna tweehonderd jaar is de meeste grond nog steeds als weide in gebruik. I Belangrijkste bronnen: Anonymus, 1872: Overijsselsche stad-, dijk- en markeregten. Kampen. Schöönfeld, M. 1980: Veldnamen in Nederland. Arnhem. “Merckenboeck van Vilsteren”, register van resoluties van markevergaderingen, 1680-1852, (HCO), inv. nr. 226.852.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 32

32

door Rien de Visser

Een brede blik op de golfplaat Onlosmakelijk deel van Overijssels landschap Wereldwijd worden ze gebruikt voor daken, wanden, deuren en lichtvensters. Ze kunnen van metaal, vezelcement (asbest), bitumen of kunststof zijn. We zien ze op stallen die niet in het landschap passen, op hooibergen die we niet mooi vinden, bij ordinaire bouwsels die we het liefst willen slopen: golfplaten. Ze kennen een geschiedenis van bijna twee eeuwen.

e (ijzeren) golfplaat wordt beschouwd als één van de meest innovatieve producten van de negentiende eeuw. In 1829 werd er al patent op verleend. Honderden kleine Engelse kerkjes en grote stationsoverkappingen, zoals het inmiddels vervangen dak uit 1868 van het station in Zwolle, zijn ermee bedekt. De Kunsthal van de vermaarde architect Rem Koolhaas in Rotterdam staat voor eigentijdse toparchitectuur van golfplaat.

D

Deel van landschap en architectuur Toch heeft de golfplaat een negatieve klank, vooral dankzij de toepassing bij simpele, provisorische en creatieve bouwsels aan de ene en bij megastallen aan de andere kant. Als ‘tijdelijke’ dakbedekking is de golfplaat echter de redder van veel erfgoed en enige charme kan aan dit materiaal niet worden ontzegd. Door zijn ronde vormen, zachte lijnenspel en rijke kleurenpalet, ook door de roest, zorgen de golfplaten voor een levendig cultuurlandschap. Op sommige plaatsen

Een 'ensemble' van stadshooibergen aan de Stadsgracht, nabij Hasselt.

zijn ze aldus nadrukkelijk aanwezig. Golfplaten maken onlosmakelijk deel uit van landschap en architectuur in Overijssel en verdienen daarin – met de focus op landschapsbiografie, historische gelaagdheid en cultuur van alledag – een eigen plek.

Koekoeksbergen in Kampen Rond 1930 verschenen de hooibergen met kappen van


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 33

33

De eternietfabriek in Goor omstreeks 1970.

markant is de zogenaamde koekoekberg, een hooiberg met bovenaan een koekoek of grijperkast. Met de komst van het hooikanon ging de koekoek echter al vroeg met pensioen. Niet de hooiberg zelf.

‘Lichtstraten’ in Staphorst en Rouveen

ijzeren golfplaten en daardoor veranderde het aanzien van het boerenerf. Deze hooibergen staan symbool voor het begin van mechanisatie en volumevergroting van het boerenbedrijf. Met golfplaten kan de kapconstructie lichter en flexibeler worden en kunnen hooibergen uitdijen. Vanaf 1960 verloren veel hooibergen hun functie. Toch zijn er in Overijssel nogal wat over, ook met kappen van golfplaat. De Zwartendijk bij Kampen bijvoorbeeld, is een mekka van authentieke hooibergen uit de ‘ijzertijd’. Ze staan er als één-, twee- of meerroeders. Het meest

De dorpen Staphorst en Rouveen kennen een kilometers lang lint van rietgedekte boerderijen. Meer dan de helft van deze monumentale boerderijen heeft echter ook golfplaten op hoofd- of bijgebouwen. Toen de boeren rond 1950 niet meer over eigen rietvelden konden beschikken en het kopen van riet te duur was geworden, stapten ze over op golfplaten. Toen het vervolgens in de jaren zeventig en tachtig slecht ging met het boerenbedrijf, kwamen er nog meer daken met golfplaten, die bovendien lang meegaan en dus nog op veel plaatsen te zien zijn. Opmerkelijk in Staphorst is het gebruik van transparante, kunststoffen golfplaten als ‘lichtstraat’ onder aan het rieten dak op de (voor)stal. Riet en golfplaat gaan trouwens goed samen, wat ook is te zien rond de Weerribben: boerderijtjes met rieten daken en golfplaten op aanbouwen, boothuisjes, stallen en schuren van riettelers. Een soortgelijk beeld biedt het dakenlandschap van het plaatsje Nederland bij Blokzijl.

Een 'lichtstraat' in het dak van een Staphorster boerderij.

Stadshooibergen in Hasselt en Genemuiden

Een 'koekoekberg' aan de Zwartendijk nabij Kampen. Met de komst van het 'hooikanon' (midden) verloor de koekoek zijn functie.

In Genemuiden, waar in 1868 vele hooibergen in vlammen opgingen, zijn tegenwoordig nog enkele nagebouwde exemplaren te zien, te midden van nieuwe nostalgische schuurtjes. In Hasselt is buiten de stad een zeldzaam cluster stadshooibergen te vinden. Eerst werden ze verbannen naar de Viltkoele en omstreeks 1970 naar de Stadsweg. Daar staan ze nog steeds op gemeentegrond. Onlangs gingen er twee in vlammen op. De staketsels kunnen worden beschouwd als een monument dat herinnert aan het brandgevaar, dat hooibergen eigen is. Aan het water en tussen het groen vormen de zeven resterende Hasselter hooibergen met al hun roeden die de lucht insteken een kleurrijke ‘erfgoedbiotoop’. Deze stadshooibergen zijn al meer dan een halve eeuw van golfplaat. Al naar gelang het gebruik zijn ze vlijtig vertimmerd. De vraag is nu wat er mee moet gebeuren. Als monu-

Hoe Goor heel Nederland veroverde De Oostenrijker Ludwig Hatscheck ontwikkelde rond 1900 een procedé om asbestvezels te mixen met portlandcement en er bouwmaterialen van te produceren. Hij startte Eternit, een naam die is afgeleid van het Latijnse aeternus (eeuwig). Het eerste Nederlandse bedrijf voor asbestbouwmaterialen was Martinit in Amsterdam. Eternit Nederland nam Martinet over en bouwde in 1936 in Goor aan het toen gegraven Twentekanaal een nieuwe fabriek. Sinds concurrent Asbestona in Harderwijk in 1983 de deuren sloot, is dit de enige Nederlandse fabriek van brand-, trek- en krimpvrije, vochtwerende en isolerende vezelcement golfplaten. In het assortiment zijn ook vlakke platen, leien en buizen te vinden. Hiermee veroverde Goor heel Nederland: binnen en buiten, boven en onder de grond, in agrarische en industriële landschappen, tot in achtertuintjes toe. Toen de productie rond 1970 op zijn hoogtepunt was, drongen de gevaren van rondzwevend asbeststof echter pas goed door, met de fatale asbestziekten als gevolg. De naam Eternit klinkt sindsdien als een macabere dissonant. In 1978 nam Nederland het Asbestbesluit, waarbij het gebruik van asbest aan regels werd gebonden en in 1993 volgde er een asbestverbod. Zal de golfplaat helemaal uit het Nederlandse landschap verdwijnen nu er alsmaar mannen in witte pakken verschijnen? Dat hoeft zeker niet. Golfplaten zijn er van allerlei materialen en Eternit heeft de asbestvezel al lang vervangen door een synthetische textielvezel.

ment bevriezen? Reconstrueren en dus alledaagse bouwhistorie wissen? Opnemen in een ambitieus duurzaamheidsplan voor het aangrenzende natuurreservaat Olde Maten? Of als een soort volkstuincomplex verder laten leven? Met een eigen bestuur dat zich, zoals volkstuinverenigingen eigen, strikt houdt aan het reglement dat met een hooibergdeskundige wordt opgesteld? Het zou een uitdaging zijn voor de gemeente Zwartewaterland en de provincie Overijssel om dit voor Europa unieke stadshooibergensemble als erfgoedproeftuin te behouden en – met een brede blik – ‘Overijssel van golfplaat’ te promoten. I


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:37 Pagina 34

34

Gesignaleerd door Tonny Peters, Overijsselse Bibliotheekdienst, transisalania.blogspot.nl/ Guido van Mierlo. Kind bij de Waffen-SS. Noordboek Leeuwarden, 2012. 189 pp. € 15. Arjen de Groot had best een gelukkige jeugd in de Enschedese wijk Roombeek. Alleen waren zijn ouders fanatieke NSB’ers. Zo werd hij als vijftienjarige geronseld voor de Waffen-SS. Over hetgeen hij vanaf dat moment meemaakte heeft hij 65 jaar lang niet willen praten. De schaamte overheerste, ondanks dat wat hem was overkomen niet zijn schuld was. ‘Het overkwam hem’. In 2011 besloot hij zijn verhaal toch op papier te laten zetten. Dit werd hem door zijn familie niet in dank afgenomen. Omdat de belevenissen van een Nederlandse Waffen-SS’er nog bijna nooit naar buiten zijn gebracht, trok het boek veel media-aandacht en heeft onder meer het tv-programma Andere Tijden een interview met de hoofdpersoon uitgezonden. Almar Otten. Blauw goud. Sijthoff Amsterdam, 2012. 334 pp. € 18,95. Een erkende ‘pageturner’, deze opvolger van De afstammeling van Almar Otten. Valt een beetje buiten deze rubriek maar de ‘non-fictie lezer’ zal toch onder de indruk zijn van deze deels in Deventer spelende historische thriller. Mooi onderwerp, ingewikkelde en spannende plot. Een deskundige op het gebied van middeleeuwse handschriften, medewerkster bij de Athenaeumbibliotheek in Deventer, is wederom een van de hoofdpersonen. Het (verre) verleden wordt vermengd met het heden en historische feiten met fictie. Veel positieve recensies. Een aanrader! Sofie Bienert ... [et al.]. Fun of fundraising: 50 ideeën voor succesvolle acties en evenementen. Walburg Pers Zutphen, 2012. - 191 pp. € 22,50. Dit boek, samengesteld door KCO in Zwolle met steun van de Provincie Overijssel, is bijzonder handig voor wie activiteiten of evenementen wil organiseren. Alle aspecten komen aan de orde, onder meer: doelen stellen, organisatie, planning, pers, media, sponsoring/fondsenwerving etc. Ook worden ‘tien sleutels voor succesvolle acties en evenementen’ aangereikt. Vooral de vele praktische voorbeelden maken het boek zeer interessant en nuttig. [Oawerzet oet ‘t Oaldsaksisch in de Twentse Sproake van dizze tied duur] prof. dr. Anne van der Meiden en drs. Harry Morshuis. Heliand : een Oaldsaksisch Evangelieverhaal. TwentseWelle Enschede, 2012. 159 pp. € 17,50. De Heliand is een Oudsaksisch Evangelieverhaal: het levensverhaal van Jezus weergegeven in een gedicht van 6000 versregels. Het is geschreven in de taal van de negende eeuw van het huidige Nedersaksische gebied, aangepast aan tijd, toehoorders en streek. Deze aanpassing wordt inculturatie genoemd: de boodschap wordt in een herkenbare context

geplaatst. De naam Heliand is overigens pas in 1830 door wetenschappers aan het gedicht toegekend. Het is Oudsaksisch voor het Duitse en Nederlandse ‘heiland’ of ‘redder’. Het project van TwentseWelle omvat vijf boeken: de Heliand in de oorspronkelijke taal en vertalingen in het Gronings, Twents, Achterhoeks en Munsterlands. Dit Twentse deel is vertaald door Anne van der Meiden en Harry Morshuis. Henk ten Harkel. Eeuwigheid. Vereniging Gemeenschappelijk Onderhoud (VGO) Hengelo, 2012. 90 pp. € 15. Om de Oude Algemene Begraafplaats aan de Bornsestraat in Hengelo te behoeden voor verval werd precies honderd jaar geleden de Vereeniging Gemeenschappelijk Onderhoud opgericht. Naar aanleiding van dit jubileum ‘groef’ auteur Henk ten Harkel 27 levensverhalen op van ‘bewoners’ van dit kerkhof. Op deze algemene begraafplaats vind je alle rangen en standen: burgemeesters, dominees, fabrieksarbeiders, boeren. Deze diversiteit is ook terug te vinden in de keuze voor de beschrevenen. Onbekende, vergeten, maar ook bekende Hengeloërs, passeren in een bonte stoet de revue. In het boek komt tweehonderd jaar geschiedenis van Hengelo ‘tot leven’. Bij de graven zijn de anekdotes op de smartphone te downloaden via QRcodes. Ben Siemerink, m.m.v. Gerhard Sauer. De motorraces van Tubbergen. 1946-1984: wat bezielt ons, motormenschen, toch? Boekhandel Heinink, 2012. 112 pp. € 24,95. Geschiedenis in woord en beeld van de mateloos populaire motorraces die tussen 1946 en 1984, altijd tijdens de Pinksterdagen, plaatsvonden op het stratencircuit rond Tubbergen. In 2003 werden voor het eerst historische motorraces georganiseerd. De auteur heeft de herinneringen van velen en de hoogte- en dieptepunten van dit evenement vastgelegd, waarbij veel illustraties zijn toegevoegd. (Zie ook MSMD 2012-3, p. 5 over het monument voor de slachtoffers tijdens de races.) W. van Dijken. R.Boltje & Zonen NV: de Friese baggeraar uit Zwolle. 2012. 204 pp. € 35. De schrijver, zoon van de kapitein van de enige zeesleper van Boltje, werkte vijftien jaar aan het boek. Informatie over het in de jaren zeventig ter ziele gegane bedrijf was er aanvankelijk nauwelijks, maar met behulp van enthousiaste exwerknemers en van Kor Boltje, de zoon van oprichter Roelof, heeft hij de geschiedenis van het bedrijf boven water gehaald. Het boek leest als een roman, maar de verhalen zijn wel echt gebeurd.

Annelies Berends; [redactie: Hemmy Clevis; fotografie: Hidde Heikamp ... et al.]. Verdronken dorp: op zoek naar archeologische vondsten uit het verdronken turfstekersdorp Beulake. Stichting Promotie Archeologie Zwolle, 2012. Uitgave in samenwerking met Spa-Uitgevers. 77 pp. € 12,50. Het turfstekersdorpje Beulake werd in 1776 tijdens zware stormen door het water verzwolgen. Twee eeuwen lang lagen de restanten van het dorp onberoerd op de bodem van de Beulakerwijde. Eind jaren zestig kwam er apparatuur beschikbaar, waarmee op de bodem kon worden gekeken. Er bleek veel archeologisch belangrijk materiaal te liggen, zoals turfblokken, bouwmateriaal en scherven van allerhande huisraad. In 2005 werd het gevonden materiaal naar het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Overijssel (PBDO) in Deventer gebracht. Dit boekje brengt de vondsten en het leven van de bewoners van Beulake in beeld. Pieter Ellens en Hein te Riele. Kermis in Deventer: van de reus van Anak tot swing Bob. Corps9 Publishers Deventer, 2012. 113 pp. € 14,95. De duizenden kermisfoto’s van een Deventer verzamelaar vormen de basis van dit boek dat tevens veel verhalen en herinneringen bevat van kermisbezoekers, kermisexploitanten en anderen die bij de Deventer kermis betrokken waren. Ootmarsum in de negentiende eeuw, van bloei naar verval. Ben Morshuis Stichting. Ootmarsum, 2012. 103 pp. € 17,50. Ootmarsum was eeuwenlang één van de meest bloeiende steden in Noordoost- Twente. Toch kwam aan al die grandeur een einde. De achteruitgang voltrok zich voornamelijk in de negentiende eeuw. In een tijdsbestek van minder dan honderd jaar veranderde het florissante stadje in een armoedig aandoende plattelandsgemeente met smalle, kronkelige en vooral slecht onderhouden straatjes. In dit boek wordt gezocht naar de oorzaken van dit verval. Henk Jansen. Leny’s levens. Boekenbent, 2012. 272 pp. € 19,95. Tijdens de Tweede Wereldoorlog overleefde Leny Adelaar-Polak uit Bathmen ‘Blok 10’, het beruchte experimentenblok in vernietigingskamp Auschwitz. Zonder familie keerde ze berooid, onvruchtbaar en met een gewicht van nog maar 34 kilo terug in haar geboortedorp. Nu is ze 93 en vond ze het tijd worden haar biografie op papier te (laten) zetten. Naar voren komt een krachtige vrouw, die in haar leven veel veerkracht toonde, zich kon aanpassen aan steeds wisselende situaties, waarbij haar humor zeker hielp. De biografie bevat naast de tekst veel foto’s en documenten.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:38 Pagina 35

Met medewerking van Ans Borst, Kunst en Cultuur Overijssel KAMPEN: Ikonenmuseum Helmantel in Kampen: ‘Beeld ontmoet Ikoon’ t/m 3 november • www.ikonenmuseumkampen.nl KAMPEN: Museumboerderij Erf 29 Rondom ‘t Kampereiland t/m 31 oktober • www.erf29.nl

agenda

ALMELO: Stadsmuseum Cocktailjurk en Streekdracht t/m 15 september Een wereld van verschil 20 oktober 2012 t/m 2 februari 2013 • www.stadsmuseumalmelo.nl DELDEN: Zoutmuseum Verkoopexpositie zout- en peperstellen t/m 30 september 2012 • www.zoutmuseum.nl

DENEKAMP: Museum Huize Keizer Ellen van Boggelen-Heutink: schilderijen en sculpturen t/m 11 september 2012 • www.huizekeizer.nl DEVENTER: Historisch Museum Fietsenparade t/m 28 oktober 2012 • www.deventermusea.nl

DEVENTER: Speelgoedmuseum Er was eens… Speelgoed in Sprookjesland t/m 20 januari 2013 • www.speelgoedmuseumdeventer.nl

Deventer: Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek Krishnamurti-tentoonstelling Timeless beauty, Timeless mind 1 september t/m eind november • www.sabinfo.nl/agenda DIEPENHEIM: Kunstvereniging Diepenheim Hester Oerlemans: LINK-O-LOON 23 september t/m 2 december EposPress Tekeningen Prijs 2012 23 september 2012 t/m 2 december • www.kunstverenigingdiepenheim.nl EERDE: Kasteel Eerde Timeless beauty, Timeless mind t/m eind november • www.sabinfo.nl/agenda

ENSCHEDE: Rijksmuseum Twenthe Ladies & Gentlemen. Portretten uit de Britse Gouden Eeuw t/m 16 september High above ground; werk van Koen Vermeule t/m 30 september • www.rijksmuseumtwenthe.nl ENSCHEDE: TwentseWelle Zeemonsters in Twente t/m 28 oktober • www.twentsewelle.nl

GENEMUIDEN: Tapijtmuseum ‘Op zolders en in skuurn’ : 400 historische foto’s • www.tapijtmuseum.nl GOOR: Goors Historisch Museum Kleren maken de pop t/m 29 september • www.historischgoor.nl

HEINO/WIJHE: Museum de Fundatie Topstukken uit Fundatie collectie: Van Gogh, Israëls en vele anderen t/m 31 oktober 2012 Danielle Kwaaitaal – Hidden Series 9 september2012 t/m 6 januari 2013 Jan Hendrik Verstegen – Ademloze Ruimtelijkheid 9 september 2012 t/m 6 januari 2013 • www.museumdefundatie.nl KAMPEN: Frans Walkate Archief Toegepast werk: Cornelis Helenis Lodewijk Middelkoop (1857-1918) t/m 8 september • www.walkatearchief.nl

Zie ook www.mijnstadmijndorp.nl > Agenda

De tijdloze wereld van Krishnamurti

KAMPEN: Stedelijk Museum Cheops ‘Brutale keramiek’ t/m 9 september • www.stedelijkemuseakampen.nl LAAG ZUTHEM: Havezate Den Alerdinck Dag voor Regionale Geschiedenis en Streekcultuur 22 september 2012 • Opgave via contacthco@historischcentrumoverijssel.nl MARKELO: Museum Eungs Schöppe Oude en verdwenen beroepen t/m september 2012 • www.eungsschoppe.nl NIEUWLEUSEN: Museum Palthehof Kunstwerken, Bijen en Schilderijen verenigd: pentekeningen, aquarellen en schilderijen van o.a. Jan en Evert Jan Masselink, Toke Bruggeman en Arend van Spijker t/m 27 oktober • www.palthehof.nl OMMEN: Nationaal Tinnen Figuren Museum Toys Stories Classics. Het verhaal achter oud tinnen speelgoed. t/m 2 december • www.tinnenfigurenmuseum.nl OOTMARSUM: Onderwijsmuseum Educatorium In sloot en plas, originele schoolplaten van M.A. Koekkoek t/m 30 september • www.educatorium.nl RIJSSEN: Rijssens museum ‘W.G. van de Hulst. Het kind en zijn boek’ Zomertentoonstelling • www.rijssensmuseum.nl VOLLENHOVE: Cultuur Historisch Centrum Land van Vollenhove ‘Weijs Werk’ in Vollenhove t/m 29 september 2012 • www.chcvollenhove.nl ZWARTSLUIS: Museum Schoonewelle ‘Blijf bij de tijd’ • www.schoonewelle.nl ZWOLLE: Historisch Centrum Overijssel MijnBuurtMijnVerhaal: Westenholte, Voorst en Frankhuis 20 september t/m 4 januari 2012 Waanders-lezingen: Maarten Doorman ‘Rousseau of de valstrikken van de oprechtheid’ 7 oktober 2012 Aanvang: 14.00 uur Jos Palm ‘Moederkerk: ‘De ondergang van een kerk en een rooms gezin’ 4 november 2012 Aanvang 14.00 uur • www.historischcentrumoverijssel.nl ZWOLLE: Stedelijk Museum Topstukken t/m september 2012 Rituelen vanaf 10 september • www.stedelijkmuseumzwolle.nl

Jiddu Krishnamurti (1895-1986). Foto Ziegler.

‘De geest die niet stil is, is nooit vrij, en alleen voor de stille geest gaat de hemel open.’ Het is één van de vele uitspraken van de Indiase spiritueel leraar Jiddu Krishnamurti (1895-1986), die in 1895 werd geboren in India. Als vijftienjarige maakte hij door zijn uitspraken en charisma zoveel indruk op Annie Besant van de theosofische beweging, dat zij probeerde voogdijschap over hem te verwerven. Dat lukte, waarna Krishnamurti wereldwijd werd gepromoot als nieuwe wereldleraar. Door velen werd hij zelfs gezien als de incarnatie van de Maitreya Bodhisattva, de opvolger van de historische Boeddha. Precies honderd jaar geleden verscheen zijn eerste boek. Krishnamurti staat daarom centraal bij tal van activiteiten in Deventer en Ommen, waaronder de tentoonstelling Krishnamurti: Timeless Beauty, Timeless Mind bij Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek Deventer (SAB). Naast de expositie vinden er lezingen, filmvoorstellingen en fiets- en wandeltochten plaats. De activiteiten en de tentoonstelling lopen tot eind november. Rondom Landgoed Eerde in Ommen zijn er wandel- en fietstochten. De expositie is vrij te bezichtigen tijdens openingstijden van de bibliotheek. Voor de overige activiteiten is aanmelding noodzakelijk bij de Stichting Krishnamurti Nederland, via 030-2290741 of info@krishnamurti.nl. De thema-folder met alle informatie over het activiteitenprogramma is verkrijgbaar via de Stichting Krishnamurti Nederland en aan de balie van Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek. Zie ook www.sabinfo.nl/agenda. I

35


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:38 Pagina 36

36

IJsselacademie

Postbus 244 8260 AE Kampen

T 038 331 52 35 F 038 333 42 04

I www.ijsselacademie.nl E info@ijsselacademie.nl

Kenniscentrum voor immaterieel erfgoed in Overijssel Onderzoek en publicaties De IJsselacademie is een onderzoeksinstituut en kenniscentrum voor taal, geschiedenis en traditie in Overijssel. U kunt er terecht met vragen over dit immaterieel erfgoed in de regio. De Academie stimuleert en begeleidt onderzoek van wetenschappers en van amateurs en organiseert educatieve programma’s en bijeenkomsten. Daarnaast is de IJsselacademie een uitgeverij. Veel onderzoek resulteert in publicatie van boeken, dvd’s, cd’s. Ruim dertig jaar De stichting IJsselacademie is opgericht in 1977. Haar werkzaamheden worden gefinancierd door de provincie Overijssel, door gemeenten in het werkgebied en door de opbrengst van producties. Ook zijn er incidentele subsidies, zoals van het Prins Bernhard Cultuurfonds, het bedrijfsleven en particulieren die speciaal bij een project betrokken zijn. Het werkgebied spitst zich toe op Salland en het Land van Vollenhove (van Gramsbergen tot Schokland en van Bathmen tot Steenwijk), maar de Academie realiseert op verzoek ook projecten op de Veluwe en in Flevoland.

IJsselacademie

Wordt u donateur?

Voor minimaal € 20,- per jaar krijgt u 20% korting op onze uitgaven en ontvangt u jaarlijks zes keer MijnStadMijnDorp, Historisch Tijdschrift Overijssel.

Gratis! i www.ijsselacademie.nl

Boeiend najaar De herfst van 2012 heeft een rijke oogst aan IJsselacademie-publicaties te bieden. Op vrijdag 7 september, bij de opening van Open Monumentendag, wordt een omvangrijke studie gepresenteerd over de historisch-bouwkundige ontwikkeling van de Kamper binnenstad. Gebruik makend van de nieuwste inzichten beschrijft auteur Marcel van Winsen ontstaan en groei van de monumentale IJsselstad. Op woensdag 3 oktober verschijnt Dwangarbeid in Staphorst. Joodse werkkampen in Staphorst en Rouveen. Over dit boek van Gert-Jan Westhoff leest u meer op de pagina’s 14 en 15. Over het archief van de armvoogdij Muggenbeet, en de nieuwe publicatie van Jos Mooijweer die hierover op 6 oktober wordt gepresenteerd, leest u meer op de pagina’s 16 en 17.

In 2012 viert het dorp Mariënheem zijn 75-jarig bestaan. Auteur Theo van Mierlo schreef een kloek herdenkingsboek, dat de hele geschiedenis van het dorp, vanaf het moment van ontstaan tot de dag van vandaag, gedetailleerd vastlegt, uiteraard geïllustreerd met tal van foto’s en documenten. De feestelijke presentatie van Mariënheem. Het dorp dat er niet had moeten komen vindt plaats op vrijdag 19 oktober.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:38 Pagina 37

37

Jhr. Arnold Gevers neemt op vrijdag 2 november afscheid als medewerker van het Historisch Centrum Overijssel. Bij die gelegenheid wordt er niet alleen een congres georganiseerd, maar verschijnt ook De oudste officiële kaart van Overijssel. De kaarten door Nicolaas ten Have uit de 17de en 18de eeuw van auteur Clemens Hogenstijn. In deze publicatie staat de vierde staat centraal van de provinciekaart van Nicolaas ten Have, die in 1643 werd uitgegeven door de Deventer drukker Jan de Lat. Het nieuwe boek is voorzien van uitvoerige inleiding en register. Elders in dit nummer leest u meer over de nieuwe publicatie Grensgang. Een historische reis langs de randen van Overijssel. Auteur Jan ten Hove presenteert zijn boek op vrijdag 23 november tijdens een symposium in het Historisch Centrum Overijssel. Alle genoemde titels zijn (ook nu al) bij de IJsselacademie te bestellen: jvanzeeland@ijsselacademie.nl

Canonkunst De IJsselacademie was initiatiefnemer voor het project Canon van Overijssel. Als vervolg hierop is dit jaar een nieuw project gestart, Canon & Ruimte, dat de ruimtelijke beleving van de lokale cultuurhistorie wil bevorderen. Het bestaat uit drie delen. Canonkijker en Canonkaart beschreven wij in vorige nummers van MijnStadMijnDorp; nu is het de beurt aan Canonkunst. Dit derde deel van Canon & Ruimte wordt bedacht en vormgegeven door het Kunstenlab in Deventer. In de komende twee jaar realiseert het Kunstenlab vijftien bijzondere kunstwerken, die onderdelen uit de canons van Overijssel zichtbaar maken in het landschap. Ieder kunstwerk verbeeldt op zijn eigen wijze het (lokale) canonvenster dat diende als uitgangspunt en inspiratiebron. De kunstwerken worden verspreid door Overijssel gerealiseerd. Mogelijk wordt bijvoorbeeld de functie die de nu nog bestaande Hessenweg in het verleden vervulde ruimtelijk verbeeld, of juist het verdwenen dorp Beulake. Daarmee gaat de geschiedenis extra leven en wordt het historisch besef van het brede publiek vergroot.

Cursus streektaal en streekcultuur Houd je van Overijssel en wil je meer weten over taal en cultuur van je streek? Binnenkort start op verschillende plaatsen in Overijssel, georganiseerd door verschillende volksuniversiteiten, een eigentijdse cursus, voor jong en oud, voor streektaalsprekers en nieuwkomers. In 6 cursusavonden van 2 uur worden de volgende onderwerpen besproken: • Waar de streektalen in Overijssel vandaan komen • Hoe het komt dat de streektalen nog steeds niet zijn verdwenen • Wat streektaal en identiteit met elkaar te maken hebben • De toekomst van de streektalen • De taalvariatie binnen Overijssel • De spelling • Grammaticale verschillen met het Nederlands • Bijzondere streektaalwoorden en de beschikbare woordenboeken • Literatuur (verhalen en gedichten) • Muziek en streektaal Daarnaast komen gastdocenten vertellen over andere aspecten van de regio waar de cursus gehouden wordt: • De economische ontwikkeling • Landschapselementen • Naoberschap / gebruiken en gewoonten Als cursist krijg je een wachtwoord. Daarmee kun je het cursusmateriaal downloaden van de website www.detaalvanoverijssel.nl. De cursus start op dinsdagavond 2 oktober in Raalte, op woensdagavond 3 oktober in Steenwijk, op 15 oktober in Hengelo en 14 januari in Almelo. Ook zijn cursussen in Kampen en Enschede gepland. Kosten: € 90,-, inclusief het volledige cursuspakket. Voor nadere informatie, ook over andere cursusplaatsen, en inschrijving: www.detaalvanoverijssel.nl. Of stuur een vraag: abartelds@ijsselacademie.nl, phbloemhoff@ijsselacademie.nl, h.nijhuis@twentsewelle.nl I

IJsselacademie

www.kunstenlab.nl www.ijsselacademie.nl>CanonvanOverijssel www.canonvanoverijssel.nl

Dag voor de Regionale Geschiedenis en Streekcultuur Op zaterdag 22 september 2012 organiseren de Vereniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis (VORG), Het Historisch Centrum Overijssel (HCO), de Stichting IJsselacademie, de Vereniging Oudheidkamer Twente en de Vereniging voor Heemkunde ‘Omheining’ in de havezate Den Alerdinck nabij Heino gezamenlijk de ‘Dag voor de Regionale Geschiedenis en Streekcultuur’. Het thema van de dag, ‘Levend Erfgoed’, sluit aan bij het Jaar van het Immaterieel Erfgoed. Naar verwachting zal Nederland dit jaar de UNESCO-conventie voor het immaterieel erfgoed ondertekenen. Op deze dag vindt de aftrap plaats voor een onderzoek naar de aard en het draagvlak van het immaterieel erfgoed in Overijssel. Het Historisch Centrum Overijssel presenteert de resultaten van een project over trouwfoto’s. Ook worden er diverse workshops gehouden. Elke historische vereniging ontvangt een uitnodiging met de mogelijkheid een aantal leden af te vaardigen. Het dagprogramma, inclusief lunch, duurt van 10.00 uur tot circa 15.30 uur. De kosten bedragen 10 euro per persoon. Opgeven kan via contacthco@historischcentrumoverijssel.nl

Maand van de Geschiedenis Zie voor de Maand van de Geschiedenis rond het thema ‘Arm en Rijk’: www.maandvandegeschiedenis.nl.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:38 Pagina 38

38

VORG

Wintervergadering met excursie naar de Maatschappij van Weldadigheid (Frederiksoord), landgoed De Bult en de heerlijkheid De Eese (Steenwijk), vrijdag 9 november 2012 oel van de excursie is de gemeente Steenwijk in de Kop van Overijssel, met een deel van de gemeente Vledder in de provincie Drenthe. Eerste bestemming is Frederiksoord. Namens de Maatschappij van Weldadigheid kocht generaal Johannes van den Bosch hier in 1818 het nog bestaande Huis Westerbeek, met 650 ha. grond. Net als nu kampte een deel van de Nederlandse stadsbevolking met structurele werkeloosheid en alle sociale problemen van dien. De gedachte van de Maatschappij was deze mensen een nieuwe start te laten maken op het platteland, met verplicht onderwijs voor de kinderen en vakonderwijs voor de volwassenen. Ondanks tal van praktische problemen werd door Van den Bosch en diens opvolgers een indrukwekkend programma gerealiseerd, met steun van 17.000 donateurs (toen een groot aantal) en het Huis van Oranje in het bijzonder. De Maatschappij bestaat nog steeds, evenals veel van de infrastructuur: kolonistenhuizen, modelboerderijen, meerdere scholen en kerken, het rusthuis voor bejaarde kolonisten, doktershuis, postkantoor, voormalige gaarkeuken enzovoorts. De kerken waren protestants en katholiek, de synagoge bevond zich in de eveneens door de Maatschappij geïnitieerde kolonie Veenhuizen. We bezoeken in Frederiksoord museum De Koloniehof, gevestigd in de vroegere timmermanswerkplaatsen van de Maatschappij: nu met museum, vergaderruimtes, café, gereconstrueerde kolonistenwoning en een fraaie tuin met doolhof. In de zaal van De Koloniehof wordt de jaarvergadering gehouden. Door de lommerrijke omgeving begeven we ons vervolgens naar het nabijgelegen De Bult, in de negentiende eeuw de zomerresidentie van de familie Van der Hoop van Slochteren. Het karakteristieke buiten werd ondermeer aangedaan door de antirevolutionaire politicus Guillaume Groen van Prinsterer, een van de geestelijke stamvaders van het huidige CDA. Toen Betsy van der Hoop in 1827 aarzelde over zijn huwelijksaanzoek leverde Groen op De Bult een aanbevelingsbrief van zijn eigen ouders aan de hare af. Even verderop ligt het centrum van de Friese doopsgezinden, opgericht in het begin van de twintigste eeuw: Fredeshiem. De idealen waren: ‘Geloven dat mondig is, spreken dat bondig is … woorden gaan daden te boven.’ Op Fredeshiem werden eind jaren dertig joodse vluchtelingen opgevangen. In het bos achter het complex bevinden zich twee grote veldkeien in een boomcirkel, met sagen omweven en vanouds beschouwd als een Germaanse gerichtsplaats in een grijs verleden. De twee stenen worden aangeduid als

D

‘Koe en Kalf’. Op Fredeshiem wordt de lunch gebruikt. Ten slotte wordt een bezoek gebracht aan De Eese. Deze vroegere heerlijkheid is sinds 1927 in bezit van de familie Van Karnebeek. Landgoed de Eese is in totaal circa 800 hectare groot. Het bestaat voor circa 440 hectare uit bos en natuurterreinen en voor circa 360 hectare uit landbouwgronden. Vanwege diverse bijzondere gebouwen en de karakteristieke lanenstructuur is de bebouwingskern van het landgoed, circa 80 hectare groot, aangewezen als cultuurhistorische buitenplaats. Opmerkelijk zijn enkele panden in Scandinavische stijl, opgetrokken met rechtstreeks uit Noorwegen geïmporteerde houten onderdelen. Het

landgoed ligt op het snijpunt van drie provincies: 65 % ligt in Overijssel (gemeente Steenwijkerland), 34% in Drenthe (gemeente Westerveld) en 1% in Friesland (gemeente Weststellingwerf). Het landgoed bezit bijzondere natuurlijke en archeologische waarde. Jhr. mr. H.A. van Karnebeek houdt aansluitend aan de lunch in Fredeshiem een voordracht over geschiedenis en beheer van familielandgoed De Eese.

Praktische informatie De tocht wordt gemaakt op eigen gelegenheid. Indien u gebruik wenst te maken van een lift, kunt u dat bij uw aanmelding aangeven. I

PROGRAMMA 10.00 uur 10.15 uur 11.00 uur 12.00 uur

14.00 uur

16.00 uur

Ontvangst met koffie in Museum De Koloniehof (Koningin Wilhelminalaan 87, 8382 GC Frederiksoord). Ontvangst en jaarvergadering van de VORG met aansluitend presentatie van de Overijsselse Historische Bijdragen. De stukken voor de vergadering ontvangt u per post of email. Rondleiding in Museum De Koloniehof en het bijbehorende terrein. Vertrek naar het nabijgelegen buiten De Bult en Fredeshiem. Het buitengoed Fredeshiem is inmiddels een ontvangstcentrum en conferentieoord. Wij gebruiken er vanaf 12.30 uur de lunch en maken een korte wandeling door het bos naar ‘Koe en Kalf’. Wij worden ontvangen op landgoed De Eese, waar we zullen horen over de geschiedenis en het beheer. Afhankelijk van de weersomstandigheden vindt vervoer over de terreinen, bos en hei plaats per boerenwagen of te voet. Wandelschoeisel wordt in ieder geval aanbevolen. Ieder is welkom om nog wat na te praten in hotel Frederiksoord.

U kunt zich opgeven • door vóór 10 oktober 2012 een briefje te sturen aan V.C. Sleebe, VORG, Postbus 1227, 8001 BE Zwolle • of vóór 10 oktober 2012 een e-mail te sturen aan v.sleebe@historischcentrumoverijssel.nl, onder vermelding van naam, adres, telefoonnummer en aantal personen. U wordt verzocht de kosten ad € 27,50 over te maken op ING-rekening 54.67.046 t.n.v. Overijsselsch Regt en Geschiedenis, o.v.v. ‘Wintervergadering’.


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:38 Pagina 39

MIJN

HISTORISCH TIJDSCHRIFT OVERIJSSEL

Nummer 5 verschijnt op 27 oktober 2012

colofon Jaargang 3, nummer 4, september-oktober 2012 MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel is een uitgave van het Historisch Centrum Overijssel. Hoofd- en eindredactie Wim Coster. Redactie Ab Gellekink, Menno van der Laan, Dick Schlüter. Vormgeving Frank de Wit.

Druk Èpos|Press Zwolle.

Columnist Ad van Liempt.

Santiago Arías (links) en zijn zwager Martin in Olst, in 1971.

Reacties ‘Así es que te transmito el agradecimiento más sincero y emocionado tanto de mi tía como de mi tío. Dicen que conservarán la revista como un tesoro para lo que les reste de vida’, schreef Javier Arías vanuit Spanje onlangs aan Geertje van Os.’ Hierbij breng ik je de meest oprechte en ontroerde dankbaarheid over van zowel mijn tante als mijn oom. Ze zeggen dat ze het tijdschrift als een schat bewaren voor de rest van hun leven’, vertaalde de schrijfster van het artikel in aflevering 3 van MijnStadMijnDorp over de Spaanse gastarbeiders in Olst. ‘Y que cuando ellos no estén, que sean mis primos los que la conserven como un retazo del pasado que les tocó vivir’, vervolgde de zoon van Santiago Arías, die in april 1971 begon te werken bij Salland BV in Olst. ‘En als ze er niet meer zijn, dan zullen mijn neven en nichten het bewaren als een deel uit het leven van hun ouders.’ Javier toonde zich diep geroerd door de aandacht voor de geschiedenis van zijn vader en diens ruim honderd landgenoten in Olst, in het begin van de jaren zeventig. In de mail kwam ook nog nieuwe informatie naar voren: het verhaal is nog niet ten einde! En de tante van Javier Arías bleef maar herhalen ‘dat de wereld een zakdoek is, een typisch Spaanse uitdrukking, die betekent dat de wereld heel klein is, hoe groot deze ook lijkt.’ I Een andere reactie kwam van A. Esselink uit Veenendaal en ging over de markante Kamper drankenhandelaar Jan Willem Siebrand, die in nummer 2 uitgebreid voor het voetlicht kwam. Herman Broers schreef over hem het artikel ‘Foute opportunist of miskende verzetsheld?’ Tijdens zogeheten open schaalcollecten bij het uitgaan van de kerk, legde JWS, aldus de schrijver van de mail, na de oorlog ‘met zichtbaar vertoon een bankbiljet van behoorlijke waarde in de schaal. De kerkgangers stootten elkaar aan, onder de indruk van het best wel hoge bedrag dat werd geofferd.’ In oktober a.s. verschijnt in Kampen De zaak Siebrand, de omstreden dubbelrol van Nederlands grootste wijnhandelaar in oorlogstijd van Henk de Koning. De heer Esselink reageerde ook op het artikel, in dezelfde aflevering, van Niels Bakker over Kathy Toth. Deze van origine Hongaarse vrouw pleegde tijdens de oorlog ‘Verraad van Hengelo tot Kampen’. Zij was er oorzaak van dat het Kamper echtpaar Bos-Last, bij wie een joods echtpaar zat ondergedoken, werd verraden. Haar vriend, de fanatieke NSB-er Ben Wibier, kwam hen met getrokken pistool arresteren, met alle gevolgen vandien. Hans Kienhuis uit Alstätte in Duitsland meldde dat hij van oudere inwoners van Lonneker had gehoord dat Wibier de partij wilde verlaten, toen duidelijk werd dat Duitsland de oorlog zou verliezen. Maar zijn ‘medecompanen’ gingen hiermee niet akkoord en hij werd gefusilleerd. I

Correspondenten Niels Bakker (Gemeentearchief Hengelo), Ans Borst (Kunst en Cultuur Overijssel), Girbe Buist (Kunst en Cultuur Overijssel), Jan Taco te Gussinklo (Dutch Button Works), Lamberthe de Jong, Robert Kemper Alferink, Hans Kobes, Marlies Mencke (Historisch Centrum Overijssel), Tonny Peters (Overijsselse Bibliotheek Dienst), Ben Siemerink, Vincent Sleebe (VORG), Ester Smit (Historisch Centrum Overijssel), Dinand Webbink (Stadsarchief en Athenaeum Bibliotheek), Jook van Zeeland (IJsselacademie). Overige medewerkers aan dit nummer Gees Bartels, Aly Beekhof, Bram Bouwens (Universiteit Utrecht), Oscar Borsen, Paul Brusse (Universiteit Utrecht), Eleonore van der Eijk, Georg Hartong, Herinneringscentrum Westerbork, Jan van der Kolk, Jos Mooijweer, Rennie Oosterveld, Piet den Otter, Johan Mulder, Seger Van Voorst tot Voorst, Rien de Visser, Gert-Jan Westhoff. Redactieadres Historisch Centrum Overijssel Eikenstraat 20 8021 WX Zwolle Tel. (di-vr) 038-4266300 contacthco@historischcentrumoverijssel.nl www.historischcentrumoverijssel.nl

39

Opgave en vragen over abonnementen zie redactieadres Jaarabonnement (6 nummers): € 29,95. Het abonnement kan op elk gewenst moment ingaan. Abonnementen kunnen schriftelijk tot uiterlijk twee maanden voor beëindiging van het lopende abonnement worden opgezegd. Bij niet tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch verlengd. Illustraties De uitgever heeft zijn uiterste beste gedaan de rechten met betrekking tot de illustraties te regelen volgens de bepalingen van de Auteurswet. Hij die desondanks meent zeker rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de uitgever. © Historisch Centrum Overijssel / auteurs. Illustratieverantwoording L = Links, R = Rechts, B = Boven, M = Midden, O = Onder 4 Namez/Ecodrome; 5 B B WBooks, LO Walburg Pers, RO Boekencentrum; 6-7 Particuliere Collectie; 8-11 Koninklijke Bibliotheek; 12-13 De Smithoek / Particuliere Collecties; 14T.J. Rinsema; 15 LB Historisch Centrum Overijssel, RB Herinneringscentrum Westerbork, LO Coenraad Rood, RO Gert-Jan Westhoff; 16 IJsselacademie; 17 LB en RB Jos Mooijweer, RO Historisch Centrum Overijssel; 18-23 Historisch Centrum Overijssel; 28-29 Historisch Centrum Overijssel; 2427Collectie Van Sonsbeeck/Van Voorst tot Voorst, m.u.v 27 LB Provincie Overijssel; 30 LB en RB Historisch Centrum Overijssel, O Historische Kring Ommen; 31 LB en RB Historisch Centrum Overijssel; O Historische Kring Ommen; 32 Rien de Visser; 33 B Stichting Heemkunde Markelo; 35 Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek (SAB).

MijnStadMijnDorp zoekt voor de rubriek ‘Van wie ben jij er een?’ BN-ers met Overijsselse wortels. Suggesties kunnen naar contacthco@historischcentrumoverijssel.nl historischcentrumoverijssel

§

MIJN

§ STAD DORP


120288 _MSMD_4_2012_Opmaak 1 30-08-12 16:38 Pagina 40

Dit jubileumboek van Landschap Overijssel brengt de geschiedenis van ons landschap. Het vertelt dat er acht soorten landschappen in Overijssel zijn en geeft van elke soort een aantal voorbeelden. Tekst en kaarten schetsen de historische ontwikkelingen. Dit boek is voor iedereen die wil weten hoe het landschap van Overijssel zo afwisselend is geworden. ISBN 978 90 400 0763 7 € 24,95 192 pag. 24 x 29 cm ca. 250 in kleur gebonden

slechts

24,95

BESTEL NU VIA ONZE SITE WBOOKS.COM


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.