www.fgks.org   »   [go: up one dir, main page]

MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel, juni-juli 2011

Page 1

MIJN

MIJN

110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 1

STAD DORP

HISTORISCH TIJDSCHRIFT OVERIJSSEL JAARGANG 2 | NUMMER 3 | JUNI/JULI 2011 | €5,95

EXTRA:

Geuren in Overijssel De geur van Buisman Familiebedrijf Bolletje Tekenen volgens een reis uit 1732

Ad van Liempt over het nichtje van Eva Braun


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 2

2 inhoud

Omslag: het gezin van een Kamper stadsboer in de jaren zestig rond de tafel, met de koeien als aandachtige toeschouwers.

De Geuren van pastoor Rientjes

14 5

20

In dit nummer 10 Een streling voor de neus? Overijsselse geuren in het verleden

28 Hoogstamfruit in de IJsselstreek De bovenverdieping van de veehouderij

14 Familiebedrijf Bolletje De weeë geur van versgebakken beschuit

30 De geur van verband en ziekenhuis

16 Aardappelen en de geur van rotte eieren 20 Overijsselse beelden van geuren en kleuren in de negentiende eeuw 24 ‘Om nog eenigsins de gedagtenis te bewaeren’. Een tekenreis in 1732 door Oost- en Noord-Nederland

Aardappelen en de geur van rotte eieren

EXTRA:


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 3

Jaargang 2, nummer 3, juni/juli 2011

Wim Coster, hoofdredacteur

Een schepje verleden

A

an deze aflevering van MijnStadMijnDorp had een geur toegevoegd kunnen worden. Van een vleugje, of liever gezegd, een schepje ‘buisman’ bijvoorbeeld. Ooit was de ‘koffiesiroop’ van de firma Buisman uit Zwartsluis een vast onderdeel van vrijwel elke huishouding. De eigennaam werd een merknaam en daarna een soortnaam, net als die van maggi of aspirine. De geur van ‘buisman’ ligt opgeslagen in de hersencellen van ontelbaar veel Nederlanders en een schepje ervan zou dan ook zo maar kunnen zorgen voor een vleugje nostalgie. Want geuren worden bijna altijd opgeslagen in het langetermijngeheugen. Ze kunnen emoties oproepen, die eerst, bijna letterlijk, niet zijn thuis te brengen. Pas bij dieper graven in het geheugen kan blijken dat een geur de herinnering oproept van een gebeurtenis, een stemming, een gevoel, een vast dagelijks ritueel misschien. Zoals dat van het dagelijkse kopje koffie om kwart over tien en de ontspanning of de gezelligheid die daarbij hoorde.

24 Rubrieken 5

Naar de plek van Pastoor Rientjes en de Geuren

6

In de werkplaats van de geschiedenis • www.MijnStadMijnDorp.nl, de praktijk • De geschiedenis van het leukste dorp van Overijssel • Nieuw educatief aanbod • Archiefschatten van Steenwijkerland

8 9 19 32 33 34 35 36 37 39

Uit de Beeldbank De geur van Buisman Column van Ad van Liempt Het nichtje van Eva Braun Geschiedenis van alledag De WC De fascinatie van Ep Meesters voor het schilderen Uitgelicht ‘Inheemsch geurig kruid’ Gesignaleerd Agenda IJsselacademie VORG Reacties Colofon Van wie ben jij er een?

40

Geheugenpsychologen spreken in dit geval van het ‘Proustfenomeen’, dat zijn naam ontleent aan de Franse schrijver Marcel Proust. In zijn boek A la recherche du temps perdu, ‘Op zoek naar de verloren tijd’, beleeft de hoofdpersoon een intens, niet thuis te brengen gevoel van vreugde als hij een cakeje, een madelaine, in zijn lindebloesemthee sopt en opeet. Pas later blijkt dat dit cakeje hem doet denken aan zijn gelukkige jeugd. Geur kan natuurlijk ook heel andere herinneringen oproepen, zoals het artikel over de geur van verband en ziekenhuis laat zien. Ook bij relaties tussen mensen speelt de geur een zeer belangrijke rol. Misschien was Eva Braun dus wel gefascineerd door de geur van Hitler. We willen het niet weten. Geur was ook een onderwerp dat onze voorouders bezighield, maar niet in de eerste plaats, zoals is te lezen in het artikel over de ‘streling voor de neus’, vanwege de onaangename werking voor het reukorgaan. Zelfs niet als er werd gesproken over een ‘verpestende stank’ of een ‘rottende uitwas’. Stank werd vroeger door onderzoekers namelijk beschouwd als een directe bedreiging voor de gezondheid. Tegelijkertijd echter ook door het grote publiek geaccepteerd als blijkbaar onvermijdelijk. Maar dat werd anders, zeker in de laatste halve eeuw. De periodieke geur van rottende aardappelen vanaf de Overijsselse wateren in Noord-Oost Overijssel is niet meer te ruiken, nadat in 1970 de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO) van kracht werd en het Zuiveringschap West-Overijssel werd opgericht. De aardappelmeelfabrieken Onder Ons in De Krim en De Baanbreker in Lutten werden daarmee aan banden gelegd. Zij konden hun afvalwater niet langer vrijelijk lozen. Langzamerhand verdween de overheersende geur die gepaard ging met de aardappelcampagnes in het najaar. Wie weet, levert die geur echter toch nog nostalgische gevoelens op voor de inwoners van het veenkoloniale gebied in dit deel van de provincie. Misschien ontstaan die nostalgische gevoelens ook bij de lezers en lezeressen van deze aflevering van MijnStadMijnDorp. Niet alleen bij de ‘geurartikelen’, maar eveneens bij andere. En ondanks het ontbreken van ‘een schepje buisman’. I

www.mijnstadmijndorp.nl

msmdhto@historischcentrumoverijssel.nl

3


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 4

ADVERTENTIE

MIJN

MIJN

Neem nu een STAD DORP abonnement!

HISTORISCH TIJDSCHRIFT OVERIJSSEL

Neem nu een abonnement op MijnStadMijnDorp Overijssel en ontvang gratis Het Overijsselse Geschiedenis Boek of profiteer van de introductiekorting. VERSCHIJNT 6 X PER JAAR • Voor iedereen die geïnteresseerd is in het verleden van zijn stad en zijn dorp in Overijssel • Gevarieerde artikelen, interessante rubrieken, prachtige oude illustraties • Kortom voor iedere ‘historisch nieuwsgierige’ in Overijssel!

GRATIS! Gebonden 360 Afbeeldingen 384 Pagina's TER WAARDE VAN

€ 14,95

Haal de antwoordkaart uit het blad, vul hem in en stuur hem op. U kunt zich ook aanmelden via

www.mijnstadmijndorpoverijssel.nl


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 5

door Dinand Webbink

Rientjes, A.E. Op wandel in en om het oude dorp Hellendoorn. 1935. In 2005 verscheen een heruitgave onder de titel: Op wandel, historische wandelingen door Hellendoorn en omgeving. Wassenaar, J.D.Th. Gengeln in de geuren. In: Jaarboek Twente (2009).

naar de plek van 5

De Geuren van pastoor Rientjes mens gewend is de kortste weg te nemen om zijn bestemming te bereiken. Omdat die paden eeuwenoud zijn, werden en worden ze als gemeenschappelijk bezit beschouwd, al wordt er tegenwoordig door sommige omwonenden aan die oude rechtstoestand getornd.

Van iedereen en niemand

‘Soms doet de Geuren zo mooi! ’s Morgens als de grijze nachtdauw parels zet in de zonbeschenen heggen, en ’s avonds als de stille schemering alles laat samenvloeien tot een geheimzinnige doolhof (… ) ’s Middags als de bloeiende tuintjes met gekruide geurige boonenlucht onder de zon liggen te dromen tussen de groene wallen, dan is de Geuren zoo mooi.’ Boven: Antonius Egbertus Rientjes, in 1881 geboren te Heino en van 1923 tot 1929 pastoor te Hellendoorn, was zeer betrokken bij de geschiedenis van Overijssel. Hij overleed in 1961 te Maarssen.

n

o bezong pastoor A.E. Rientjes in 1935 het merkwaardige gebied in het midden van het dorp Hellendoorn dat de Geuren wordt genoemd en oorspronkelijk verscholen lag achter de huizen. Het was alleen te bereiken via een zestal zeer smalle, donkere paadjes. Deze plaats van herinnering moet in Rientjes’ tijd een klein paradijsje geweest zijn. Het woord ‘geuren’ is een Nedersaksische variant van gaarde, zoals we dat tegenkomen in boomgaard en wijngaard. Het is natuurlijk verwant aan het Duitse Garten, het Engelse garden en het Franse jardin. Vaak waren dit soort ‘gaarden’ kerkelijk bezit. Zo is er elders in Oost-Nederland sprake van ‘weemegoarden’, waarmee pastoriehof bedoeld wordt. De Hellendoornse Geuren wordt al in de zestiende eeuw vermeld als ‘de gaerden aan den Brinck’. Het was oorspronkelijk kerkelijk bezit en dat is het nu nog. Het bijzondere van de Geuren zit ’m in de paadjes die er naar toe leiden en het gebied kriskras doorsnijden. Paden die op natuurlijke wijze zijn ontstaan omdat de

Z

Rientjes omschreef het als volgt: ‘Zóó zijn de paadjes in den Geuren, van iedereen en van niemand, weggetjes geworden voor buurtverkeer onder de dorpers onderling. Daar langs spoedt men zich even, wanneer men “onder het werk door” even buurvrouw het nieuws wil vertellen, of wat nieuws laten zien. Men komt niet “op stroate”, men kan in zijn gewone kleeren gaan.’ Het privékarakter was het kenmerk van de Geuren in het oude boerendorp. ‘Een vreemdeling’, schreef Rientjes, ‘kent den Geuren niet en komt in den Geuren niet.’ In 1937 werd in het centrale gedeelte van de Geuren door de Hellendoornse Harmonie een charmante muziektent gebouwd. Het zal in die tijd geweest zijn dat er een parkachtige aanleg verscheen. Tot dan toe was het gebied in gebruik als moestuin en werd er rogge verbouwd. Het parkje was vanaf die tijd regelmatig het toneel voor allerlei activiteiten. De Geuren is tenslotte ‘van ons’, vinden de Hellendoorners. Behalve de koperen klanken van verschillende muziekkorpsen is er ieder zomer vanaf begin jaren tachtig stevige rock te horen: Geurenpop.

Uitlaatgassen Maar de Geuren is de Geuren niet meer. ‘Ze hebben ons de Geuren afgenomen’, hoor je oudere Hellendoorners zeggen. Wat is er gebeurd? Begin jaren zeventig werd een deel van de oude woningen langs de Dorpsstraat gesloopt. De pittoreske huizenrij was misschien wel te bouwvallig om bewaard te blijven. Zo ontstond het ‘Gat van Hellendoorn’, pal naast de Geuren. Een groep inwoners kocht de grond op om te voorkomen dat er een supermarkt zou worden gebouwd. Het mocht niet baten, in 1985 opende de winkel zijn deuren. Om onduidelijke redenen kwamen planologen op het onzalige idee om dwars door de Geuren een weg aan te leggen. Bovendien verdween de helft van de oeroude paadjes die naar de Geuren leidden. Weg beslotenheid, weg intimiteit! Een van de drie overgebleven paden werd bovendien door een aanwonende afgesloten. Intussen was de muziektent te klein geworden voor de flink in ledental gegroeide Harmonie. Het karakteristieke gebouwtje wordt nu ontsierd door uitzonderlijk lelijke aanbouw. ‘Dan is de Geuren zo mooi’, schreef Rientjes. Hij moest eens weten. De ‘gekruide geurige boonenlucht’ is vervangen door de geur van uitlaatgassen. I De Geuren in het voorjaar van 2011 op een foto van Willem Wijnen.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 6

6 in de werkplaats van de geschiedenis

www.mijnstadmijndorp.nl in de praktijk p 15 april ging een conceptversie van het Digitaal Platform MijnStadMijnDorp de lucht in. Net als bij andere digitale platforms kunnen gebruikers hier een eigen profiel aanmaken en vervolgens foto's, artikelen en bestanden uploaden en hun informatie delen met anderen. 'Verbinding met het verleden’ is dan ook het motto. Het Platform kent ook een agenda met activiteiten op historisch gebied en een encyclopedie met artikelen die door de ‘groepen’ worden aangeboden. Binnenkort zal ook een directe link ontstaan met dit tijdschrift en dus met de verschillende artikelen. Hierover meer in het volgende nummer. Eind mei hadden er zich zo’n dertig groepen aangemeld en hun profielpagina’s kunnen nu worden gevuld. Groepen die officieel worden ‘erkend’ (informatie bij Margriet Noordman) kunnen bovendien gebruik gaan maken van Open Atlantis, een systeem waarmee digitale collecties worden beheerd en gepresenteerd. Voor verenigingen e.d. die voor hun bestanden al een eigen systeem hebben, kan een koppeling worden gemaakt, zodat zij hun collectie niet opnieuw hoeven te beschrijven. Degenen die vooral willen ontdekken wat er allemaal is te vinden in de collecties van organisaties of van particulieren, kunnen ook gewoon op de site kijken of daar bijvoorbeeld al zoekend terecht komen via google. Op verschillende plaatsen in de provincie zullen cursussen worden georganiseerd voor onder andere het gebruik van Open Atlantis en het digitaliseren van foto’s. De insteek van de groepen is tot dusverre heel verschillend: zij willen hun informatie delen, in contact

O

komen met anderen, laten zien wat ze doen of leden werven, enzovoort. Maar ze kunnen bezoekers bijvoorbeeld ook betrekken bij een project, zoals dat van de zigeunerkoningin Amalia Bandi.

Zigeunerkoningin op het Digitale Platform Een van de profielpagina’s gaat over de zigeunerkoningin Amalia Bandi, die in 1925 overleed in een woonwagen aan de Holtenbroekerdijk in Zwolle. Zij werd

in 1875 in Trier geboren en was getrouwd met de acrobaat Johann Franz. Met een groep van ongeveer vijftig zigeuners, die verbleven in acht woonwagens, trok zij door Duitsland en Nederland. Deze zigeuners waren tamelijk welgesteld en verdienden onder andere de kost met de paardenhandel. Amalia, hun koningin, werd ziek, overleed in Zwolle en werd daar begraven op het rooms-katholieke kerkhof. Het was een spraakmakende gebeurtenis en nog lange jaren daarna werd haar graf bezocht door zigeuners die dan drank over het graf sprenkelden en muziek maakten. Het levensverhaal van Amalia en de verhalen over haar boden de Firma Weijland Muziektheater Zwolle en het Kameroperahuis Zwolle inspiratie voor het maken van een ‘stadsopera’. De bedoeling is, die opera in 2012 op verschillende plaatsen in de stad op te voeren. Op de profielpagina Amalia Bandi (18751925): zigeunerkoningin is van alles te lezen over de begrafenis van Amalia en ‘the making of’ van de stadsopera. De makers vragen de bezoekers van het platform met hen mee te denken, historische informatie aan te dragen en wie weet te komen met nieuwe feiten over Amalia of over zigeuners rond 1925. In ieder geval hopen zij dat het Platform inspirerend zal zijn. Groepen die officieel geregistreerd willen worden, kunnen zich melden bij Margriet Noordman. Zij is namens het Historisch Centrum Overijssel de accountmanager, of zoals ze het zelf noemt contactpersoon, voor de site. Via m.noordman@historischcentrumoverijssel.nl is zij bereikbaar. I

De geschiedenis van het leukste dorp van Overijssel p 14 maart 2011 ging de inschrijving van start voor het ‘Leukste Dorp van Overijssel’. Deze verkiezing wordt georganiseerd door RTV Oost, in samenwerking met de dagbladen de Stentor en TC Tubantia. Overijssel is voor deze verkiezing onderverdeeld in de drie bekende regio’s Kop (inclusief Kampen), Salland en Twente. De regio Salland valt groot uit, omdat hiertoe ook de steden Zwolle en Deventer worden gerekend, plus de Vechtdal-gemeenten Dalfsen, Ommen en Hardenberg. Tot 1 juni konden inwoners van Overijssel zich aanmelden met hun dorp, buurtschap, gehucht of wijk. Rond die datum waren er ongeveer honderd kandidaten die zich hadden opgegeven, van Aadorp tot de Zwolse wijk Assendorp. Uit elk deel van de provincie gaan na de eerste stemronde (1 mei tot 26 juni ) drie dorpen door naar de tweede ronde. Elke woensdag in juli en augustus staat

O

Daarle.

vervolgens een genomineerde deelnemer centraal en wordt deze bezocht door radio, televisie en de twee grote Overijsselse kranten. De tweede stemronde bepaalt welke van de drie finalisten namens de Kop van Overijssel, Salland en Twente zich tijdens de grote finale op 17 september bij RTV Oost in Hengelo mag laten kronen tot winnaar.

Het dorp met de leukste geschiedenis? Een kant die nog weinig werd belicht om de keuze te bepalen, is de geschiedenis van de kandidaten en de manier waarop de inwoners daarmee omgaan. En toch zijn er prachtige voorbeelden, zoals op www.mijnstadmijndorp.nl en in dit tijdschrift is te zien. Hierbij dus een oproep aan de deelnemers van het Leukste dorp van Overijssel om duidelijk te maken hoe ook de geschiedenis leeft in hun dorp, buurtschap, gehucht of wijk. Dit kunt u laten zien op www.mijnstadmijndorp.nl! www.hetleukstedorpvanoverijssel.nl I


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 7

7 ED

Nieuw educatief aanbod oor het schooljaar 2011 - 2012 heeft de educatieve dienst van het Historisch Centrum Overijssel een nieuw educatief aanbod. Er zijn weer diverse programma’s ontwikkeld: voor het primair, voortgezet (ook speciaal) en het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. De programma’s hebben tot doel dat zij lesstofvervangend of -aanvullend zijn, en sluiten zodoende aan op de kerndoelen, de eindtermen, de tien tijdvakken en de Canon van Nederland. Bovendien zijn ze, tenzij anders vermeld, kosteloos. Alle lessen vinden, indien niet anders vermeld, naar keuze van de docent plaats in het Historisch Centrum Overijssel of op school. Enkele voorbeelden; Monnikenwerk, tijdens de tentoonstelling Moderne Devotie in het najaar van 2011, de Canon van Overijssel, Oorlog in Overijssel, De Streek Centraal, Je historischcentrumoverijssel plaats op de kaart, trends bij Wehkamp... I

V

Archiefschatten van Steenwijkerland

et Gemeentearchief Steenwijkerland timmert aan de (Vendel)weg, nu er meer dan duizend strekkende meter archief onder één dak te vinden zijn. Geïnventariseerd en wel, na tien jaar. Het archief is ontstaan uit archieven van voormalige gemeenten in de Kop: Ambt Vollenhove, Blankenham, Blokzijl, Brederwiede, Giethoorn, Kuinre, Oldemarkt, Steenwijk, Steenwijkerwold, Stad Vollenhove, Vollenhove, Wanneperveen en IJsselham. Journaliste Jolanda de Kruyf maakt in een zeer smaakvol vormgegeven boek op een uitnodigende manier duidelijk dat het vol van schatten is, daar aan de Vendelweg. Het voorbeeld van Ontmoetingsplaats van verhalen. Het Gemeentearchief van Steenwijkerland verdient zeker navolging! I

H

Jolanda de Kruyf. Ontmoetingsplaats van verhalen. Het Gemeentearchief Steenwijkerland. IJsselacademie Kampen 2011. € 19, 95.

Nieuwsgierig ? Kijk snel op: www.historischcentrumoverijssel.nl of bel: 038 426 63 00 educatie@historischcentrumoverijssel.nl twitter: @educatiehco


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 8

8 uit de beeldbank

door Wim Coster

De geur van Buisman

Reclame voor een eigennaam die een merknaam werd en daarna een soortnaam net als ‘maggi’ die het begrip soeparoma heeft verdrongen. Een opgewekte huisvrouw met een dienblad en een beroemd blauw busje. De suggestie van een geur en een smaak moet de toeschouwer het water in de mond doen lopen. Te zien op een receptenboekje dat onlangs werd geschonken aan het Historisch Centrum Overijssel.

et begon allemaal in 1867, toen de grossier en koffiehandelaar Herman Buisman uit Zwartsluis een ‘Fabriek van gebrande Suiker’ opzette. Dit product was rond 1800 ontstaan als toevoeging aan een nieuw soort koffie. Omdat keizer Napoleon de invoer van de originele koffie in Nederland had verboden, was deze vrijwel onbetaalbaar geworden. Een alternatief werd gevonden in de cichorei, gemaakt van de wortels van witlof. Deze surrugaatkoffie had echter een bittere smaak en daarom werd er gebrande suiker, ‘koffiesijroop’, aan toegevoegd. Ook voor de suiker werd overigens een nieuwe grondstof gevonden: de suikerbiet. Buismans zoon Roelof maakte een verbeterd recept en vanaf 1905 werd het poeder, verpakt in kleine blauwe busjes met het opschrift Buisman’s G.S. (Gebrande Suiker). Het werd een groot succes en in 1913 werd een nieuwe fabriek in gebruik genomen. In 1951 kreeg Buisman het predikaat ‘Koninklijk’. Ondertussen bleef het recept uiterst geheim en werd het busje met het geelkoperen lepeltje erbij, vooral dankzij reclame en promotie, een begrip. ‘Ook als u de allerbeste en lekkerste koffie gebruikt en de juiste fijnheid van malen toepast, dan ontbreekt er nog altijd

H

dat kleine lepeltje Buisman’s G.S. aan, dat precies het pittige smaakje aan uw voortreffelijke koffie geeft’, aldus een receptenboekje van de hand van mevrouw Lotgering-Hillebrand. Er stond bijvoorbeeld ook in te lezen hoe een mokkacrème extra pittig kon worden gemaakt met Buisman’s G.S., namelijk door deze toe te voegen aan: ‘100 g of zoutloze margarine, 100 g poedersuiker, 1 pakje vanillesuiker en 1 volle eetlepel zeer sterke koffie.’ Vervolgens was het zaak de boter in een juist even verwarmde kom tot room te roeren, er al kloppende suiker, koffie en vanille aan toe te voegen en de crème even op te laten stijven.’ Zo waren er nog veel meer recepten en ook tips, steeds met gebruik van Buisman’s G.S. Toch moest het bedrijf nieuwe wegen inslaan, toen in de jaren zestig de snelfiltermaling opgang begon te maken; en dat gelukte ook. De fabriek in Zwartsluis bestaat nog steeds en Buisman exporteert over de gehele wereld, maar het beroemde blauwe busje met de fameuze geur is sinds 1990 verdwenen. Het receptenboekje kon begin 2011, na een schenking van de erven van W. Loos, worden opgenomen in de collectie van het Historisch Centrum Overijssel. I


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 9

door Ad van Liempt

Links: Gertraud Weisker-Winkler, ‘die Traudl’.

Rechts: De Berghof: het Adelaarsnest, Hitlers verborgen machtscentrum.

column 9

Het nichtje van Eva Braun

nlangs verscheen de Nederlandse vertaling van de biografie van Eva Braun, de vriendin (en heel kort de echtgenote) van Adolf Hitler. Het boek van Heike Görtemaker was al een jaar eerder in Duitsland verschenen. Het beschrijft Eva Braun niet zozeer als een dom blondje, maar meer als een trouwe volgelinge van Hitler, die volop in politiek geïnteresseerd was en wel degelijk een rol van betekenis speelde in de nazi-top. Goede, betrouwbare bronnen over het leven van Eva heeft ook haar biografe niet kunnen vinden - haar drijfveren en ideeën blijven tamelijk raadselachtig. Met enige schroom moet ik hier toegeven dat ik slechts één handdruk van Eva Braun verwijderd ben: ik had in september 2000 een interview met haar nichtje, Gertraud Winkler. Deze uiterst vriendelijke vrouw, die toen 77 jaar was, had in 1944 een half jaar bij Hitlers verloofde in huis gewoond, op de Obersalzberg. Ze had Hitler in die tijd niet één keer gezien, die was druk aan het oorlogvoeren en kwam Berlijn niet meer uit. Eva was verschrikkelijk eenzaam en vond het fijn om haar nichtje bij zich te hebben, om mee te praten. Het interview met Gertraud Winkler (later Weisker, de naam van haar man) geeft weinig aanleiding om de conclusie van de biografe te omarmen. Volgens Gertraud was Eva Braun totaal op uiterlijkheden gefixeerd en stelde ze in weinig anders belangstelling. Er waren dagen dat ze zich zeven keer omkleedde. Nu hoeft die gewoonte op zichzelf een dieper gevoelsleven niet in de weg te staan, maar ik kreeg toch sterk de indruk dat de dames daar in die Berghof op die Obersalzberg voornamelijk een beetje liepen te mutsen. Haar vader was er fel op tegen geweest dat Gertraud naar de Obersalzberg zou verkassen: hij vond het te ver, hij vond het te gevaarlijk met het oog op geallieerde bombardementen en bovendien was vader Winkler geen Hitler-vriend. Dat zijn aangetrouwde nichtje in zonde samenleefde met Duitslands Führer vond vader Winkler al erg genoeg – dat zijn dochter daar nu ook naar toe trok vond hij verschrikkelijk. Maar dat hielp weinig: Traudl (zoals haar vader haar

O

noemde) koos voor het avontuur, stopte haar studieboeken in haar koffer, beloofde dat ze hard zou studeren en stapte op de trein naar München. Meer dan 55 jaar heeft ze over dit curieuze uitstapje gezwegen. Dat was een voorwaarde van haar man, die ze na de oorlog ontmoette. Toen de verkering serieuze vormen aannam, besloot ze op te biechten dat ze familie was van Hitlers inmiddels overleden geliefde. Haar man antwoordde: ‘Dat is voor mij geen probleem, als je er maar met niemand over praat, nooit.’ En daar heeft Traudl zich aan gehouden, tot na de dood van haar man. Toen vertelde ze haar verhaal tegen een Duitse schrijfster. En werd ze kortstondig beroemd als het nichtje van Eva Braun. Ik mocht in september 2000 met haar op zoek naar de plek waar de Berghof gestaan moet hebben, voor de Amerikanen het huis opbliezen. En we zijn samen door het onderaardse bunkercomplex gelopen, tegenwoordig een soort herinneringscentrum. Daarna volgde het interview. Met onder andere deze episode:

Eva Braun met Hitler en zijn geliefde honden op de Berghof.

Was Eva Braun ongelukkig ? Gertraud: ‘Doodongelukkig, daar ben ik van overtuigd. Ze had talent voor ongeluk. Ze is als jong meisje in de ban van deze man gekomen, en daarna kwam ze in een draaikolk waaruit geen ontsnappen mogelijk was.’ Ik geloof dat ik die biografie maar niet ga lezen. Aan het verhaal van het nichtje heb ik wel genoeg. I


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 10

10

door Henk van Zon

De veemarkt in Goor in 1936.

Een streling voor de neus? Overijsselse geuren in het verleden In het verleden trokken geuren in de openbare ruimte, net als tegenwoordig, hoofdzakelijk in negatieve zin de aandacht. Dat geldt zowel voor de lucht om ons heen als voor de ‘uitstraling’ van individuele personen. Geur was echter wel een onderwerp dat onze voorouders voortdurend bezighield. Formuleringen als ‘verpestende stank’ en ‘rottende uitwasemingen’ komen in de bronnen regelmatig voor. Het ging daarbij niet of nauwelijks om de onaangename werking voor de neus. Stank werd vroeger als een directe bedreiging van de gezondheid beschouwd – hetgeen niet wil zeggen dat men voortdurend bezig was met het bestrijden ervan. et belang van lichaamsgeur werd als thema aan de orde gesteld in de historische roman Het Parfum uit 1985 van de Duitse auteur Patrick Süsskind. Hij schetst op fascinerende wijze welke gevolgen het ontbreken van een lichaamsgeur kan hebben. De hoofdpersoon wordt vanwege deze bijzondere eigenschap door zijn medeburgers niet opgemerkt en kan daarom zijn snode plan – het maken van het ultieme parfum – ten uitvoer brengen. Ook de film naar dit boek, uit 2006, laat de toeschouwers zeer indringend kennismaken met het thema geur. Süsskind sloot in zekere zin aan bij voorgangers die zich vanuit wetenschappelijke belangstelling met het onderwerp van geur en geurbeleving hadden beziggehouden. De bekendste van hen is de Duitse medicus Christoph Wilhelm Hufeland (1762-1836). In zijn Makrobiotik, oder die Kunst das menschliche Leben zu verlängern (1797)

H

behandelde hij onder meer factoren met een gunstige of ongunstige invloed op de gezondheid. Een belangrijke rol speelde daarbij de kwaliteit van water en lucht, evenals de geuren die daarmee samenhingen. Uiterst nadelig was het samenwonen van mensen in grote steden: nauwe straten, kleine ruimtes, afgesloten binnenplaatsen en doodlopende stegen vormden ‘open graven van de mensheid,’ stelde Hufeland onomwonden. Opmerkelijk zijn de adviezen die hij al had voor de persoonlijke hygiëne en de bevordering van de gezondheid: regelmatig wassen en een bad nemen, omspoelen van de mond, veranderen van (onder)kleding, zorgen voor zuivere lucht in de kamers en zo veel mogelijk verkeren in een onbedorven lucht. Dergelijke aanbevelingen kwamen waarschijnlijk voort uit een omgekeerde realiteit. Mensen stonken, omdat ze slechts zelden van kleren wisselden en omdat hun

lichaamshygiëne op een laag peil stond. Geen wonder dat Hufeland stelde dat de uitwaseming van de medemens leidde tot verlies van leefjaren.

Miasma’s Enkele jaren vóór het boek van Süsskind was, in 1982, een serieuze historische studie verschenen over de rol die reuk en geur speelden in de achttiende en negentiende eeuw. Het ging om Le miasme et la jonquille: l’odorat et l’imaginaire social XVIIIe-XIX siècles, van de Fransman Alain Corbin. In 1986 kwam dit boek in een Nederlandse vertaling uit onder de titel: Pestdamp en bloesemgeur. Een geschiedenis van de reuk. Hierin wordt uiteengezet hoe geuren van een bepaalde plek golden als indicatoren voor de gezondheidstoestand en hoe belangrijk de neus toen was bij het onderscheiden van gezonde en ongezonde situaties. Tot ver in de negen-


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 11

11

Een Kamper stadsboer aan het werk.

tiende eeuw was de zogenoemde ‘miasmatische theorie’ daarbij van grote betekenis. Miasma’s zouden stoffen zijn die zich buiten het lichaam ontwikkelden en, daarmee in contact gebracht, verantwoordelijk waren voor het ontstaan van ziekten. Zij zouden vooral voorkomen op plaatsen waar rotting en bederf heersten. De aanwezigheid van kwalijke dampen was dan ook vrijwel zeker een indicatie voor de aanwezigheid van miasma’s en dus ziekten. De eeuwenlang aangehangen miasmatische theorie was tot in de twintigste eeuw populair. Nog in de derde druk van Winkler Prins’ Geïllustreerde Encyclopaedie uit 1909 staat in deel 11 te lezen dat het ging om ‘een zich buiten het …lichaam ontwikkelende stof, welke, op dat lichaam overgebracht, aldaar eene ziekte veroorzaakt.’ Deze tekst verscheen, toen de werking van bacillen al een kwart eeuw bekend was. In de veertiende druk van Brockhaus’ Konversations-Lexikon die uitkwam in 1903 wordt de theorie wel min of meer in twijfel getrokken. Maar al ver vóór de achttiende eeuw was de geur een onderwerp waarmee ook bestuurders zich bezighielden. Overijssel liep daarbij niet achter.

Geuren van mens en dier Oldenzaal heeft de eer te beschikken over één van de oudste bepalingen waarin het veroorzaken van stank expliciet werd genoemd. In de eerste helft van de dertiende eeuw werd hier al bepaald dat het verboden was om met menselijke uitwerpselen in het openbaar stank te veroorzaken. In de middeleeuwse stadsrechten van diverse Overijsselse steden komen regelmatig soortgelijke bepalingen inzake de openbare reinheid voor. In Zwolle was het de burgers verboden om op druk bezochte plaatsen in een stad hun ‘behoeff’ te doen en hier mochten, evenmin als in Kampen, lang niet overal menselijke uitwerpselen worden gestort. In deze laatste plaats werd ook de localisering van privaten en varkenshokken gereglementeerd. De middeleeuwse stadsrechten van bijvoorbeeld Hasselt, Ommen, Rijssen, Zwolle, Hardenberg en Oldenzaal en van andere steden in den lande geven de indruk dat de openbare reinheid de overheid zeer ter harte ging. Ook al werd de reden niet steeds expliciet genoemd, het bestrijden van stankoverlast was één van de drijfveren bij het maken van deze bepalingen. Evenals in vrijwel alle Nederlandse steden bestonden er middeleeuwse bepalingen om stank vanwege waterverontreiniging door leerlooiers tegen te gaan.

Boeren binnen muren en grenzen In diverse Overijsselse steden hadden boeren hun bedrijf binnen de stadsmuren, omdat het daar veiliger zou zijn. Meestal werd het vee in de vroege morgen buiten de wallen gebracht en keerde het aan het eind De eerste woningen in arbeiderswijk De Krim in Enschede werden gebouwd in 1861. Ze waren gemiddeld zo’n 4 meter breed en 8 meter diep en telden slechts twee kamers, de zolders waren niet afgetimmerd en werden officieel niet als woonruimte gebruikt. Riolering en stromend water ontbraken en de woningen waren vochtig en overbevolkt.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 12

12 van de dag, voor het sluiten van de stadspoorten, in de stal terug. Ook toen het in dit verband niet meer ging om de veiligheid, duurde deze situatie voort. In het geval van de Kamper boeren kon het risico van overstromingen door de Zuiderzee nog als motief gelden, maar in plaatsen als Rijssen, Deventer, Zwolle en Steenwijk was eerder sprake van het simpelweg voortzetten van een bestaande situatie. In Kampen zag eigenlijk niemand een oplossing en stond ook de Geneeskundige Inspectie machteloos. Toch werden wel boetes opgelegd en had een grotere zorgvuldigheid bij de omgang met de mestvaalten een deel van de klachten kunnen voorkomen of opheffen. De boeren leken die boetes gewoon als een soort bedrijfsrisico te beschouwen, als onkosten die nu eenmaal met hun bedrijfsvoering verbonden waren. In deze gevallen hadden de omwonenden niet alleen te maken met agrarische geuren die het vee vergezelden, ook werden zij geconfronteerd met de mest die de dieren tijdens hun tocht van en naar de boerderij lukraak op straat lieten vallen. De continue ontmoeting ermee moet voor velen op zijn minst irritatie hebben opgeleverd. Die werd zeker verergerd door de mesthopen die elke boer tot ver in de twintigste eeuw aan de openbare weg liet ontstaan. Als zulke hopen enige tijd bleven liggen, en dat was de gangbare praktijk, stroomde het mestvocht (de ier of gier) over de straat of door de goot. Ook hier werden stad- of dorpsgenoten volop blootgesteld aan de geuren die met dergelijke processen samenhingen. De geurbeleving van burgers die in de buurt van boerderijen woonden was in ieder geval niet van onberispelijke kwaliteit. Het landbouwkundige nut speelde hier een grote rol. In Overijsselse plattelandsgemeenten, zo werd in 1876 opgemerkt, betekenden mestverzamelingen ‘eene levenskwestie’. Reden genoeg om het opruimen ervan in het geheel niet in overweging te nemen. De gemeenteraad van Hasselt hief in 1880 op aandrang van veehouders de beperkingen op mestverzamelingen zelfs op! Het gezin van een Kamper stadsboer in de jaren zestig rond de tafel, met de koeien als aandachtige toeschouwers.

In het Rapport vuilafvoer ten platten lande, in 1907 uitgegeven in opdracht van het Nederlandsch Congres voor Openbare Gezondheidsregeling, werd Wijhe opgevoerd als voorbeeld van een ernstig vervuilde gemeente . De enige plaats met een dergelijke toestand was dit bepaald niet, want, meldde het rapport: ‘In alle deelen van ons land vindt men wel dorpen, waarin de huizen als ’t ware zijn ingesloten door een gordel van vuil; op het meestal zeer kleine erf worden mesthoopen aangelegd, waarop alles wordt neergeworpen wat men kwijt wil zijn; het uitsiepelende vocht wordt, vermengd met regen- spoel- en menagewater langs een goot – of wat eenmaal een goot geweest is – geleid naar een achter de erven loopende sloot, die meestal verstopt is, ten minsten zelden behoorlijk ververscht wordt, of wel het moet wegens elk gemis aan afwatering langzaam in den grond wegzakken. Alle afval blijft voortdurend in de onmiddellijke omgeving van de woning liggen rotten, terwijl hoogstens een paar keer per jaar de mesthoop wordt verwijderd om direct voor een nieuwe plaats te maken. In die verontreinigde bodem bevindt zich ook het middel voor watervoorziening – een gestapelde put, soms alleen een vat of slecht geconstrueerde regenbak. Het is dan ook regel, dat het water van dergelijke putten of regenbakken sterk verontreinigd is en dientengevolge veel ammonia en salpeterigzuur bevat.’


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 13

13

H. Heijenbrock (1871-1948): Enschede in 1914.

Over het algemeen was de Geneeskundige Inspectie weinig te spreken over de maatregelen die plattelandsgemeenten namen. Een merkwaardige rol speelde hier het gemeentebestuur van Steenwijk. De plaatselijke bouwverordening bepaalde dat mestvaalten binnen de bebouwing moesten voldoen aan de voorwaarden die daaraan werden gesteld door B & W. Ze golden echter pas als eventuele klachten gegrond werden geacht. Met andere woorden: geen klagers, geen reglementering!

Daders en slachtoffers Het is niet eenvoudig om ín deze materie de rol van ‘slachtoffer’ en ‘dader’ duidelijk te onderscheiden. Dezelfde burger die mogelijkerwijs overlast ondervond van zijn boer-buurman, hield zich op zijn beurt bezig met het maken van zijn eigen mest. Huishoudelijk afval werd tot ver in de twintigste eeuw vaak verzameld door de schillenboer. Het diende als een soort veevoer of kon na enige tijd worden verkocht als compost. Vooral in zomerperiodes waren aanwonenden geur-getuige van het rottingsproces waarmee dit laatste product tot stand kwam. Op een plattegrond van de ‘ernstig ver vuilden toestand in de Gem. Wijhe’ is te zien hoe wijdverbreid dit verschijnsel was – en niet alleen in agrarische gemeenten! Vaak hielden dergelijke ondernemers zelf ook enkele stuks (klein)vee, zoals varkens, schapen, kalveren of geiten, maar dan wel in hun achtertuin, dus temidden van de bebouwing. Ook hier gaat het dus om een verschijnsel dat tot het midden van de vorige eeuw in kleine en middelgrote Nederlandse steden niet uitzonderlijk was. De afbeelding van een andere situatie in Wijhe laat niets aan de fantasie over: zes stallen voor geiten en varkens, al dan niet tegen de woning aangebouwd, met meer dan zes mesthopen, die ook aan of vlakbij de huizen waren gelegen. Als het gaat over overlast als gevolg van het gebruik van dieren, mag het aandeel van de paarden daarin niet worden vergeten. ‘Zonder transport staat alles stil’, is een veel gehoorde leus van transportondernemers. Tegenwoordig gaat dit veelal gepaard met de geur van benzine of dieselolie. Tot het midden van de vorige eeuw overheerste in deze context echter de

geur van paarden en hun uitwerpselen.Vooral de urine van deze viervoeter heeft een penetrante reuk, die niet verkwikkend aandoet. De aanblik van de straten moge door de afwezigheid van mechanische paardenkrachten aangenamer voor het oog zijn geweest, voor de neus betekenden de leveranciers van de ‘echte’ p.k.’s beslist geen genoegen. Stalhouderijen binnen de bebouwde kom stonden letterlijk en figuurlijk in een kwade reuk, omdat de overlast zich hier concentreerde. In dit verband mogen de veemarkten niet onvermeld blijven. Zo bedroeg de aanvoer van runderen op de markt in Zwolle aan het begin van de twintigste eeuw meer dan 25.000 stuks per jaar. Bovendien had de paardenmarkt een behoorlijke omvang: meer dan 5000 stuks. Met elkaar hebben deze dieren flink wat uitwerpselen laten vallen en urine laten stromen. Ook de meer dan 10.000 runderen die in het begin van de vorige eeuw op de markt in Steenwijk werden aangevoerd hebben de hygiëne in die plaats niet bevorderd. Evenmin mogen de meer dan 5000 paarden worden vergeten die in dezelfde periode jaarlijks op de markt te Delden werden verhandeld. Niet alleen vervuilden de dieren het marktterrein, tijdens hun gang erheen en terug zullen zij de straten flink met hun drekstoffen hebben bevuild. Zolang de smurrie niet was opgeruimd, werden voorbijgangers en aanwonenden via hun neus aan de marktdag herinnerd. Ter afsluiting van dit summiere overzicht naar aanleiding van dierlijke uitwerpselen moet ook het aandeel van mensen worden vermeld. Het poepen en plassen in een hoekje aan de buitenkant van de kerk behoorde tot de gangbare gewoonten van stedelingen. Dergelijke ‘spontane’ privaten en urinoirs vormden onmiskenbare ‘lieux des odeurs’ voor iedereen die er in de buurt kwam.

Industriële geuren Een beruchte categorie van stankveroorzakers werd gevormd door de opslagplaatsen van lompen, beenderen en huiden. In een maatschappij waarin vrijwel alles werd hergebruikt, moest veel worden bewaard. De panden waarin dit gebeurde, waren echter niet toegerust met voorzieningen om onvermijdelijke

overlast binnen de perken te houden. De klachten over dergelijke opslagmagazijnen zijn dan ook legio. Ze wekken de indruk dat ze in geen enkele gemeente in Nederland ontbraken en dat ze overal aanleiding gaven tot dezelfde problemen en klachten. Stank was daarbij het voornaamste bezwaar. De rottende vleesresten aan de huiden, de beenderen die tot ontbinding overgingen – het was geen genoegen om in de buurt van zo’n onderneming te wonen. Bovendien zorgden deze meestal kleine bedrijfjes voor ernstige overlast door vliegen. Een andere tak van nijverheid die hinder voortbracht was de leerindustrie. Leerlooierijen waren notoire watervervuilers, en dus producenten van stank. In Overijssel kwamen deze in het midden van de negentiende eeuw voor in Steenwijk, Blokzijl, Staphorst, IJsselmuiden, Kampen, Zwolle, Tubbergen, Deventer en Haaksbergen. Het moet een twijfelachtig genot zijn geweest om langs de grachten en sloten in deze plaatsen te wonen of te wandelen. Aan het begin van de twintigste eeuw was van deze industrie alleen die in Steenwijk overgebleven. Nog meer berucht vanwege hun waterverontreiniging waren de aardappelmeelfabrieken. Hier van waren er omstreeks 1900 in Overijssel twee, in Lutten aan de Dedemsvaart en in De Krim bij Gramsbergen. Meestal gaat het bij de overlast door stank en gasvorming van dergelijke fabrieken om de Groningse Veenkoloniën, maar de Overijsselse aantallen aardappelen van respectievelijk 40.000 en 25.000 hectoliter per week deden niet onder voor de Groningse getallen. De geloosde hoeveelheden afvalwater stemden daarmee overeen. De suikerfabriek die aan het begin van de vorige eeuw was gevestigd in Ommen deed ernstig afbreuk aan de kwaliteit van het water van de Vecht en dus van de lucht die erboven hing. In het industriële verleden van Overijssel heeft de textielnijverheid een aanzienlijke rol gespeeld. Bij het beeld van deze fabrieken vormden schoorstenen een belangrijk element, zoals ook is te zien is op de schoolwandplaat van Isings met de rokende fabrieksschoorstenen van Twentse textielfabrieken uit de negentiende eeuw. Sinds het midden van die eeuw namen de stoomspinnerijen en -weverijen in aantal toe. Tussen 1887 tot 1910 daalde het aantal fabrieken, maar verdubbelde het aantal spillen en weefgetouwen en dus de benodigde stoomkracht. Afhankelijk van de kwaliteit van de gebruikte kolen en de vaardigheid van de stoker stootten zij per schoorsteen meer of minder rook en roet, en dus stank, uit. De geschetste groei betekende echter hoe dan ook een toename van de uitstoot. Het hier gegeven overzicht is uiteraard lang niet volledig. Toch kan samenvattend worden gesteld dat de inwoners van vrijwel alle steden en dorpen van Overijssel gedurende vele eeuwen te maken hebben gehad met geuren van uiteenlopende aard. Een belangrijk aandeel daarvan werd ervaren als stank. Vaak werd deze beleving echter ondergeschikt gemaakt aan al dan niet vermeende economische noodzakelijkheden. I


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:12 Pagina 14

14

@ www.museum.nl/index.cfm/museum/bakkerijmuseum-de-meelzolder-bolletje-winkel-en-koffieschenkerij

Familiebedrijf Bolletje De weeë geur van versgebakken beschuit

Alnaargelang de windrichting is in Almelo, in de wijde omgeving van de Sluiskade, de wat weeë geur van versgebakken beschuit te ruiken. Bolletje is om meerdere redenen een begrip in Almelo, Twente en Nederland. Het familiebedrijf kan bogen op een rijke historie. ‘Ik wil Bolletje’ werd door een vakjury in 2002 uitgeroepen tot dé slagzin van de twintigste eeuw. De bekende tekening van het bakkertje met de koksmuts is in 1951 ontworpen door de geestelijke vader van Tom Poes en Olivier B. Bommel oftewel de striptekenaar Marten Toonder. Het familiebedrijf zag al vroeg de commerciële waarde van stripfiguren in.

olletje in Almelo is eigendom van de familie Ter Beek. Het bedrijf kent een geschiedenis van al bijna anderhalve eeuw. Albertus Antonius ter Beek (1802-1868) was broodverkoper in Almelo en omgeving. Zijn zoon Gerardus Johannes (1843-1933) opende aan de Grotestraat Zuid in 1867 een bakkerij met winkel en legde de basis voor het bedrijf dat sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw bekend staat als Bolletje. Vanaf het begin werd er niet alleen brood gebakken, maar ook beschuit gemaakt. Een arbeidsintensief product van tarwebloem, gist, zout, suiker, eieren en melk. In het begin van de twintigste eeuw werkten bij de Electrische Brood- en Beschuitfabriek annex Banketbakkerij A.A. ter Beek dan ook al vijftien mensen. Kleinzoon Jan vertelde enkele jaren geleden over de in 1933 overleden Gerrit ter Beek: ‘Ik zie hem nog voor me. Hij was al ver in de tachtig, toen stond hij nog beschuitbollen te snijden. Met de hand.’ Gerard, de oudere broer van Jan, kwam in de jaren dertig na twee jaar Mulo in de bakkerij. Hij nam de taak over van zijn grootvader: het bestieren van de beschuitproductie.

B

Boven: In de bakkerij van Ter Beek, ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Onder: ‘Ik wil Bolletje’, volgens kenners de beste slagzin van de twintigste eeuw. Het eigenwijze jongetje was in 1954 een creatie van tekenaar Wim Boost.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 15

Goaitsen van der Vliet, Doordouwers en verhalenbouwers. Merken gesterkt in Twente, SIR, Enschede (2005)

door Dick Schlüter

in Almelo Automatische baklijn

Ter gelegenheid van het 125 jarig bestaan in 1992 werd het pand aan de Grotestraat Zuid in oude luister hersteld en nostalgisch ingericht als Bolletje Winkel & Koffieschenkerij anno 1867. Op de eerste etage is museum De Meelzolder gehuisvest.

De volgende generatie was die van Albert ter Beek (1877-1958) die met de bakfiets en vanaf de jaren dertig in een Ford A bestelwagen met merkloze beschuit op pad ging. De afnemers waren bakkers die vervolgens hun eigen naam aan het product verbonden. Op de bedrijfsauto stond ‘Zes dagen in de week beschuit van Ter Beek’. In Almelo voegde men er met de nodige humor aan toe: ‘En de zevende dag de maag van streek’. Uit het huwelijk in 1910 tussen Albert ter Beek en Johanna Lubbers werden zeven kinderen geboren, vijf jongens en twee meisjes die allemaal voor kortere of langere tijd werkzaam zijn geweest in het bedrijf. De dochters hielpen hun moeder in de winkel. Eerst aan de Grotestraat Zuid en later in de nieuw geopende vestiging aan de Ootmarsumsestraat in Almelo.

In 1940 besloten de vijf broers het groter aan te gaan pakken. Zij kochten een automatische baklijn voor beschuit, inclusief een elektrische oven met een transportband. In eerste instantie kreeg de familie tijdens de Tweede Wereldoorlog de nodige grondstoffen om te kunnen blijven draaien, mede omdat men aan ziekenhuizen leverde. De laatste twee oorlogsjaren stond de beschuitlijn echter vrijwel stil en moest het gezin het hoofd boven water zien te houden met de inkomsten uit de brood- en banketbakkerij. Na de oorlog werd de productie van beschuit weer voortvarend ter hand genomen. De gebroeders Ter Beek besloten om niet langer merkloos te leveren, maar met een eigen merk te komen en dat landelijk aan te pakken. Jan en Gerard stippelden de lijnen uit. Ter Beek’s Eierbeschuit werd de merknaam. In Amsterdam bezocht Jan in 1951 de striptekenaar Marten Toonder om hem een soort mascotte voor op de verpakking te laten maken. Dat werd het bekende parmantige bakkertje, dat tot op de dag van vandaag als beeldmerk wordt gebruikt.

Bolletje Om een merknaam te hebben waar ook de afnemers zich mee konden identificeren werd de naam ‘Bolletje’ gekozen. ‘Jan kwam bij me in de bakkerij met het probleem dat er snel een andere merknaam moest komen’, vertelde Gerard ter Beek hierover in 2005. ‘We liepen al pratend langs de band met de bolletjes deeg. Dat beeld zie ik nog zó voor me. Ik zeg ineens tegen Jan: “Kiek, doar he’j oewn naam.” Hij zei:

Het in 1951 door Marten Toonder ontworpen figuurtje van het bakkertje met de koksmuts siert nog altijd de verpakkingen van Bolletje.

“Dat is t!”’ De beschuit onder de neutrale naam Bolletje bleek een gat in de markt en door een landelijke aanpak wist het familiebedrijf marktleider te worden. Het gevolg was dat de bakkerij aan de Grotestraat Zuid te klein werd en in 1954 verhuisde men naar een nieuw fabrieksgebouw aan de Turfkade in Almelo. In dat jaar ging ook de campagne ‘Ik wil Bolletje’ van start. Wim Boost maakte tekeningen van een recalcitrant jochie dat alle andere eten weigert en roept: ‘Ik wil Bolletje’ of ‘Ik wil Bolletje eierbeschuit.’ Opnieuw was het dus een striptekenaar die een belangrijke bijdrage leverde aan de naamsbekendheid van Bolletje. Gerards zoon Bertus ter Beek zette in de jaren zeventig de assortimentsverbreding voort met gerichte overnames in heel Nederland. Ondanks de doorgaande automatisering groeide het personeelsbestand van drie- naar zevenhonderd. In 1984 werden drie van de vijf families met zeventien neven en nichten uitgekocht. In handen van de nakomelingen van Ben en Gerard en diens zoon Bertus ter Beek blijft Bolletje een echt familiebedrijf met een beperkt aantal zeer betrokken aandeelhouders. In 2001 is Geert Jan van Ark de eerste algemeen directeur van buiten de familie. Als rechtgeaard familiebedrijf loopt men niet te koop met de jaarcijfers en ook de familie is bescheiden. In 2005 vertelde Gerard ter Beek (89) dat hij geen interesse heeft in eerbetoon: ‘Ik zeg altied: mien medalje steet an de Turfkade.’ I

De vijf broers Ter Beek, zonen van de in 1910 getrouwde Albert ter Beek en Johanna Lubbers. Zij pakten de zaken groter aan en voerden ook een automatische baklijn in. En de merknaam Bolletje. Van links naar rechts: Ben, Gerard, Toon, Karel en Jan.

15


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 16

16

Onder: De fabriek van Onder Ons, kort na de eeuwwisseling.

door Marcel Kloosterman

Aardappelen en de geur van rotte eieren

In sommige veendorpen staan ze er nog: aardappelmeelfabrieken. Jarenlang vormden ze daar een zeer belangrijke bron van werkgelegenheid, maar tegenwoordig dienen ze vooral als boegbeeld van een verloren verleden. De kenmerkende schoorsteen staat er nog, maar de ‘periodieke’ vertrouwde geur is verdwenen. Niet dat veel mensen daarom malen. ‘Het stonk enorm naar rotte eieren,’ vertelt Gerrit-Jan Hutten, oud-medewerker van aardappelmeelfabriek ‘Onder Ons’ uit het veenkoloniale streekdorp De Krim.

Het complex van Onder Ons in het voorjaar van 2011.

Ook in Lutten stond een aardappelmeelfabriek: De Baanbreker


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 17

17

Onder: Schuim, veroorzaakt door spoelwater van Onder Ons.

e herinnering aan de aardappelmeelfabriek leeft in De Krim niet alleen vanwege de stank, maar vooral vanwege de enorme bijdrage die Onder Ons in de twintigste eeuw heeft geleverd aan de ontwikkeling van het dorp. Niet voor niets wordt wel gesteld dat de aardappel de redding is geweest van deze op een gegeven moment

D

doodarme landstreek. Toen namelijk rond 1900 in het noordoostelijke deel van de provincie de turfstekerij niet meer lonend was, moest men op zoek naar nieuwe middelen van bestaan. In Groningen wist men al lang dat de vermenging van de bovenste laag met de onderste laag zand, de dalgrond, perfect was voor het verbouwen van fabrieksaardappelen. Toen ze hoorden dat in De Krim een soortgelijke ontwikkeling op komst was, kwamen tientallen Groningse boeren naar de Overijssels-Drentse grensstreek. De dalgronden werden bemest en volgezet met aardappelplanten. Zo was er rond 1900 al snel sprake van intensieve aardappellandbouw.

Boeren grijpen de macht

De fabriek van Onder Ons in de jaren negentig.

De boeren waren echter niet tevreden. Ze konden wel veel produceren, maar de particuliere ondernemers van ‘Inter Nos’, zoals de in 1906 opgerichte fabriek aanvankelijk heette, waren de enige afnemers van de aardappels. Zij konden daarom ook zelf de prijs bepalen: die bleef erg laag. In 1911, toen de oogst mislukte en het hele gebied in een depressie geraakte, barstte de bom. Enkele boeren in De Krim kwamen bij elkaar en besloten de fabriek, die geen lang leven meer beschoren leek, ‘over te kopen’. Het overnamebod moest echter in het grootste geheim worden voorbereid. Zo geheim zelfs, ‘dat zelfs hun vrouwen

er onwetend van bleven. Als ze vergaderden ’s avonds laat en zich naar hun punt van samenkomst spoedden, ontweken ze de schaarse petroleumlampen, waarmee de wegen verlicht waren’, aldus een jubileumboek. Het plan slaagde. Een onbekende man die als stroman werd gebruikt, zodat de tegenpartij niet wist dat de fabriek in de handen van de boeren zou komen, deed het hoogste bod op een openbare veiling op 8 maart 1912: 71.692,50 gulden. De fabriek en het terrein kwamen in handen van de boeren en ze vertaalden de Latijnse naam direct naar NV Aardappelmeel- en Derivatenfabriek ‘Onder Ons’. Directeur werd de 23-jarige R. Groeneveld. In eerste instantie was deze overname voer voor sceptici, maar de coöperatieve fabriek zou de streek een grote welvaart brengen.

Crackfree Het succes hing nauw samen met de ontwikkeling van het edelstijfsel Crackfree in de jaren dertig. Juist in de crisisjaren, de prijs voor aardappelmeel was gedaald tot zes gulden voor een kilo, ontstond dit middel in het eigen laboratorium van ‘Onder Ons’. Directeur Groeneveld stelde dat de fabriek zich meer toe moest leggen op het maken van producten die van aardappelmeel konden worden afgeleid. In het laboratorium kwam men tot een soort stijfsel die zeer bijzonder


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 18

18

De veenkoloniale boer en zijn industrie. Veendam 1979.

Maatregelen In 1970 werd de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO) van kracht en in dat verband werd ook het Zuiverschap West-Overijssel opgericht. Er ontstonden zuiveringsplannen en ‘Onder Ons’ ondernam enkele stappen om aan waterzuivering te doen. Zo kwamen er net als bij andere aardappelmeelfabrieken vloeivelden, om het afvalwater te zuiveren. Echt succesvol was dit niet. Hutten: ‘Toen begon het daarnaast pas echt goed te stinken! Die vloeivelden dienden als buffer, het afvalwater werd daar opgeslagen en vervolgens afgevoerd naar de Vecht, via de Dommelsvaart.’ ‘Onder Ons’ begon uit het aardappelvruchtwater ook eiwitten te winnen en het aardappelwaswater werd gezuiverd door middel van biogas. Men probeerde zo min mogelijk water te gebruiken en het water ook na te zuiveren, waardoor de vervuiling werd geminimaliseerd. Moeilijk afbreekbare stoffen bleven er echter altijd in zitten. De problemen werden nooit echt opgelost en de milieukwestie bleef nog jarenlang doorsudderen. Aanvoer van aardappelen per vrachtwagen en afvoer per schip naar de aardappelmeelfabriek in De Krim, ca. 1960.

was. De kleuren van de textiel bleven helder en de textieldraad werd in plaats van verzwakt juist steviger. De draad bleek bij gebruik van dit ‘edelstijfsel’ niet te breken. Naar het Engelse ‘crack’ voor ‘breken’ ontstond de naam ‘Crackfree’. De eerste partij ging naar de lokale kruidenier H.G. Kuiper, maar al snel werd het product verkocht door heel Nederland, vervolgens in heel Europa en later over de hele wereld. De reclame met daarin ‘mevrouw Kraakhelder’ werd een begrip en met recht werd Crackfree dan ook ‘het troetelkindje van Onder Ons’ genoemd. Nog vandaag de dag wordt het product in veel verschillende landen gebruikt.

Werkgelegenheid Door de ontdekking van Crackfree nam de productie van de fabriek een enorme vlucht. Nieuwe machines zorgden voor de noodzakelijke snellere productie. Vanaf het moment dat de aardappelen de fabriek binnenkwamen gingen ze van machine naar machine. Zo werden ze gewassen, gewogen en geraspt. De schilloze aardappelen werden weer gescheiden in zetmeelkorrels, vezels en vruchtwater en vervolgens werd het meel gedroogd en opgeslagen. Toch was ook bedienend personeel nog erg belangrijk, vooral om de wisselende kwaliteit van het natuurproduct in de gaten te houden. ‘Onder Ons’ bleef voor de werkgelegenheid in De Krim en omgeving van groot belang. Op de mechanische afdeling werkten tientallen mensen, net als op het kantoor en in het laboratorium, dat in de jaren vijftig compleet werd vernieuwd. Tijdens de campagnetijd werden ongeveer honderd mensen aan het werk gezet.

Vervuiling Het succes van de aardappelmeelfabriek had, net als elders, ook een keerzijde. Vanaf het begin waren er al

grote problemen met het milieu en al in 1908 werd een speciale staatscommissie ingesteld. Deze commissie-Talma moest onderzoeken hoe de vervuiling en de overlast door het afvalwater konden worden beperkt. De commissie hield zich met name bezig met de vervuiling van de Overijsselse Vecht, de Dedemsvaart en het Zwarte Water, rivieren in de buurt van de fabriek ‘Onder Ons’. Zij constateerde dat het water uit Duitsland redelijk schoon binnenkwam, maar dat de Vecht tijdens de aardappelcampagne veranderde in een dode rivier. Vissers uit Zwartsluis vertelden, dat zij na de start van de campagne op de brug in Hasselt gingen kijken. Zodra de eerste dode vis daar arriveerde haalden zij nog gauw hun netten leeg, waarna ze een tijdlang werkloos moesten toekijken hoe de zwarte zuurstofloze stroom voorbijkwam. Met de uitbreiding van de fabriek nam ook de vervuiling toe. In veel veenkoloniën werd het afvalwater bijna rechtstreeks in de kanalen afgevoerd. Water om de aardappelen te wassen werd alleen over een modderbassin geleid, om het zand te laten bezinken. De rest van het afvalwater werd, met het eiwit en de andere reststoffen, rechtstreeks geloosd. Het gevolg was dat alle zuurstof uit het water verdween, vissen stierven en er allerlei stoffen vrijkwamen. In de loop van de jaren zestig klonken steeds meer bezorgde geluiden over de aantasting van de natuur en het milieu. De vervuiling zorgde ook voor de stanklucht. Gerrit-Jan Hutten (69) uit De Krim werkte van 1960 tot de sluiting van de fabriek in 1993 op het laboratorium: ‘Er hing in de omgeving van de fabriek en bij de kanalen een sterke rotte eierengeur’, herinnert hij zich. Het hing van het weer af, maar op kilometers afstand kon je het wel ruiken, we kregen dan ook vaak klachten uit Hardenberg.’

Het einde ‘Onder Ons’ kreeg het in de jaren tachtig steeds moeilijker. Deels door de maatregelen die vanuit milieuoogpunt moesten worden genomen, maar vooral door de veranderende economische situatie. In de loop der jaren waren veel aardappelmeelfabrieken gaan samenwerken, wat uiteindelijk leidde tot twee grote concerns leide: Avebe (Aardappelzetmeel Verkoop Bureau) en KSH (Koninklijke ScholtenHonig). ‘Door de mechanisatie en de aangepaste productie waren er steeds minder bedrijven nodig. Het was een kwestie van tijd voordat ‘Onder Ons’ overgenomen zou worden’, aldus Hutten. In 1975 was het zover en werd KSH de eigenaar van de fabriek. Maar KSH ging in 1978 failliet en alle bedrijven werden vervolgens overgenomen door Avebe. In december 1993 viel definitief het doek voor ‘Onder Ons’. Door verlenging van de campagneperiode en door langere opslag bij de boerenleveranciers werd het mogelijk alle aardappelen te verwerken in de fabrieken in Gasselternijveen in Groningen en Ter Apelkanaal in Drenthe. Hutten bleef toch nog tot 1998 bij het bedrijf werken: ‘De fabriek ging in aangepaste vorm verder. Het is tegenwoordig alleen nog een logistieke onderneming.’ De schoorsteen is nog steeds van verre zichtbaar. De stank is verdwenen, maar de vloeivelden hebben nog wel iets bijzonders nagelaten. Als een soort goedmakertje voor de natuur, is het gebied dat voorheen werd gebruikt om het afvalwater te zuiveren nu een uniek en beschermd vogelnatuurgebied, doordat het afvalwater veel organische stoffen heeft achtergelaten. I Max Dendermonde, Hoe wij het rooiden. De veenkoloniale boer en zijn industrie. Veendam 1979. B. de Graaf, Honderd jaar De Krim, Gramsbergen 1962. E.J. van Houten, Anderhalve eeuw aardappelzetmeelindustrie, Veendam 1994. G. Huiskes, De Visschen Vergeeven: Geschiedenis van de Watervervuiling en –zuivering in Drenthe. Amsterdam 1995. W.T. Horstra-v.d. Meer en H. Roest, Onder ons gezegd. De Krim 1987.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 19

A. van der Woud, Koninkrijk vol sloppen; achterbuurten en vuil in de 19de eeuw, Amsterdam 2010. ‘Secrets of the toilet’. National Geographic, 2006.

DE WC

door Girbe Buist

Ooit konden mensen overal in de vrije natuur probleemloos hun behoefte doen, maar dat veranderde met de komst van dorpen en steden. In Rome, de drukbevolkte hoofdstad van het Romeinse rijk, werden al rond het begin van de jaartelling openbare toiletten gebouwd, die waren aangesloten op een continu stromend riool. Na de Romeinen stond de ontwikkeling van het watercloset echter meer dan duizend jaar stil.

Geschiedenis van alledag 19

n de Middeleeuwen, tussen 500 en 1500, was de toestand in de steden overal in Europa echt rampzalig. Men deinsde er niet voor terug om de broek op straat te laten zakken. Als je niet oppaste, kreeg je een emmer poep die uit het raam werd gegooid over je heen. De edelen deden hun behoefte in een aan de kasteelmuur bevestigd hokje, waarbij de uitwerpselen in de slotgracht belandden. In de Renaissance, vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw, maakte bij de rijkeren de zogenaamde kakstoel of gemaksstoel zijn opwachting. Onder de stoel met een gat in de zitting kon je een emmer plaatsen die je vervolgens buiten kon lozen. Toen er in Engeland in het midden van de negentiende eeuw tienduizenden choleraslachtoffers vielen, besloten de Britten in hoog tempo een rioleringssysteem aan te leggen. In Nederland werd nadien gestart met het wisseltonnensysteem. Beerwagens reden rond om de ton van tijd tot tijd te komen legen in de ‘boldootkar’; een stuk goedkoper dan de aanleg van riolering en bovendien werden het besmettingsgevaar en de stank flink gereduceerd. Toch viel er nog veel te verbeteren!

I

Watercloset Zo’n honderd jaar geleden werd het moderne toilet nog gezien als een grote luxe in huis, hoewel er in Engeland al op grote schaal toiletpotten werden geproduceerd. De Engelsen konden reeds gebruik maken van een kleppenspoelsysteeem, een doortrekmechanisme om de stank tegen te gaan en de sifon. De gebruikelijke voorziening in Nederland was een ‘gemak’ achterin of buiten het huis, een kleine ruimte die met een ouderwets woord ‘beste kamer’ werd genoemd. Het gemak hoorde bij het burgerlijk woonhuis. Bij de lagere klassen heette het vertrekje ‘privaat’ of meer vulgair ‘het schijthuis’ of ‘de poepdoos’. Zittend op een houten bank deden de bewoners daar hun behoefte, in een gat dat in sommige steden boven een ton was aangebracht en in andere naar een beerput leidde. In steden waar het tonnenstelsel werd toegepast, werd de inhoud van de tonnen veelal afgevoerd naar de gemeentelijke stortplaats. In 1873 ging in Zwolle een proefproject met het tonnenstelsel van start. Elke Zwollenaar kon op aanvraag gratis een houten privaatton in huis krijgen; die werd tweemaal per week door de gemeentereiniging gewisseld en schoongemaakt. Het systeem raakte snel in zwang; na zeven jaar was er al één ton op elke veertien inwoners. In 1912 werd het maken van nieuwe privaten met een ton door de gemeente echter verboden, zowel vanuit het oogpunt van hygiëne als ter besparing van de kosten. Waren er in dat jaar nog 6050 tonnen in Zwolle in omloop, in 1940 was dat aantal al bijna gehalveerd. In januari 1950, toen er in Zwolle nog 350 tonnen in gebruik waren, werden de bewoners van 26 straten in de Zwolse binnenstad gedwongen hun exemplaren te vervangen door een watercloset, omdat er in hun straat al geruime tijd een riolering lag. Het zou evenwel nog tot 1973 duren, voordat in Zwolle de laatste 38 tonnen werden opgeruimd. Tegenwoordig is de ouderwetse ‘poepdoos’, en niet alleen in Zwolle, nog slechts een grote zeldzaamheid. I

’Watercloset met Trekstortbakje’ anno 1907, maar toen nog geen alledaagse werkelijkheid. ‘Ouderwetsch Tonnenvervoer’ (links) en ‘Nieuwerwetsch Tonnenvervoer’ in 1907.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 20

20

Onder: De Lutte bij Oldenzaal op een aquarel van G.H. Göbell uit 1831.

Overijsselse beelden van geuren en kleuren in de negentiende eeuw

In de negentiende eeuw namen veel kunstenaars het landschap als onderwerp van hun tekening of schilderij. Tegenwoordig trekken mensen er op uit om al wandelend, fietsend of anderszins van het landschap en de rust te genieten én een frisse geur op te snuiven. Allerlei milieumaatregelen zorgen er nu voor dat de uitstoot van geuren en geluiden aan banden wordt gelegd. In de negentiende eeuw was dat wel anders, zoals ook blijkt uit verslagen van reizigers. Zij ergerden zich vaak aan de nare lucht die er rondhing, bijvoorbeeld van vlas dat lag te rotten. Wat zagen kunstenaars die in de eerste helft van de negentiende eeuw, de tijd van de romantiek, rondtrokken door het Overijsselse landschap, wat roken zij en wat is van het laatste terug te zien in hun werk? Het Stedelijk Museum Zwolle heeft voorbeelden.

ond 1850 waren er in Salland gebieden waar grote armoede heerste en waar op verschillende plaatsen een verzameling hutten te zien was. Honderd jaar eerder klaagde een reiziger over de mest die in Rijssen in hopen langs de straat lag. In Oldenzaal was de markt ruim en waren ‘de groote straten net,’ maar lag in de achterbuurten ook de mest op de straat. Dit was natuurlijk het gevolg van de trekpaarden voor boerenwagens en koetsen. In verschillende steden en dorpen lagen boerderijen binnen de bebouwde kom. De armoede is af te lezen van een anonieme tekening getiteld ‘Bij Rijssen’ (onder op pag. 21). Een aantal mensen warmt zich aan een vuurtje in een verder verlaten winters landschap met wat bomen. Door de

R


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 21

21

door Lydie van Dijk Een aquarel uit 1830 geeft een mooi beeld van het landschap bij Holten langs de Hessenwegen (zie hieronder). Er staan geërodeerde zandduinen op, een boerderij en een huifkar met enkele mensen. Rondom de boerderij lopen wat schapen waarop een herder toezicht houdt. De huifkar met twee vrouwen erin rijdt op een slingerende zandweg. De koetsier staat ernaast met de teugels in zijn hand en praat met een man met een mand aan de arm. Voor de wagen staat een hond die braaf naar het paard omkijkt. Ook hier zal de geur van het boerenbedrijf de neus van de voorbijgangers het sterkst hebben geprikkeld. Göbell heeft ook een ander aspect van een boerenbedrijf getekend: een landschap met korenschoven in De Lutte bij Oldenzaal (zie pag. 20). Behalve twee boerderijen en wat bomen is op deze tekening een akker te zien met opgebonden korenschoven. Een vrouw en twee kinderen zijn de enige personen die worden afgebeeld. Zij zullen het stro en de geur die de aren in de zon afgaven, vaker hebben geroken. Het was ten slotte hun dagelijkse omgeving. In 2011 kúnnen we dit niet eens meer ruiken: het komt praktisch niet meer voor dat graan zo wordt geoogst.

Geheel onder: ‘Bij Rijssen’. Wintergezicht van een anonieme schilder uit het eind van de achttiende eeuw. Onder: Gezicht te Holten bij de Hessenwegen, op een aquarel uit 1830 van G.H. Göbell.

Een Overijssels landschap op een schilderij uit 1852 van C.H. Hein en J.D. Koelman.

vorst zullen degenen die een vuur stookten alleen de kou en het brandende hout hebben geroken. Geen vogel te zien, alleen de knapperende takken maakten geluid.

zandweg naar de poel zitten een boer en een boerin met een hond en nog twee koeien en enkele schapen. De twee personen op dit schilderij zullen hier genoten hebben van de stilte en de frisse buitenlucht, al hadden de dieren natuurlijk ook hun eigen geur.

Hein en Koelman Een geheel ander beeld van het Overijsselse landschap is in 1852 geschilderd door de Haagse kunstenaar Johan Daniël Koelman (1831-1857) en zijn Kamper collega Christianus Hendricus Hein (1815-1879) (zie hierboven). Hein schilderde het landschap en Koelman nam de mensen en dieren voor zijn rekening. Het is een zonovergoten heuvellandschap met een poel op de voorgrond waarin een koe staat te drinken. Op de

Göbell Ook de Deventer kunstenaar Gerrit Hendrik Göbell heeft Overijsselse landschappen getekend en geschilderd. Göbell, begonnen als leerling van zijn vader die huisschilder van beroep was, heeft de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam gevolgd. Hij werd in 1786 in Raalte geboren en overleed op 47-jarige leeftijd in Deventer.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 22

22 omgeving en in Overijssel richting Dalfsen en de Sallandse heuvelrug. De tekeningen en schetsboeken die van hem bewaard zijn gebleven, laten vooral het landelijk gebied zien. Op zijn schilderij van de Holterberg is geen enkel levend wezen te zien. Schapen onderhielden de heide. Ook tegenwoordig zijn er nog enkele schaapskuddes in Overijssel. Ontginningen en uitbreidingen van dorpen en steden hebben ervoor gezorgd dat van de woeste gronden nauwelijks nog iets resteert. Ook hoe mensen over heide denken is geheel anders dan in de negentiende eeuw. Nu trekken ze er juist vanaf half augustus heen om te genieten van de bloeiende heide, die vooral als ze wat vochtig is een heerlijke geur afgeeft. Schapen komt men er af en toe tegen. Een ander werk vol stilte en eenzaamheid laat een kleine boerderij aan een smal zandpad zien, zonder aparte schuur; de dieren verbleven dus ook in dit gebouw (zie pag. 23 boven). De bezoeker zou hier zowel het graan naast de boerderij als de geuren van mest en veevoer kunnen opsnuiven. Ook schilderde Meijer een landschap met een riviertje, mogelijk een zijarm van de Vecht (zie hieronder). Langs de oevers van dit kronkelende stroompje staan een paar plukken wuivend riet. De achtergrond wordt gevormd door een rij bomen. Tussen de bomen en het riviertje staan twee koeien. Door de wind waren de koeien waarschijnlijk niet te De Holterberg op een schilderij van J.W. Meijer, omstreeks 1900.

Bovendien wordt er tegenwoordig veel minder tarwe, gerst of rogge verbouwd. Veel boeren zijn deels overgegaan op de verbouw van mais. Er was in de negentiende eeuw nog veel woeste grond in Overijssel, met vooral uitgestrekte heide- en veengebieden. De meeste reizigers hadden er een hartgrondige hekel aan over de heide te moeten gaan. Zij vonden dit vreselijk eentonig en waren blij wanneer de heide werd afgewisseld door korenakkers en heerlijke bloeiende boekweitvelden. Dat was natuurlijk niet alleen een verandering van de omgeving, maar ook een verandering van de geur die van de omgeving kwam. Ook Jacob van Lennep die in 1823 met Dirk van Hogendorp door Nederland trok, klaagde over de heidevelden tussen Hardenberg en Ootmarsum: ‘Weldra kwamen wij op allerslechtste wegen door onafzienbare heiden, reden over bergen en dalen bij de vijf uren …’ De slechte wegen waar Van Lennep over klaagt zijn onder andere te zien op Göbells tekening van de Hessenwegen bij Holten. Op het smalle zandpad kon net een koets of huifkar rijden.

Meijer Op een schilderij van Joan Willem Meijer (1840-1928) komt de verlatenheid van de zandgronden en de heidevelden op de Holterberg duidelijk naar voren (zie hierboven). Meijer woonde zijn hele leven in Zwolle en tekende en schilderde vooral stadsgezichten. Maar hij trok ook wel eens over de IJssel naar Hattem en

Een landschap in Overijssel door J.W. Meijer, omstreeks 1900.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 23

23 veranderde door stoommachines en stoomtreinen en dat er ook meer geluid werd gehoord (zie hieronder). Een nieuw genre in de kunst diende zich aan, want ook dit werd geschilderd, maar kunstenaars gingen ook door met het weergeven van rustige, fraaie landschappen. Bij de kopers bestond daarvoor nog steeds voldoende belangstelling.

‘Tuin van Nederland’ Van al die geuren en geluiden in de negentiende eeuw zijn er veel verloren gegaan. Niet voor niets roept de geur van het oogsten van graan nostalgische gevoelens op. Andere geuren en landschappen is men meer gaan waarderen, zoals de heide. Ook omdat deze met de huidige vervoersmiddelen beter bereikbaar zijn. De provincie Overijssel afficheert zich tegenwoordig als ‘De Tuin van Nederland’; ook, en misschien onbedoeld, als een herinnering aan de negentiende eeuw. I Een landschap met boerderij op een schilderij van J.W. Meijer, omstreeks 1900.

ruiken, maar mogelijk zaten hier op een rustige zomeravond met windstil weer veel kikkers te kwaken.

Reizigers Gijsbert Karel van Hogendorp – de staatsman en vader van Dirk van Hogendorp die met Jacob van Lennep door Nederland reisde – maakte in de nazomer van het jaar 1819 een tocht naar Twente. Jacobus Craandijk schrijft in zijn Wandelingen door Nederland dat Van Hogendorp grote veranderingen zou zien, wanneer hij in 1876 diezelfde reis zou maken.‘Hij zou ook tusschen Raalte en Wierden nog altijd een onmetelijke heide vinden, als van ouds afgewisseld door het digte boschgewas van Hellendoorn en van de havezathe Eversberg, maar met welgevallen en belangstelling zou hij de belangrijke fabrieken van het Nijverdal begroeten en bij Wierden den schoorsteen eener bontweverij zien oprijzen. Tal van kolossale fabriekgebouwen zou hij op zijn’ verderen togt ontmoeten.’ Het landschap bij de dorpen en steden veranderde in de tweede helft van de negentiende eeuw. De industrialisatie zette door. Fabrieken verrezen, spoorwegen werden aangelegd. Dat wil dus zeggen dat op sommige plekken van Overijssel de geur van de streek

Fragment van de schoolplaat ‘een industriestad’ (Enschede) door Johan Dijkstra.

Bijschrift


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 24

24 Een interview met Peter Paul Hattinga Verschure door Dannie ten Zweege

‘Om nog eenigsins de ge Een tekenreis in 1732 door Oost- en Noord-Nederland in het spoor van Andries Schoemaker, Abraham de Haen en Cornelis Pronk Beeldend kunstenaar en topografisch tekenaar Peter Paul Hattinga Verschure maakte een reis- en tekenproject, dat voor een belangrijk deel in Overijssel was gesitueerd. In het afgelopen najaar wijdde het Stedelijk Museum Zwolle er een tentoonstelling aan. Tegelijk met de tentoonstelling verscheen Een wereld van verschil, een van de genomineerde titels voor het Overijssels Boek van het Jaar 2010.

Het schetsboekje van Abraham de Haen

en paar jaar geleden las Hattinga Verschure het boek Over de hobbelde bobbelde heyde van de Zwolse archivarissen Gevers en Mensema. Hij raakte direct geïnspireerd door de in dat boek beschreven reis van de Amsterdamse lakenhandelaar en oudheidkundige Andries Schoemaker, samen met de tekenaars Cornelis Pronk en Abraham de Haen, en zijn onafscheidelijke huishoudster Geesje Arens. De reis die zij in de zomer van 1732 maakten, ging voor een groot deel door Overijssel. Deze tocht was te reconstrueren aan de hand van het bewaard gebleven schetsboekje en een aantal losse tekeningen van Abraham de Haen, die overal de plaats en de datum bij had opgeschreven. Het boek van Gevers en Mensema riep bij Hattinga Verschure de vraag op wat er veranderd was tussen toen en nu, 276 jaar later. En daarmee stelde hij zich de vraag hoe het landschap in de komende 276 jaar zal veranderden en hoe het er dus in het jaar 2284 uit zal zien. In welk opzicht, vraagt hij zich in zijn werk als kunstenaar altijd af, zijn deze veranderingen een afspiegeling van veranderingen in de mens, zijn zelfbeeld en zijn verhouding tot zijn leefomgeving? En hoe verhoudt de toekomst zich tot het verleden? Hij besloot daarom in

E

Het Stadhuis van Zwolle, getekend in 1732 (Cornelis Pronk) en in 2008, vanuit de Sassenstraat. In de tekening van Pronk staat de zon bijna pal in het noorden.

De kerk te Rouveen, op blad 27 van het schetsboekje van Abraham de Haen, getekend op 30 juni 1732 (bovenste schets), en in 2008 vanuit dezelfde richting.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 25

25

door Dannie ten Zweege

gedagtenis te bewaeren’ Van links naar rechts Andries Schoemaker, Cornelis Pronk, Abraham de Haen en Geesje Arens.

De reis van 26 juni tot 9 juli 1732. Van de gedeelten van en terug naar Amsterdam zijn geen gegevens bekend.

Detail uit de kaart Transisalania Provincia vulgo Over-yssel van Nicolaes ten Have uit circa 1650, met de omgeving van Almelo. In Almelo had Andries Schoemaker familie wonen. Daar heeft het gezelschap waarschijnlijk een dag gelogeerd.

Een doodlopend slootje in een maisveld bij het huis te Egede is het enige overblijfsel van de gracht die eens het hele erf omsloot.

2008 dezelfde route te volgen en dezelfde plaatsen te tekenen. Met zijn project kon hij zo, tegelijk met een reis door het land van vandaag, ook een reis door de tijd in beeld brengen.

bezocht. Op 5 juli kwam het gezelschap over de “hobbelde bobbelde heyde”, zoals ze deze zelf noemden, bij de Ommerschans weer in Overijssel. Via Ommen reisden ze door naar Almelo, waar een dag rust werd genomen. Vervolgens ging de tocht verder via Goor en Diepenheim naar het zuiden, en op 9 juli werd de grens met Gelderland overschreden. Ze legden met hun rijtuig in die twee weken een afstand van 500 kilometer af. En vanuit Gelderland naar Amsterdam terug kwam daar nog eens 150 kilometer bij. Geen sinecure, als we de toestand van het toenmalige wegennet in aanmerking nemen.’ Hebben ze tijdens die reis veel tekeningen gemaakt? ‘ ‘In Overijssel maakten ze ongeveer zestig schetsen. Het precieze aantal weten we niet, omdat een aantal werken door de jaren heen verloren kunnen zijn gegaan. In totaal maakten zij onderweg meer dan honderd schetsen “na ‘t leeven getekent”, zoals dat toen genoemd werd.’ Hoe ging jouw reis in 2008 en hoe lang heb je er over gedaan? ‘In het wagenspoor van het gezelschap Schoemaker, Pronk, De Haen en Arens heb ik, verspreid over een half jaar, per auto rondgereisd met aquarelbloc en

tekenspullen. Mijn bedoeling was om van alle plaatsen waarvan bekend is dat zij er op hun reis hebben getekend, opnieuw een topografische tekening te maken. Maar dan zoals het er op die plek vandaag de dag uitziet. Ik had heel wat betere oriëntatiemiddelen tot mijn beschikking dan mijn vroegere collega’s. Voordat ik op weg ging verkende ik de plaats waar ik moest zijn zorgvuldig op het satellietbeeld van Google Earth. Naast de in hun tijd gangbare zeventiende-eeuwse kaarten die door het gezelschap werden gebruikt, legde ik achttiende-eeuwse en moderne topografische kaarten. Zo kon ik hun reisroute redelijk nauwkeurig vaststellen, en bepalen waar precies zich hun tekenposities bevonden.’

500 kilometer In zijn woonkamer annex atelier liggen tekeningen, oude kaarten, atlassen en schetsen op tafel, en zijn eigen boek natuurlijk. Heb je kunnen reconstrueren hoe die reis in 1732 verliep? ‘Die reis was al beschreven in het boek van Gevers en Mensema. Het gezelschap vertrok uit Amsterdam op donderdag 26 juni 1732. Hun reisroute liep over de Veluwe, en twee dagen later bereikten de reizigers Overijssel, waar op 28 juni al werd getekend in de omgeving van Olst. Op zondag 29 juni verbleef het viertal in Zwolle, waar schetsen werden gemaakt van onder meer de Markt, het Stadhuis en de Diezerpoort. Vanuit Zwolle ging de reis noordwaarts, via Genemuiden en Hasselt naar Staphorst. Nadat ze op 1 juli hadden getekend in Meppel deden ze op 2 juli Steenwijk aan. Van daaruit maakten ze een hele omzwerving door Friesland en Drente, waarbij onder meer Oranjewoud, Joure en Dwingeloo werden

Hattinga Verschure maakte niet alleen een tekening op de locaties, maar legde ook vast wat hij ter plaatse tegenkwam, zoals ontmoetingen met eigenaars of voorbijgangers. Vaak wisten die hem meer te vertellen over de recentere geschiedenis, of over vondsten die zij hadden gedaan bij verbouwingen of graafwerkzaamheden. Al deze bevindingen zijn beschreven bij de tekeningen in Een wereld van verschil.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 26

26

Havezate Weldam, voorzijde, getekend in 1734 (naar schets uit 1732), door Abraham de Haen, en in 2008 vanuit dezelfde positie.

Havezate Rhaan, getekend op 6 juli 1732 door Abraham de Haen, en tekening vanuit dezelfde positie in 2008.

Hoogspanningsmast

Arendshorst kon ik in 2008 helemaal niets meer terugvinden, maar de buitengracht kon ik nog vaag in het landschap onderscheiden. Zo trof ik alle denkbare gradaties van herkenbaarheid aan, van volledig verdwenen tot nog helemaal herkenbaar. De havezate Eerde is zelfs praktisch onveranderd gebleven.’

Wat trof je aan? ‘Ik was verbaasd hoeveel er soms nog te herkennen was uit de tekeningen van 1732. Zo heeft bijvoorbeeld de havezate Weldam, vlak onder Goor, de tijd wonderbaarlijk goed doorstaan. Het front van het zeventiende-eeuwse gebouw is nog hetzelfde als in de tekening die Abraham de Haen ervan maakte. Helemaal onveranderd is het niet, want Weldam draagt de sporen van de negentiende-eeuwse mode om aan landhuizen “kasteel-achtige” uitbreidingen toe te voegen. Aan de noordzijde zijn tegen het einde van die negentiende eeuw twee zware torens aangebouwd. Nog niet te zien in de tekeningen van De Haen, maar natuurlijk wel in de tekeningen van 2008. Daarentegen wist ik niet wat ik zag toen ik op de plaats arriveerde van de eens trotse havezate Rhaan, bij Hellendoorn. Van gebouw noch gracht zag ik er nog enig spoor in het landschap. Zelfs nergens een bordje met “Hier stond ooit …” Op de plaats waar eens het huis stond staat nu een kolossale hoogspanningsmast. Van de havezate Arendshorst bij Varsen, iets ten westen van Ommen, was al in de tijd van Pronk en De Haen niet veel meer over. In de aantekeningen van Andries Schoemaker lezen we: “tis tegenwoodig een Ruïnen gelegen dicht bij Ommen: men vint er de graght noch die om het huys gelopen heeft.” En Abraham de Haen besloot zijn korte notitie dat hij er had getekend met de opmerking “... om nog eenigsins de gedagtenis te bewaeren.” Van die gracht en de huisplaats van

Overblijfsel van de havezate Arendshorst, getekend in 1732 (Cornelis Pronk) en in 2008.

Licht en schaduw In zijn boek schenkt de tekenaar en auteur veel aandacht aan de werking van het licht in het werk van Pronk en De Haen. Wat is er zo bijzonder aan die werking van het licht? ‘Wel, zo nauwgezet als de tekenaars waren in het weergeven van de objecten, zo vrij gingen zij om met de werking van het licht in hun nettekeningen. Pronk en De Haen maakten binnen hun doopsgezinde kring kennis met het werk van de Engelse fysicus Sir Isaac Newton, die vooral bekend is geworden met zijn algemene gravitatiewet. In 1704 verscheen Opticks, or a treatise on the reflexion, refractions, inflexions and colours of light, waarin Newton onder meer zijn ontdekking openbaarde dat wit licht is opgebouwd uit de kleuren van de regenboog. De tekenaars moeten zo geboeid zijn geraakt door de nieuwe inzichten in de aard van het licht dat zij er in hun werk mee gingen spelen. Met Pronk en De Haen ontstond in Nederland een nieuwe school van topografisch tekenaars, die zich kenmerkte door nauwkeurige weergave van de getekende gebouwen en grote aandacht voor de werking van licht en schaduw.’

Detail uit de kadastrale minuutplan uit 1832 van Ambt Ommen, sectie A blad 4, met daarop de toenmalige overblijfselen van de havezate Arendshorst.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 27

Peter Paul Hattinga Verschure. Een wereld van verschil. Een tekenreis door Nederland in het spoor van Andries Schoemaker, Cornelis Pronk en Abraham de Haen. Canaletto / Repro Holland, Alphen aan den Rijn 2010. Prijs € 45.

27 Peter Paul Hattinga Verschure is beeldend kunstenaar te Deventer en schrijver van het boek Een wereld van verschil. De topografische tekenkunst vormt een belangrijk onderdeel van zijn werk. Hij heeft vele historische en industriële plaatsen in binnen- en buitenland in tekening gebracht. Daarnaast maakt hij in opdracht van archeologische instellingen tekeningen die een beeld geven van het dagelijkse leven in vroegere eeuwen.Tevens geeft hij lezingen op het gebied van beeldende kunst, kunsthistorische onderwerpen en natuurverschijnselen in het vrije veld. Ook over het hier beschreven project heeft hij een presentatie in zijn programma. Informatie: 0570-625710, pphv@home.nl, www.pphv.eu.

Overblijfselen van het kloostercomplex te Dickninge, getekend in 1732 (Cornelis Pronk). Het zonlicht valt vanuit verschillende invalshoeken op de gebouwen.

Maar je zei dat ze heel vrij omgingen met de lichtwerking in hun tekeningen. Waaruit blijkt dat dan? ‘Ik dacht aanvankelijk dat die nadrukkelijke lichtweergave in de tekeningen uit 1732 wel eens een aanwijzing kon zijn voor het moment van de dag waarop ze waren gemaakt. Maar al snel kwam ik tot de ontdekking dat in diverse tekeningen een lichtval is aangebracht die in werkelijkheid helemaal niet mogelijk is. Het licht komt er uit verschillende richtingen, of de zon schijnt er vanuit het noorden. De lichtwerking in de tekeningen van Pronk en De Haen blijkt in dit opzicht geen waarde te hebben als topografische parameter.’ Hechtten ze daar dan geen belang aan? ‘Jawel, maar kennelijk speelde de achttiende-eeuwse kunstenaar met het licht, waarbij artistieke overwegingen als compositie en benadrukking van contrast en ruimtelijkheid prevaleerden boven een fysisch juiste weergave. Hij permitteerde zich in dit opzicht een opmerkelijke vrijheid binnen het topografische genre, waarin het documentaire aspect primair is. De lichtwerking werd naar believen zó geregisseerd dat de getekende objecten optimaal tot hun recht kwamen. We moeten daarbij bedenken dat van de zomerschetsjes soms pas maanden later, in het atelier, tekeningen in het net werden gemaakt.’ Hoe is dat met de lichtweergave in jouw tekeningenserie? ‘Ik heb in de tekeningen in 2008 juist wél de nadruk gelegd op de lichtval en weersgesteldheid van het moment, zoals die tijdens mijn tekensessies ook werkelijk waren. Daarmee heb ik in de tekeningen een ele-

ment toegevoegd dat in de achttiende-eeuwse werken ontbreekt: het in de topografie betrekken van de natuurlijke omstandigheden op het moment van waarneming als grijze wolken, vliegtuigsporen, kale bomen en regenplassen. Kijk maar op mijn tekeningen.’

Subjectiviteit Hattinga Verschure vertelt dat in de achttiende eeuw veel topografisch tekenaars er elke zomer op uit gingen. En dat het maken van kiekjes van landschappen en mooie gebouwen niet voorbehouden is aan onze tijd. De belangstelling voor geschiedenis en historische plaatsen in ons land kwam al vierhonderd jaar geleden op. Reeds lang voordat het fototoestel werd uitgevonden, wilden de mensen natuurgetrouwe afbeeldingen hebben van bijzondere plaatsen in ons land. Die werden gemaakt door tekenaars die er in de zomers op uit trokken met schetsboekje en tekenstift. Onderweg ‘portretteerden’ zij landschappen en markante bouwwerken. Eenmaal weer thuis werkten zij hun schetsen uit tot fraaie gedetailleerde nettekeningen. Hun schetsboekjes vervulden dezelfde rol als onze geheugenkaartjes uit het fototoestel. Vakbekwame graveurs zorgden er vervolgens voor dat veel van die tekeningen ‘in ‘t kooper’ werden gebracht. Dat wil zeggen dat er kopergravures van werden gemaakt die konden worden meegedrukt in boeken over ‘outheden’ in het vaderland. Heeft een topografische tekening in onze tijd dan nog wel betekenis, nu we foto’s kunnen nemen? ‘De fotografie heeft de traditionele rol van de topografische tekenkunst helemaal overgenomen. Toen ik in Zwolle voor dit project op straat aan het tekenen was, stond iemand een tijdje mee te kijken en die vroeg toen ook “Waarom maakt u geen foto? Dat gaat toch veel vlugger?”

De auteur aan het werk aan een van de tekeningen uit de serie voor Een wereld van verschil.

‘Een fotocamera kan dan wel een topografisch nauwkeurige weergave van het landschap leveren en in dat opzicht de tekenkunst vervangen, maar een foto blijft nu eenmaal een andersoortig beelddocument dan een tekening, zowel in techniek als in de wijze van vastleggen. Met een fototoestel “vang” je alles binnen het zoekerbeeld in één keer op de afbeelding. In een tekening wordt het beeld stukje bij beetje opgebouwd. Een camera legt het beeld vast via een lens, een tekenaar registreert het via zijn brein. Bij elk te zetten lijntje stuurt de intuïtie van de tekenaar bij wat er in de tekening toe doet. Wat wil hij van het onderwerp laten zien, wat kan er weggelaten worden? Een tekening wordt zo een afspiegeling van de blik van de kunstenaar op zijn omgeving, waarmee aan de fotografische benadering een subjectieve, intuïtieve en tijdsgerelateerde component is toegevoegd. Juist omdat de fotografie er is wordt de topografische tekening nu relevant, en krijgt die een nieuwe betekenis als autonoom kunstwerk: niet als afbeelding maar als uitbeelding van het waargenomene, en als een in situ, ter plaatse, ontstaan werk. Dat was voor mij het belangrijkste motief om in het spoor van mijn achttiende-eeuwse voorgangers geen foto’s te maken, maar te tekenen, precies zoals zij deden. Ik ben ervan overtuigd dat je de landschappen in hun tekeningen beter kunt “aanvoelen” met een tekening van de eigentijdse toestand ernaast dan met een foto. Tussen foto en tekening blijft in mijn optiek een wereld van verschil.’ I


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 28

Landschap Overijssel is in 1999 ontstaan uit een fusie tussen Landschapsbeheer Overijssel en Het Overijssels landschap, dat al in 1932 werd opgericht. Anno 2011 beheert Landschap Overijssel ruim 5.000 hectare aan natuurterreinen en landgoederen. @ Zie voor meer informatie: www.landschapoverijssel.nl

28

www. library.wur.nl www. ijsselhoeven.nl www.alterra.wur.nl

Hoogstamfruit in de IJsselstreek

De bovenverdieping van de veehouderij Driekwart eeuw geleden waren de IJsseloevers in het voorjaar linten van bloeiende fruitbomen. Alleen tussen Deventer en Zwolle moet wel 2500 hectare aan hoogstamfruitbomen - appel, peer, kers en pruim - hebben gestaan. Hier en daar staan nog flarden, kleine slierten van de hoogstamboomgaarden van weleer. Met hulp van enthousiaste boeren, buitenlui en vrijwilligers worden nu restanten van die oude boomgaarden onderhouden en in stand gehouden. Nieuwe bomen worden geplant. e fruitteelt kende een bloeiperiode van een kleine honderd jaar en duurde tot de jaren zestig van de twintigste eeuw. De aanleg van fruitboomgaarden werd aantrekkelijk, toen tijdens de agrarische crisis in het laatste kwart van de negentiende eeuw de prijzen van graan sterk begonnen te dalen. De toegenomen internationale handel, mede als gevolg van de komst van treinen en schepen, bracht goedkoper graan uit verre landen en de Nederlandse akkerbouwers konden daar niet tegenop. Zij moesten zoeken naar andere gewassen en de fruitteelt was in ieder geval een landbouwtak die zich gemakkelijk liet combineren met de veehouderij. De bomen stonden in het weiland waar de koeien graasden. Eigenlijk was het de tweede verdieping van de veehouderij: beneden de koeien of ander vee, boven het fruit. De combinatie van fruit en vee is overigens niet altijd

D

ideaal. Jonge boompjes kunnen een prooi worden van het grazende vee, terwijl het vallend fruit dat in ontbinding raakt niet goed is voor de koeien. De dieren raken er dronken van. In de IJsselstreek kwam de fruitteelt vanaf het begin van de twintigste eeuw tot bloei. De teelt zorgde voor extra bedrijvigheid en in het Gelderse Terwolde werd een Fruitteelt Vakschool opgericht, die de aankomende fruittelers bovenop de normale land- en tuinbouwopleiding een extra, op de teelt gerichte, opleiding bood. In Deventer, Olst en Wijhe waren fruitveilingen en in Veessen stond een stroopfabriek. In bepaalde periode’s waren alle handen nodig om het werk gedaan te krijgen. Tijdens de oogstperiode hielpen huisvrouwen de telers om de appels en peren netjes van de bomen te krijgen. Als de oogst op stam was verkocht, moest de koper zelf voor extra man-

schappen zorgen om de vruchten afgevoerd te krijgen. Vaak bleven kopers met hun plukkers - soms hele gezinnen - in de omgeving overnachten.

Rassen Hoewel de fruitteelt in de IJsselstreek voor ruim 80 procent uit appelbomen bestond, kende het gebied geen eigen streekspecifieke rassen. Er was een grote variëteit in rassen met welluidende namen als Sterappel, Schone van Boskoop, Lemoen, Yellow Transparant, Present van Engeland of bij de peren de Gieser Wildeman, de Winterjan, de Zoete Brederode Boven: Een boomgaard in de tegenwoordige tijd in Veessen met het roodbonte MRIJ (Maas-Rijn-IJssel)-vee in (en als) de benedenverdieping. Inzet: Een boomgaard in het verleden aan de Twelloseweg in Terwolde.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 29

door Jan Braakman

Rob Le Rutte, secretaris van de Stichting IJsselboomgaarden, met een zelfgemaakt plukschort.

of bij de pruimen de Czaar de Bellevin, de Dubbele Boerenwitte en de Eldense Blauwe. Overal langs de IJssel werden de bomen, die een hoogte van wel vijf of zes meter konden bereiken, aangeplant. In de jaren zestig kwam vanwege een overproductie in Europa aan de fruitteelt abrupt een einde. Bovendien werden de veel efficiëntere laagstamfruitbomen geïntroduceerd. De Europese Unie stimuleerde met premies het rooien van hoogstamfruitbomen.‘Toen is een enorme oppervlakte aan hoogstamboomgaarden verdwenen’, aldus Rob le Rutte, secretaris van de Stichting IJsselboomgaarden. ‘Naar schatting 80 tot 90 procent verdween. Nu is er misschien nog 250 hectare over, vooral aangeplant of hersteld uit liefhebberij. Professionele gespecialiseerde fruittelers hebben niet meer de gevarieerde boomgaarden van een halve eeuw geleden. Zij voeren gewilde rassen, zoals de Elstar en de Kanzi. Onderzoekers in Wageningen kijken naar de ontwikkeling van nieuwe rassen die geen allergische reacties veroorzaken.’ Op sommige plekken zijn echter nog oude fruitbomen te vinden. Zeker peren- en appelbomen kunnen

Rana Berends schilderde speciaal ter illustratie bij dit artikel ‘Appels en Appel’ met Angela Appel Zie voor de wordingsgeschiedenis van haar schilderij @ www.facebook.com/ranaberends. Zie ook www.ranaberends.nl.

het een mensenleven vol houden. De kers en de pruim worden minder oud, veertig tot zestig jaar. Inmiddels staan er echter meer jonge hoogstambomen dan oude, weet Le Rutte. Landschap Overijssel en ook gemeenten hebben de afgelopen jaren gestimuleerd dat op erven fruitbomen worden aangeplant.

Rechtsboven: Angela Appel heeft in haar eigen tuin zes appelbomen staan, de Alkmene, de Notarisappel, de Lunterse Pippeling, de Bellefleur, de Groninger Kroon en de Court Pendu. Drie bomen bieden zomerse koelte als de zon het Kampense herenhuis uit de zeventiende eeuw aan de Vloeddijk vanuit het zuiden bestraalt, drie andere laten zich leiden langs de zijmuren van de tuin. Recepten voor appeltaart heeft ze altijd bij de hand.

Vakmanschap Er is vakmanschap nodig om de hoogstambomen te onderhouden, weet ook de Kampense huisarts Angela Appel, een van de actieve vrijwilligers van Landschap Overijssel. Hoe moet je een boom snoeien: welke takken moeten weg, en welke juist niet? En hoe klim je veilig in een boom om te gaan zagen en snoeien? Hoe herken je ziekten en plagen? Landschap Overijssel en de ‘hoogstambrigade’ Zwolle, één van de twaalf in de provincie, helpen haar de kennis op peil te houden. Het landschap fleurt er letterlijk van op en ook haar eigen bomen hebben er profijt van. Soms komt ze oude bomen tegen die door schimmels en bacteriën zo erg zijn aangetast dat ze heel grote stukken moet wegsnoeien. ‘Dan komt een eigenaar wel eens naar me toe met de vraag of ik de boom nog wel heel laat. Maar zo’n boom is ziek. Je moet hem weghalen, voordat ook andere bomen worden aangetast.’ I

Vrijwilligers Verspreid over de hele provincie ondersteunt Landschap Overijssel zo’n 3500 vrijwilligers bij hun werkzaamheden in natuur&landschap. Niet alleen de vrijwilligers die direct verbonden zijn aan de stichting in bijvoorbeeld de eigen natuurterreinen of bezoekerscentra, maar ook de meer autonome vrijwilligersgroepen die actief zijn op het gebied van soortenbescherming en landschapsbeheer. Landschap Overijssel ondersteunt twaalf hoogstambrigades door onder andere cursussen aan te bieden en gereedschap voor het snoeien van de fruitbomen te leveren. Zo kunnen deze vrijwilligers hun kennis en vaardigheden en daarmee de schoonheid van natuur&landschap op peil houden.

29


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 30

30

Onder: De voormalige fabriek van Van Heek in Losser

SHVB, Daam Fockemalaan 22, 3818 KG Amersfoort, tel. 033-4621752. Voor reacties: shvb@planet.nl

door Wouter Geerling

De geur van verband en ziekenhuis

In het laboratorium van het RK Ziekenhuis ‘Heil der kranken’ in Oldenzaal, in 1950.

egenwoordig ontbreekt een dergelijke geur, maar vroeger speelde die een flinke rol in de ziekenhuisbeleving van de patiënt. De lucht werd geassocieerd met linoleum vloeren, betegelde muren, witte uniformen, operaties én: verbandmiddelen. Vroeger moesten verpleegsters dat verband tijdens nachtdiensten nog zelf maken. Ze vulden de tijd met het op maat knippen van gazen uit grote plakkaten gaas, om deze vervolgens te vouwen. Pas later zou verband industrieel verpakt gaan worden, op een moderne manier, zoals bij Van Heek’s Verbandstoffenfabriek in Losser.

T

Die oude ziekenhuisgeur van weleer is een ‘combinatie van ontsmettingsmiddelen als lysol en lyortol, de huidverzorgingstof kamfer en soms ether of jodium’, vertelt oud-verpleegkundige Ida van Deth. Ze is vrijwilligster van de Stichting Historisch Verpleegkundig Bezit (SHVB). Gevraagd naar deze typische geur, laat een van haar collega’s een houten verbandkar zien, ook gevuld met verpleegkundige voorwerpen. Ze schuift de glasplaat open; de scherpe geur is onmiskenbaar die van een ziekenhuis.

Verbandstoffenfabriek te Losser L. van Heek Verbandstoffenfabriek werd in 1939 opgericht door leden van de bekende familie van textielfabrikanten. Er werden fabriekshallen gebouwd, waar verbandmiddelen en farmaceutische producten werden gemaakt en waar een geur van chemische stoffen zich mengde met magazijnlucht. Op zoek naar het verhaal achter Van Heek’s Verbandstoffenfabriek - in 1970 veranderde de naam in Van Heek Verbandmiddelenindustrie - komen twee oud-werknemers aan het woord. Wil Kraayenzang was bedrijfsleider vanaf 1951 en Theo Hassing werkte vanaf 1965 onder meer als productieleider. ‘We hadden een handinpakafdeling, een De Middeleeuwen hadden hun eigen geuren. Hier een leprozenhuis te Oldenzaal.


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 31

Onder: Een verpleegstersuniform en een speldje uit de collectie van de SHVB.

kompresafdeling, een sterilisatieafdeling, een bandweverij, een windselafdeling en een eigen drukkerij,’ vertelt Hassing. Ook werden veel verbandstoffen bewerkt en verpakt bij huiswerksters thuis. ‘In de goede tijd had ik meer dan honderd individuele thuiswerksters, buiten m’n eigen afdeling intern. Van het personeel van Van Heek zelf was zeventig procent vrouw. Dames waren wat handiger met de handen natuurlijk en ze waren snel met inpakken, machines bedienen et cetera.’ Naast thuiswerksters had Van Heek ook op andere locaties, zoals sociale werkplaatsen, mensen aan het

In de beginjaren van de fabriek verkeerde de farmaceutische industrie nog in een experimentele fase. Als er kompressen of watten gebleekt moesten worden, dan werden die door het loog gehaald. ‘Buiten op het fabrieksterrein, onder een afdak, had je loogbaden. De producten werden er met de hand doorheen gedraaid. Loog is echter een scherpe, chemische stof en dit handwerk tastte de handen op den duur zo aan, dat ze gingen bloeden…’

Het Gerardus Majella ziekenhuis in Hengelo in de jaren vijftig.

31 Dat was een hypermoderne productieafdeling, waar werd gewerkt onder omstandigheden met zo weinig mogelijk bacteriën. Sommige producten moesten daarna nog worden gesteriliseerd door middel van stoom. Hassing: ‘Op verschillende locaties op het terrein werden grondstoffen gebracht. In weer en wind ging je wagens lossen, het was allemaal handwerk, met dozen. Als het dan koud was, dan “knupten” we een kraamverband aan elkaar. Dat deden we onder de kin door, dan had je geen koude oren!’ Maar in 2001 was het uit met de pret. De fabriek ging failliet. I

In de zaal der derde klasse van het Oldenzaalse RK Ziekenhuis ‘Heil der kranken’, omstreeks 1950.

werk. Producten die bij het bedrijf werden gemaakt waren bijvoorbeeld watten, rondino’s, kompressen, gaasdeppertjes en gynaecologische tampons. Ook werden complete sets samengesteld van verbandmiddelen en ingekochte instrumentaria, steriel verpakt in een ‘doorgeefpakket’ voor in de operatiekamer. Verder werd een groot assortiment verbandtrommels ingepakt. Afnemers van de verbandmiddelen waren ziekenhuizen, drogisterijen en apothekers, evenals het leger en het Rode Kruis. Ook werd er veel geëxporteerd. Kraayenzang: ‘Het was een mooie, maar zeer moeilijke tijd, maar we hebben periodes gehad dat wij minimaal 33 procent van de Nederlandse markt in handen hadden.’

Hassing: ‘Die rondino’s, dat waren kleine wattenbolletjes voor de make-up. Die werden geverfd, je had ze in allerlei kleuren. Rond Losser loopt een riviertje, de Dinkel. De lozing van het loog en van de kleuren liep er rechtstreeks naartoe! Dat was in de jaren zestig, sindsdien is dat wel veranderd. “Oh, Van Heek is ook weer bezig”, werd er dan gezegd. Je kon het zo zien.’ Ongetwijfeld was het ook te ruiken.

Handwerk

Modernisering

‘Toen ik in 1951 de leiding van Van Heek’s Verbandstoffenfabriek overnam, trof ik daar een fabriek aan die niet aan de moderne tijd had meegedaan,’ vertelt hij. ‘Veel werk werd nog met de hand gedaan en het productietempo lag daardoor veel te laag. De watten werden bijvoorbeeld op rolletjes gemaakt, gesneden en dan werd op een weegschaal 10, 50 of 100 gram afgewogen. Dan was er een klein zigzag-machientje, met de hand bediend, en daar moest men dus dat strookje watten in laten lopen, in een doosje. Daarna werd het doosje dichtgemaakt en eventueel werd er dan een etiketje opgeplakt van de drogist of apotheek die dat zou afnemen.’

Toen Van Heek hem vroeg om deze zaak te moderniseren, ging Kraayenzang daar graag op in. Samen met chef technische dienst Henk Volmer ging hij aan de slag. Ze zorgden al snel voor moderne machines; zo werden een hogedruk-ketel, een inpakmachine en vouwmachines aangeschaft. Enkele machines werden speciaal voor Van Heek gebouwd of aangepast, om een beter rendement te bereiken. Daarnaast werden afdelingen geheel gereorganiseerd. Door de modernisering van Volmer en Kraayenzang ging het productietempo sterk omhoog, maar hadden de thuiswerksters steeds minder werk. Behalve nieuwe machines kreeg Van Heek ook een cleanroom, in 1989.

SHVB ‘De Stichting Historisch Verpleegkundig Bezit verzamelt, beheert, conserveert en registreert historische verpleegkundige materialen en geschriften, leent materialen uit en richt op locaties in het hele land vitrines in. De collectie is te bezichtigen iedere dinsdag en woensdag tussen 11 en 14 uur, behalve tijdens de kerstvakantie’, aldus het visitekaartje. De stichting is in 1986 voortgekomen uit de Vereniging voor de Geschiedenis der Verpleegkunde. Ze werkt met vrijwilligers, vrijwel allemaal (oud-)verpleegkundigen en is ondergebracht in een klooster in Amersfoort. Het ruikt er oud, met lange gangen en stenen vloeren. De collectie omvat onder andere po-stoelen, brancards, foto’s en bedden. Objecten en uniformen van SHVB werden bijvoorbeeld gebruikt in de film De Hel van ’63. SHVB heeft diverse voorwerpen uit Overijssel, bijvoorbeeld huisspelden van Ziekenhuis de Stadsmaten Enschede. Zo’n speld kreeg je als leerling-verpleegkundige aan het begin van de opleiding. SHVB-coördinatrice Van Deth: ‘Als je een speld van het huis had, dan voelde je je al heel wat.’ Bij SHVB zijn verder ook uniformjurken te vinden van Haen Kledingindustrie uit Enschede. De smetteloos witte verpleegstersuniformen hangen in kasten, omringd door een muffe, ouderwetse geur. Die kasten herbergen ook verbandmiddelen van Van Heek’s Verbandstoffenfabriek. Rolletjes verband in doorzichtig plastic en gaaskompressen en gaaszwachtels in kartonnen doosjes...


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 32

32 de fascinatie van

Boven: De schilders Gorter (staand) en Bruggeman sr. en jr., omstreeks 1955.

Verf in geuren en kleuren.

Ep Meesters in zijn museum.

door Jan Taco Te Gussinklo

Ep Meesters, staand in het midden, met zijn medewerkers na de overname van het bedrijf in 1966.

Een schilder en zijn museum Egbert (Ep) Meesters (1937), een geboren en getogen Dalfsenaar, haalde in 1953 het diploma gezel schilderen aan de ambachtsschool in Zwolle. Vervolgens begon hij in de praktijk bij schildersbedrijf Bruggeman & Gorter in zijn woonplaats. Vier avonden in de week ging hij in die tijd naar school. In 1956 behaalde hij zijn vakdiploma en tien jaar later nam hij de zaak over. De gezondheidstoestand van zijn vrouw maakte het in 1980 noodzakelijk om daarmee te stoppen. Meesters begon toen in dienstbetrekking bij bouwbedrijf Hekkert in Zwolle, waar hij zeventien jaar werkte, tot zijn pensioen in 1997.

Het schildersmuseum op zolder in de Koestraat 10 te Dalfsen.

Ondertussen had hij een grote verzameling schildersgerei bijeengebracht. Het was in 1966 allemaal begonnen met een antieke verfbrander, waarna hij hier en daar nog regelmatig overtollige spullen kreeg. Een collega-schilder, Marinus de Liefde uit Dalfsen, deed hem ook het nodige over. De collectie materialen werd aanvankelijk tentoongesteld bij zijn werkgever Hekkert, maar daaraan kwam een eind. En zo kwam alles terecht op de zolder van Meesters’ huis aan de Koestraat 10. Met behulp van familie, zijn vrouw Truida voorop, en vrienden kon Meesters zijn museum met materialen uit voornamelijk de periode 18501975 inrichten, al zaten er ook oudere spullen bij. In november 2005 werd het museum geopend en dat leverde weer een nieuwe toestroom, ‘auto’s vol’, aan

objecten op. Het museum bleef dus groeien. Zo waren er vitrines met bladgoud te zien, een spatmachine uit de jaren twintig, een beitsmolen, een biezenspuit, een Amerikaanse sjabloonkwast, antieke verfkwasten van onder andere varkenshaar, eekhoornhaar en pvc-kunstvezel, kleurkaarten, een houten klaploper (verfpot) uit 1850 … Eigenlijk was de ruimte veel te klein, temeer daar Meesters en zijn vrouw ‘gewoon’ in het huis bleven wonen. Bezoekers konden er op afspraak terecht, om door de bewoner zelf te worden rondgeleid. Het contact met voorzitter Hans van de Boer van de Historische Kring Dalfsen leidde in 2009 tot een contract waarbij de vereniging zich ten doel stelt de collectie openbaar te maken en er in de toekomst ook goed voor te blijven zorgen. Een nieuw onderkomen had de vereniging ook al in gedachten, het voormalige Postkantoor. Zo ver kwam het voorlopig niet. Het belet Meesters niet door te gaan met verzamelen. Zijn museum is alom in den lande bekend, ook bij collega’s als die van het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen, van het museum van Sikkens in Sassenheim en van musea in Den Bosch en Niebert, bij Leek. Ook op het gebied van behang en glas is er in het museum veel te vinden en Meesters heeft daarnaast tal van handboeken en vakbladen in zijn collectie. Zo nu en dan gaat er een blik verf ‘los’ en is de terpentijn te ruiken. Het wachten is ondertussen nog steeds op een nieuw onderkomen. I


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 33

door Lamberthe de Jong

Ben Droste en Jan Jansen m.m.v. Wilbert Derksen, Diepenveensche Tabak Centrale. Een plantage onder de rook van Deventer, Diepenveen 2008. Te bestellen voor € 10 via www.historischeverenigingdiepenveen.nl.

uitgelicht 33

‘Inheemsch geurig kruid’ Vlak voor de oorlog verbruikten zo’n 3,5 miljoen Nederlandse rokers samen ongeveer 30 miljoen kilo tabak per jaar. Na 1940 werd de aanvoer uit het buitenland snel minder en in 1942 ging tabak op de bon. Eigen kweek bleek een oplossing.

Boven: De registratie van zendingen ‘amateur-tabak’ in de campagnetijd door vennoten en medewerkers. De foto verscheen op 9 oktober 1942 in het blad De Zakenwereld. Rechts: Willie van Beek (links) en Wim Roetert (rechts) met hun kerfmachine die in de oorlog werd gemaakt door de Diepenveense smid Gerrit Grievink. Linus Kerf (midden) kerfde dankzij elektrische aandrijving met een zelfgemaakte machine het tabaksblad nog efficiënter.

Rokers in het hele land zetten hun tuintjes vol tabaksplanten; daarmee hadden zij echter nog geen kant-enklare tabak. Het drogen van de bladeren lukte nog wel, maar het was een stuk moeilijker om er door middel van fermenteren en kerven een goed tabaksproduct van te maken. Bovendien mocht dit alleen met een vergunning. Daarom stuurden amateurkwekers hun oogst in grote pakketten naar Diepenveen. Tuinder Derk Keurhorst en oud-tabaksplanter Gerrit Weverling uit Indië waren in 1942 in Diepenveen namelijk begonnen met een eigen tabaksplantage én met de Diepenveensche Tabak Centrale (DTC), waar zij niet alleen hun eigen tabak verwerkten. In het najaar werd bij hen al 10.000 kilo aan gedroogde tabaksbladeren uit het hele land gefermenteerd en gekerfd. Bij het fermenteren broeiden gedroogde bladeren gedurende vijf tot zes weken op 50 graden Celcius. Het kerven gebeurde in samenwerking met de Deventer kerffirma Harm’s ten Harmsen Hzn, in een leegstaand fabriekspand in de stad. Na enkele maanden kregen de kwekers hun droge tabaksbladeren dan retour als geurige tabak. In mei 1943 leverde DTC op bestelling

honderden zakjes zaad en duizenden kweekplantjes. In het najaar daarop arriveerde er uit het hele land 300.000 kilo aan tabaksbladeren. Tientallen dorpelingen werkten mee om al deze kleine oogsten weg te werken. In het Deventer dagblad De Koerier van 4 februari 1944 stond dan ook dat DTC een van de belangrijkste centra voor het ‘inheemsch geurig kruid’ was geworden. Diepenveen werd er beroemd mee! Na de oorlog bleef de DTC nog tot 1959 bestaan. De geschiedenis van het bedrijf is te boek gesteld door oud-tabakshandelaar Jan Jansen en schrijver Ben Droste en uitgegeven in de Historische Reeks Diepenveen. I


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 34

34 gesignaleerd

door Tonny Peters, Overijsselse Bibliotheekdienst

1. Roel Smit-Muller. De familie Korteling: kunst en ambacht. Walburg Pers Zutphen, 2011. 144 pp. € 24,95. Boek behorend bij de tentoonstelling over het werk van de familie Korteling, die nog loopt t/m 4 september in het Historisch Museum te Deventer. De Deventer familie Korteling bracht een zevental kunstschilders voort. Andere leden van de familie hadden talenten op het gebied van literatuur, architectuur en toegepaste kunst. De vele Kortelings worden nog al eens door elkaar gehaald. De auteur ontwart de knoop en plaatst de diverse Kortelings in het kader van hun tijd. De meesten van hen konden niet leven van de schilderijen, maar vulden hun inkomsten aan met ambachtelijk vakwerk: figuraties, ornamenten, belettering en kalligrafie. I

1

2

4. Henric Marcel van der Velde. Wonen in een grensgebied: een langetermijngeschiedenis van het OostNederlandse cultuurlandschap (500 v. Chr.-1300 na Chr). Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Amersfoort, 2011. 308 pp. Proefschrift VU Amsterdam € 39,95. Dit proefschrift beschrijft de geschiedenis van de OostNederlandse dekzandgebieden vanaf de Midden IJzertijd tot in de Volle Middeleeuwen. Het gebied, het huidige Twente, Salland en de Achterhoek, is te beschouwen als een grensgebied. Eerst was het ingeklemd tussen twee cultuurgroepen, vervolgens kwam het aan de rand te liggen van het Romeinse Rijk en tijdens de Middeleeuwen lag het aan de rand van de Saksische invloedssfeer. Recent archeologisch onderzoek, met gebruikmaking van moderne specialistische onderzoekstechnieken, heeft geleid tot nieuw inzicht in historische processen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de Germaanse stammen in de Laat-Romeinse tijd in economisch en sociaal opzicht deel uitmaakten van het Romeinse rijk en dat de regio tot bloei kwam in de derde eeuw, terwijl in de geschiedenisboeken altijd de strijd tussen Germanen en Romeinen werd benadrukt. In het boek worden meer conclusies getrokken, bijvoorbeeld dat zonder de komst van Karel de Grote het huidige landschap van OostNederland er anders uit zou hebben gezien. I

2. Noor de Vries Robbé-Corwin. Er zit gevaar in de lucht, ik ruik het: levensbericht van Henri Max Corwin 1903-1962. Corwin Den Haag, 2010. 287 pp. € 27. Henri Max Cohen, fabrikant van poetskatoen, was één van de vijf Oldenzaalse joden die de oorlog overleefden. Hij wordt na de oorlog geconfronteerd met de aanvankelijke onverschilligheid ten aanzien van het lot van de joden. In 1955 verandert hij zijn achternaam in Corwin, om een volgende keer (bijvoorbeeld bij een communistische invasie) zo lang mogelijk uit de handen van de vijand te blijven. Hij verzamelde postzegels, pamfletten en kaarten uit de Naziperiode en publiceerde over joodse families. Zijn dochter schreef zijn bijzondere levensverhaal op. Het is een indringend boek geworden, bovendien vlot geschreven en mooi verzorgd. I

3

4

5. Jan ten Hove & Michael Klomp; [red.: Hemmy Clevis]. Aan de monding van de Grote Aa: het havenfront van Zwolle. Stichting Promotie Archeologie Zwolle, 2011. 168 pp. € 22,50. Bijzonder fraai uitgevoerde publicatie over de geschiedenis van het Rodetorenplein en omgeving in Zwolle. Aanleiding voor het boek vormden de recente archeologische onderzoeken, beschreven door Michael Klomp, die deels nieuwe inzichten over de geschiedenis van dit gebied opleverden. Jan ten Hove beschrijft de verschillende functies die deze van oorsprong aangelegde landtong in de loop van de geschiedenis heeft gekend. Lange tijd vormden het Rodetorenplein en de daarachter gelegen Melkmarkt het economisch hart van de handel in Zwolle. I

3. Francisca van Vloten. Mondig voorwaarts: Johannes van Vloten en zijn kinderen. De Factory Deventer, 2011. 127 pp. € 15. Johannes van Vloten (1818-1883) was pleitbezorger voor openbaarheid, voor onderwijs voor vrouwen, voor algemeen kiesrecht, tegen onverantwoorde kinderarbeid, ‘bluffende oppervlakkigheid’ en ‘pralende onbeduidendheid’ – hij uitte onverbloemd wat hem op het hart lag in de overtuiging dat meer mondigheid tot een betere wereld zou leiden. Een redevoering in 1867 waarin hij onder meer de ‘alom aanwezige maatschappelijke huichelarij’ hekelde, leidde tot zijn ontslag als hoogleraar aan het Athenaeum in Deventer. Hij en zijn vrouw probeerden hun vier zoons en drie dochters op te voeden tot vrije en zelfstandig denkende mensen, trouw aan zichzelf en ruimhartig voor anderen. In hoeverre dat gelukt is wordt door nakomelinge Francisca van Vloten geschetst. I

5

6

6. Dinand Webbink [red.]. Nijverdal, verleden, heden, toekomst. Uutgeverieje ’n Boaken, 2011. 255 pp. € 19,50. Nijverdal werd in 1836 gesticht. De kleine nederzetting met enkele fabrieksgebouwen groeide uit tot het dorp van nu. In enkele inleidende hoofdstukken wordt de ontwikkeling geschetst van een dorp dat volledig afhankelijk is van de textielindustrie tot een welvarend regionaal centrum. De andere hoofdstukken behandelen voornamelijk de periode van 1945 tot heden. Een groot aantal thema’s passeert de revue: economie en industrie, ruimtelijke ordening, moderne architectuur, recreatie en toerisme, sport, natuur, cultuur, onderwijs, godsdienstig leven en sociaal-cultureel werk. De tekst wordt verlevendigd met ruim 200 illustraties en enkele gedichten en korte verhalen die Nijverdal tot onderwerp hebben. Het boek sluit af met een toekomstvisie. Nooit eerder is er zo uitgebreid geschreven over het naoorlogse Nijverdal. I


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 35

agenda 35

door Madelon Schiferli-Maarse, i.s.m Ans Borst (KCO)

ALMELO: Stadsmuseum Almelo Vrijmetselaars in Almelo. Ter gelegenheid van het 100 jarig bestaan 24 mei t/m 20 augustus 2011 @ www.stadsmuseumalmelo.nl

DELDEN: Zoutmuseum Kantexpositie 14 juni t/m 25 juli 2011 @ www.zoutmuseum.nl

ENSCHEDE: Rijksmuseum Twenthe Portretkunst van Tischbein (1750-1812) t/m 26 juni 2011 @ www.rijksmuseumtwente.nl

KAMPEN: Ikonenmuseum ‘Over ikonen en sprookjes’ 17 mei t/m 27 augustus 2011 @ www.ikonenmuseumkampen.nl

STEENWIJK: Stadsmuseum Steenwijk Schoolklas van Toen t/m 30 september 2011 @ www.stadsmuseumsteenwijk.nl

ENSCHEDE: TwentseWelle Wildlife photographer of the Year 2010: ’s werelds beste natuurfoto’s t/m 13 juni 2011 @ www.twentsewelle.nl KAMPEN: Stedelijk Museum Adriaan Rees. Zoekende reiziger, beelden en installaties 1991-2011 t/m 26 juni 2011 @ www.stedelijkemuseakampen.nl

DENEKAMP: Museum Huize Keizer Ulrike Norder t/m 13 juni 2011 @ www.huizekeizer.nl GOOR: Goors Historisch Museum Graftrommels Elke eerste zondag van april t/m september @ www.historischgoor.nl

DEVENTER: Historisch Museum Korteling: Deventer schilders van ambacht naar kunst! t/m 4 september 2011 @ www.deventermusea.nl

DEVENTER: Speelgoedmuseum Speelgoed van Bekende Nederlanders 28 mei 2011 t/m 22 januari 2012 @ www.deventermusea.nl

DIEPENHEIM: Kunstvereniging All About Drawing. 100 Nederlandse Kunstenaars. t/m 28 augustus 2011 @ www.kunstverenigingdiepenheim.nl

HEINO/WIJHE: Museum de Fundatie Kasteel Het Nijenhuis Thérèse Schwartze. De Nederlandse fine fleur geportretteerd t/m 13 juni 2011 @ www.museumdefundatie.nl

HENGELO: Twents Techniekmuseum HEIM Vreemde blikken: de kringloop van blik op een kunstzinnige manier vanaf 10 mei 2011 @ www.techniekmuseumheim.nl

OOTMARSUM: Openluchtmuseum Temgenenge in Twente; sculpturen uit Zimbabwe t/m 14 augustus 2011 @ www.openluchtmuseumootmarsum.nl

NIEUWLEUSEN: Museum Palthehof ‘Lieve Woordjes en Stoere Helden’ poëziealbums en stripboeken t/m 29 oktober 2011 @ www.palthehof.nl

OMMEN: Nationaal Tinnen Figuren Museum ‘Toen was geluk nog heel gewoon’ (diorama’s) t/m 4 december 2011 @ www.tinnenfigurenmuseum.nl

OOTMARSUM: Onderwijsmuseum Educatorium 120 jaar tekenonderwijs t/m mei 2011 @ www.educatorium.nl

VOLLENHOVE: Cultuur Historisch Centrum Land van Vollenhove NLR: Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium 21 mei t/m november 2011 @ www.chcvollenhove.nl

ZWARTSLUIS: Schoonewelle Centrum Natuur en Ambacht ‘Voor het digibord’; schoolplaten in Schoonewelle t/m 1 juni 2011 @ www.schoonewelle.nl

ZWOLLE: Museum de Fundatie Evert Thielen - recent werk 22 mei t/m 18 september 2011 @ www.museumdefundatie.nl

ZWOLLE: Stedelijk Museum She Me, vrouwen door mannenogen uit de 17de tot 20ste eeuw 8 mei t/m 18 september 2011 @ www.stedelijkmuseumzwolle.nl


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 36

36 IJsselacademie Kenniscentrum voor immaterieel erfgoed in Overijssel Onderzoek en publicaties De IJsselacademie is een onderzoeksinstituut en kenniscentrum voor taal, geschiedenis en traditie in Overijssel. U kunt er terecht met vragen over dit immaterieel erfgoed in de regio. De Academie stimuleert en begeleidt onderzoek van wetenschappers en van amateurs en organiseert educatieve programma’s en bijeenkomsten. Daarnaast is de IJsselacademie een uitgeverij. Veel onderzoek resulteert in publicatie van boeken, dvd’s, cd’s. Ruim dertig jaar De stichting IJsselacademie is opgericht in 1977. Haar werkzaamheden worden gefinancierd door de provincie Overijssel, door gemeenten in het werkgebied en door de opbrengst van producties. Ook zijn er incidentele subsidies, zoals van het Prins Bernhard Cultuurfonds, het bedrijfsleven en particulieren die speciaal bij een project betrokken zijn. Het werkgebied spitst zich toe op Salland en het Land van Vollenhove (van Gramsbergen tot Schokland en van Bathmen tot Steenwijk), maar de Academie realiseert op verzoek ook projecten op de Veluwe en in Flevoland.

Frits de Zwerverprijzen 2011 Elk jaar schrijft het Frits de Zwerver Fonds, samen met de IJsselacademie, een opstelwedstrijd uit voor scholieren van 14 tot en met 18 jaar in het Overijsselse deel van het gemeentelijk samenwerkingsverband Regio IJssel-Vecht. Het fonds werd ingesteld door dr. Herman Smit, voormalig burgemeester van Hardenberg, de gemeente waar Frederik Slomp, schuilnaam Frits de Zwerver, predikant was. Doel van de competitie is de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog bij de jeugd van nu levend te houden. Voor deze elfde editie konden de jongeren hun schrijftalent beproeven op het thema Geen vakantie en toch geen school…! De prijswinnende opstellen werden gekozen uit de 25 die de IJsselacademie dit jaar ontving. De eerste prijs werd toegekend aan Marleen Westerik (17 jaar) uit Grafhorst, met haar opstel Kinderspel. De tweede prijs ging naar het opstel Eén vraag, geschreven door Geranne van Dijk (18 jaar) uit Genemuiden. Opmerkelijk is dat Geranne al eerder in de prijzen viel: zij won ook in 2010 de tweede prijs. Hieronder leest u de eerste alinea’s van beide opstellen. Wilt u de verhalen uitlezen? Kijk op www.ijsselacademie.nl ¦ Geschiedenis ¦ Frits de Zwerverprijs.

IJsselacademie

Wordt u donateur?

Voor minimaal € 20,- per jaar krijgt u 20% korting op onze uitgaven en ontvangt u jaarlijks zes keer MijnStadMijnDorp, Historisch Tijdschrift Overijssel.

Gratis! @ www.ijsselacademie.nl

Eerste prijs | Marleen Westerik

Tweede prijs | Geranne van Dijk

Kinderspel - Marleen Westerik

tussen de puinhopen van Rotterdam gespeeld. Ik heb overgegooid op het ritme van soldatenlaarzen. Mona zat zwijgend naast me. Ze had haar handen weggestoken in haar lange donkere jas. Haar kraag was opgetrokken tegen de kou. Ik wist dat ik moest beginnen over het voorval tijdens het eten. Ik begreep het niet, ik wist niet wat ik fout had gedaan. Er spookten verschillende geschikte openingszinnen door mijn hoofd, maar ik durfde ze niet uit te spreken, de plotselinge spanning aan tafel was ik nog niet vergeten. “Over wat er tijdens het eten gebeurde…” “Het is de oorlog. We praten er meestal niet over.” Het klonk als zo’n uitgesleten, hol zinnetje. Iets wat zoveel mensen zeiden of leken te bedoelen. Ik kon het lezen in de beleefde glimlach van de oude vrouw die vóór mij aan de beurt was bij de slager. De slager had breed gelachen en gezegd: “Nou mevrouwtje, gelukkig is er weer vlees nietwaar?” Ze had haar spullen van de toonbank gehaald en was de winkel uitgeschuifeld. Het was wat pa zei als ik probeerde herinneringen aan mijn kindertijd met hem op te halen. “Jongen, laten we niet over de oorlog praten, dat is voorbij.”

Iedereen viel stil. De lach gleed van hun gezichten. Bens hand zweefde doelloos in de lucht. Naomi legde haar vork op tafel. Een zachte pling weergalmde door de ruimte. Het harde licht trok scherpe groeven door haar gezicht. “Nee.” Chaïm verschoof zijn stoel. Ben ging verzitten. Naomi begon met trillende hand weer te eten. Mona bleef stil. Ik ben twee jaar voor de oorlog geboren, maar toch heb ik niet het idee dat ik een ongelukkige jeugd heb gehad. Natuurlijk hadden we honger in de winter van ’44. En ook in mijn omgeving verdwenen er mensen. Mijn neefje, twee maanden jonger dan ik, was plotseling weg. Maar voor mij betekende dit dat ik een ander speelkameraadje moest zoeken. Ik wist niet dat het betekende dat mijn vader zijn zus en haar zoon verloor. Ik wist niet dat mijn oom er aan onderdoor is gegaan. Ik heb bloed gezien, maar ik heb nooit geweten wat dood was. Ik kon niet naar school vanwege de bezetting en van die vrijheid heb ik genoten. Ik heb


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 37

VORG 37 Mona sprak de woorden nauwelijks uit. Als wind kwam het tussen haar lippen door, flinterdun en binnen seconden was het opgelost in de kou. Ze bleven klinken in mijn hoofd en ik besefte dat ze betekenis hadden…

Eén vraag - Geranne van Dijk De eerste jaren van de lagere school waren voor mij een kwelling. Zes dagen in de week bracht ik door in het sombere stenen gebouw midden in ons dorp. Vanaf mijn bankje links achterin het lokaal kon ik de dorpsstraat in de gaten houden. Op maandag was het wasdag, woensdagochtend was er markt maar de andere dagen gebeurde er buiten weinig. Op deze dagen staarde ik naar de leerlingen die twee aan twee in de banken vóór me zaten. Of ik keek naar de meester en luisterde naar zijn monotone stem. Monotoon is misschien niet het juiste woord; beter zou je kunnen spreken van toonloos. In mijn herinneringen zie ik een meester voor de klas staan die wel praat, maar zonder geluid. Alsof hij dirigent was in een stomme film.

Dag voor Regionale Geschiedenis en Streekcultuur in Kampen Op zaterdag 29 oktober 2011 vindt de tweejaarlijkse ‘Dag voor Regionale Geschiedenis en Streekcultuur’ plaats in en rond de Bovenkerk in Kampen. Deze editie is een coproductie van de gemeentearchieven van Kampen en Steenwijkerland, de historische vereniging Jan van Arkel uit Kampen, het Historisch Centrum Overijssel en de VORG. De dag vormt de Overijsselse afsluiting van de nationale Maand van de Geschiedenis. plaatselijke of familiegeschiedenis. Verenigingen en organisaties worden daarbij in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan een manifestatie en zich te presenteren aan een belangstellend publiek. Daarnaast zullen er tal van historisch getinte optredens plaatsvinden, zowel binnen als buiten de kerk. Er is nog plaats voor verenigingen om deel te nemen aan de manifestatie. In de kerk zal voor u een expositietafel ter beschikking zijn die u naar eigen inzicht kunt inrichten. Degenen die dit nog niet hebben gedaan kunnen contact opnemen met g.hannink@planet.nl of v.sleebe@historischcentrumoverijssel.nl.

In de toonloze wereld die school voor mij vormde heb ik me nooit op mijn gemak gevoeld. Ik verlangde vaak hevig naar het schelle geluid van de bel die het einde van de morgen, of beter nog, van de dag aangaf. Wat ik verder op een schooldag deed, weet ik niet meer. Vragen stelde ik in ieder geval niet, omdat er simpelweg niets te vragen viel. Tegenwoordig heb ik nog wel één vraag. Een vraag voor hem die me de kracht van vragen leerde. Maar deze vraag zal ik nooit kunnen stellen. Toen ik jong was trokken er veel mensen uit ons kleine dorp weg. De vruchtbare grond in de uiterwaarden van de IJssel zorgde voor veel problemen. Door de hoge waterstanden kregen veel huizen natte voeten en werden weilanden overspoeld. De boeren moesten het daarom stellen met kleine stukjes land aan de binnenzijde van de winterdijk. In de tijd van de crisis nam daarbij ook nog het aantal werklozen in ons dorp fors toe. Velen trokken richting het zuiden en westen, in de hoop daar een schamel loon te kunnen verdienen. Volgens mijn moeder was er op andere plekken ook geen werk en zou men moeten leven van een uitkering van vijftien gulden. Hoe ons dorpsschooltje stand heeft kunnen houden in deze moeilijke tijden is voor mij een grote vraag. Van mij had de school best gesloten mogen worden. Geen school betekent immers vakantie. En vakantie, terwijl het eigenlijk niet echt vakantie is, vond ik het allermooist! Hoe vaak heb ik niet gewacht op het geluid van de bel, terwijl ik fantaseerde over een school die voor altijd gesloten zou worden. Wanneer er geen school zou zijn zou ik gaan vissen, gaan schreeuwen tegen meeuwen, stilstaan op één been aan de waterkant, als een reiger. Maar altijd wanneer deze droom op haar mooist was, werd zij verstoord door de blikken van klasgenoten die wachtten op het antwoord op een, door mij, nooit gehoorde vraag… I

Historisch Kippenvel

Ik en wij Het thema van de Maand van de Geschiedenis is dit jaar ‘Ik en wij’. Nederlanders voelen zich verbonden met hun land, stad, dorp of streek en met hun familie, sportclub, kerk of levensgemeenschap. FC Twentesupporters gaan massaal feestvieren als hun club kampioen wordt, maar trekken net zo gemakkelijk een oranje shirt aan tijdens het WK voetbal. Maar ‘ik en wij’ kun je ook terugvoeren op de familie. Familiegeschiedenis blijft ontzettend populair en wordt door de mogelijkheden van internet steeds gemakkelijker om te beoefenen. De Dag is dan ook bedoeld als een ontmoetingsplaats voor de historische en heemkundeverenigingen in Overijssel, de Noordoost-Veluwe en Flevoland en iedereen die belangstelling heeft voor de regionale,

Naast de manifestatie op 29 oktober is er dit jaar ook weer de verhalenwedstrijd Historisch Kippenvel. Opdracht is een boeiend, spannend of grappig verhaal te maken over de geschiedenis van eigen huis, plaats of streek. Dat kan zijn in de vorm van een verhaal of gedicht, maar ook van een toneelstuk, een film of video, een muziekstuk, een lied, een schilderij... Iedereen kan meedoen. Voorwaarde is wel dat het werk origineel is en niet eerder gepubliceerd. Teksten mogen niet langer zijn dan 1750 woorden. De prijsvraag wordt georganiseerd in samenwerking met onder andere de dagbladen de Stentor en TCTubantia. Naast een vakjuryprijs wordt ook een publieksprijs toegekend. De door de vakjury uitgekozen genomineerden publiceren hun inzending in de Stentor en in TCTubantia. Het publiek kiest de winnaar via internet. De bekendmaking van de prijswinnaars vindt plaats op de Dag zelf. Voor de winnaar is een bedrag van € 750 beschikbaar. Neem voor meer informatie contact op met: m.noordman@historischcentrumoverijssel.nl. Aan de Dag voor de Regionale Geschiedenis en Streekcultuur wordt momenteel nog hard gesleuteld. Houd dus de media in de gaten! I


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 38

HET GROTE 40-45 BOEK De Tweede Wereldoorlog blijft Nederlanders boeien. Jaarlijks verschijnen er vele nieuwe boeken. Toch is Het Grote 40-45 Boek anders dan alle andere. Erik Somers en René Kok verzamelden een groot aantal, vaak nooit eerder getoonde, foto’s die een nieuwe blik werpen op die verschrikkelijke oorlogsjaren. Foto’s die Duitse soldaten in Nederland maakten, propagandafoto’s in kleur en amateurfoto’s uit pas ontdekte fotoalbums zorgen voor een ongekende kijk op het dagelijks leven uit die tijd. Voor een voorpublicatie en meer informatie over dit schitterende boek kunt u kijken op www.HetGrote4045Boek.nl. Het Grote 40-45 Boek is een uniek oorlogsboek, dat verschijnt in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie.

BESTELLEN? Indien u het boek in onze webwinkel bestelt, kunt u gebuik maken van de volgende kortingscode: 4045boek . Vul deze in bij de kortingscode. Zo hoeft u geen verzendkosten te betalen en profiteert u tevens van onze vandaag-bestelt-morgen-inhuis-service.

€49,95

ISBN 978 90400 7746 3 Omvang: 368 pag’s, 24 x 31,5 cm Illustraties: ca. 350 kleur en zwart-wit Uitvoering: gebonden


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 39

MIJN

MIJN

Nummer 4 verschijnt op 19 augustus 2011

STAD DORP

HISTORISCH TIJDSCHRIFT OVERIJSSEL

Het vierde nummer staat in het teken van het thema 'conflict': van een arbeidsconflict en een conflict op het voetbalveld, tot een conflict met het leven, zoals de dichter J.C. Bloem dat ervoer. Het laatste onderwerp sluit ook aan bij een tentoonstelling in galerie Duine - Rhee in Giethoorn, die vanaf 15 september, in uitgebreide vorm en met omlijstende activiteiten, ook te zien zal zijn in het Historisch Centrum Overijssel.

colofon Jaargang 2, nummer 3, juni-juli 2011 MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel is een uitgave van Uitgeverij Waanders en het Historisch Centrum Overijssel. Hoofd- en eindredactie Wim Coster. Redactie Hans Beerens (beeld), Herman Broers, Menno van der Laan, Madelon Schiferli-Maarse, Dick Schlüter. Vormgeving Frank de Wit. Columnist Ad van Liempt. Correspondenten Michael Amsman, Niels Bakker (Gemeentearchief Hengelo), Ans Borst (KCO), Girbe Buist (KCO), Froukje Demant, Ab Gellekink, Jan Taco te Gussinklo, Lamberthe de Jong, Robert Kemper Alferink, Hans Kobes, Marlies Mencke, Tonny Peters (OBD), Ben Siemerink, Vincent Sleebe (VORG), Ester Smit (HCO), Dinand Webbink (SAB), Jook van Zeeland (IJsselacademie).

De boerderij van J.C. Bloem in Kalenberg, waar hij leefde tot zijn dood in 1966.

Overige medewerkers aan dit nummer Angela Appel, Rana Berends, Hans de Boer, Jan Braakman, Lydie van Dijk, Wouter Geerling, Gemeentearchief Kampen, Peter Paul Hattinga Verschure, Marcel Kloosterman, Ep Meesters, Anne van der Meiden, Marlies Mencke, Museum Bolletje, Oudheidkundige Vereniging Voorst, Rob Le Rutte, Michiel Satink, Schildersmuseum Dalfsen, Stichting Historisch Verpleegkundig Bezit (SHVB), Stichting IJsselboomgaarden, Stadsmuseum Almelo, Waterschap Groot Salland, Henk van Zon, Dannie ter Zweege Redactieadres Historisch Centrum Overijssel Postbus 1510, 8001 BM Zwolle T. 038 - 4266300 F. 038 - 4266333 msmdhto@historischcentrumoverijssel.nl www.mijnstadmijndorpoverijssel.nl

Het graf van J.C. Bloem in Paasloo.

Rechtgezet In de reportage Leuren met ‘de Van Heutsz’ in MijnStadMijnDorp van april 2011 (jaargang 2, nummer 2) is op pagina 24 door een onfortuinlijke wissel een verkeerde foto met foutief bijschrift geplaatst. Op de foto is niet te zien hoe premier Colijn een herinneringsvaandel overhandigt bij een reünie van het Instructie-Bataljon in 1938. De foto toont een gebeurtenis van acht jaar daarvoor, op 24 juli 1930, toen ter gelegenheid van het eerste lustrum van de SROI als geschenk van de burgerij van Kampen een vaandel werd aangeboden. Het is burgemeester M. Fernhout van Kampen die op de binnenplaats van de Koornmarktkazerne (en niet de Van Heutszkazerne) het vaandel overhandigt aan luitenant-kolonel C.M. Donk, commandant van de SROI. Van 1925 tot begin 1939 was de SROI het enige militaire onderdeel in Kampen. De Koornmarktkazerne gaf onderdak aan de staf en leslokalen. De Vloeddijkkazerne was bestemd voor legering van de leerlingen. In de Van Heutszkazerne waren de administratieve diensten en de oefencompagnie ondergebracht. De militair historicus Joop Kroon die aan bovengenoemde reportage meewerkte, woont niet in IJsselmuiden, zoals vermeld staat, maar in Kampen, zij het wel ‘aan de overkant’ van de stadsbrug. De redactie

Omslag achter: Michiel Satink zoekt voor de rubriek ‘Van wie ben jij er een?’ BN-ers met Overijsselse wortels. Suggesties kunnen naar msmdhto@historischcentrumoverijssel.nl

Advertenties jhugen@waanders.nl Opgave en vragen over abonnementen Abonnementenland Postbus 20 1910 AA Uitgeest Tel. 0900-ABOLAND of 0900-226 52 63 € 0,10 per minuut Fax 0251-310405 Site: www.bladenbox.nl voor abonneren of www.aboland.nl voor adreswijzigingen en opzeggingen. Jaarabonnement (6 nummers): € 29,95. Het abonnement kan op elk gewenst moment

39 ingaan. Abonnementen kunnen schriftelijk tot uiterlijk twee maanden voor beëindiging van het lopende abonnement worden opgezegd. Bij niet tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch verlengd. Druk Èpos|Press Zwolle. Illustraties De uitgever heeft zijn uiterste best gedaan de rechten met betrekking tot de illustraties te regelen volgens de bepalingen van de Auteurswet. Hij die desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de uitgever. Voor werken van beeldend kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam C/o Pictoright Amsterdam 2011. © 2011 Uitgeverij Waanders b.v. Zwolle www.waanders.nl www.mijnstadmijndorpoverijssel.nl Illustratieverantwoording L = Links, R = Rechts, B = Boven, O = Onder M = Midden Omslag Gemeentearchief Kampen; 5 LB Stichting Oald Heldern, LO Willem Wijnen; 6 LB particuliere collectie, LO Overijssel in kleur 7 LB en RB Historisch Centrum Overijssel, LO en RO Gemeente Steenwijkerland; 8 HCO; LB Andere Tijden, RB en RO Met eigen ogen; 10 OHK Goor 11 LB Gemeentearchief Kampen, LO OHK Twente/Twentse Welle 12 LO Gemeentearchief Kampen, RB Rapport vuilafvoer; 13 OHK Twente/Twentse Welle; 14 MB Familiearchief Ter Beek, RO Archief firma Bolletje; 15 LB Museum Bolletje, RB archief firma Bolletje, LO Familiearchief Ter Beek; 16 MB Particuliere collectie, LO Marcel Kloosterman, RO particuliere collectie; 17 MB Waterschap Groot Salland, LO particuliere collectie; 18 particuliere collectie, 19 Rapport vuilafvoer; 20-23 Stedelijk Museum Zwolle, 23 RO OHK/Twentse Welle; 24 LB en RM Rijksprentenkabinet Amsterdam, LM Stedelijk Museum Zwolle; LO en RO Peter Paul Hattinga Verschure; 25 Portretten en tekening: Rijksprentenkabinet Amsterdam, LO Particuliere collectie; MO Historisch Centrum Overijssel; RB Peter Paul Hattinga Verschure; 26 LB Particuliere collectie, MB Rijksprentenkabinet Amsterdam, RB Stedelijk Museum Zwolle; RM, MM en LM Peter Paul Hattinga Verschure, RO Historisch Centrum Overijssel; 27 LB en RB Particuliere collectie; 28 MB Rob Le Rutte, inzet OKV Voorst; 29 LB collectie Rob Le Rutte, RB Ran Berends; 30 LB Particuliere collectie, RB particuliere collectie, inzet SHVB, LO Rijksmuseum Twente; 31 LB Particuliere collectie, MB SHVB, RB particuliere collectie; 32 Particuliere collectie; 33 Diepenveensche Tabak Centrale; 40 particuliere collectie.

Oproep De redactie van MijnStadMijnDorp nodigt instellingen (archieven, bibliotheken, musea, historische verenigingen enzovoort), maar ook particulieren, in en buiten Overijssel, uit om uitbreiding te geven aan de lijst van vaste correspondenten. Om melding te maken van activiteiten en nieuwe publicaties, maar óók om artikelen en illustratiemateriaal aan te bieden, suggesties te doen of te reageren op de inhoud van het tijdschrift. Tevens roept de redactie auteurs op om met voorstellen te komen voor bijdragen aan een thema, een rubriek of anderszins. Op die manier kan MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel nog beter laten zien hóe en wáár geschiedenis leeft in deze provincie! Belangstellenden kunnen zich melden via:

msmdhto@historischcentrumoverijssel.nl


110258_Overijssel_3_2011_Opmaak 1 07-06-11 10:13 Pagina 40

Van wie ben jij er een?

Anne van der Meiden schreef ruim dertig boeken en rondde in 2009 zijn vertaling van de Bijbel, Biebel in de Twentse sproake, af. Zijn meest recente werk, Geloven op Jaarbasis, verscheen in maart 2011. Zie ook www.annevandermeiden.nl

Theologie aan de Twentse keukentafel Emeritus-hoogleraar, schrijver en predikant Anne van der Meiden (Enschede, 1929) behoort tot de grootste voorvechters van het Twents. De keuze van zijn oom voor de kansel bracht een deel van de Westlandse tuindersfamilie naar het oosten.

A 5,95

Zijn wortels heeft hij grotendeels elders in het land. Overgrootvader Jan Thijmen van der Meiden, in 1807 geboren in het Utrechtse Leersum, trok naar de Noordzeekust om te delen in de economische bloei van de tuinbouw in Loosduinen. De opa van Anne, Hermanus, zette het tuinderswerk onverdroten voort. Toen diens zoon Willem na de mobilisatie in 1918 naar huis terugkeerde, was zijn vader overleden en zijn werk al overgenomen. Willems broer Leendert Huibert zou de Van der Meidens uiteindelijk naar het Twentse land brengen.

De in 1882 geboren Leendert Huibert liet zowel de Nederlands Hervormde Kerk als een leven aan de Noordzeekust achter zich. In 1912 werd hij predikant van de Christelijk Gereformeerde Kerk in Enschede. Toen hij zes jaar later vernam dat zijn broer Willem zonder werk zat, vroeg hij hem ook naar Twente te komen. Willem werd koster in de kerk van Leendert Huibert. De Twentse wortels van Anne komen van zijn moeders tak. Moeder Aaltje de Lange stamde uit een familie van Noord-Twentse landarbeiders. Discussies die zij met dominees aanging aan de keukentafel in het woonhuis achter de Enschedese kerk, vormden de basis voor de latere theologische visies van haar zoon. Van der Meiden: 'Mijn moeder was zachtmoedig van aard maar met een zeer kritische opstelling. Ze hield graag discussies over geloofsvraagstukken.' Onderwijl maakte oom Leendert Huibert carrière bin-

historischcentrumoverijssel

nen de Christelijk Gereformeerde Kerk. Tussen 1938 en 1954 was hij hoogleraar aan de Theologische School Apeldoorn. Twee keer werd hij door de generale synode tot praeses gekozen. Ook werkte hij op verzoek van het Nederlands Bijbel Genootschap mee aan een vertaling van het Oude Testament. Iets soortgelijks zou Anne van der Meiden later doen, hij vertaalde de gehele bijbel in het Twents. Een geallieerd bombardement maakte een einde aan het kerkgebouw in de Borneostraat en aan het huis van de familie Van der Meiden. Na studies Theologie en Communicatiewetenschappen in Utrecht en een carrière die eindigde als hoogleraar communicatiewetenschappen en public relations, ging Anne van der Meiden in 1994 met emeritaat en keerde hij terug naar Twente. I


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.